GHAMS 111121 na terugwijzing HR; in brand steken van auto op oprit woning; aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ € 525,00 smartengeld (2)
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 111121 na terugwijzing HR; in brand steken van auto op oprit woning; aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ € 525,00 smartengeld
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.530,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit een bedrag van € 6.005,00 aan materiële schade en een bedrag van € 525,00 ter vergoeding van immateriële schade. Voorts is een bedrag van € 22,84 aan proceskosten gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding volledig moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft – na terugwijzing door de Hoge Raad – ter terechtzitting in hoger beroep de gevorderde materiële schade niet betwist en verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.005,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Vooropgesteld wordt dat van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In de onderhavige zaak is ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk in brand steken van een auto, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het feit is ’s nachts gepleegd, terwijl de auto geparkeerd stond op de oprit van de woning van de benadeelde partij. De auto stond op een zodanig korte afstand van de woning dat de vlammen de voorgevel hebben bereikt. De benadeelde partij en zijn gezin lagen ten tijde van deze brand in de betreffende woning te slapen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een normschending die naar haar aard en ernst meebrengt dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat het voorval ingrijpende gevolgen voor de benadeelde partij heeft gehad. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat bij de benadeelde partij sprake was van gevoelens van angst, paniek, slaapproblemen, extreme alertheid en een ernstige aantasting van het veiligheidsgevoel. Tevens is in aanmerking genomen dat de gevorderde immateriële schade in zodanig verband staat met het bewezenverklaarde feit dat deze schade de verdachte als gevolg van dat feit kan worden toegerekend. Dat niet is bewezenverklaard dat van de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen was te duchten maakt dat niet anders.
Het hof zal de omvang van de geleden immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 525,00.
Schadevergoedingsmaateregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. ECLI:NL:GHAMS:2021:4411