HR 201213 psychische schade door onrechtmatig handelen UWV bij stopzetten uitkering; na smartengeld nu ook kosten psychologisch onderzoek toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
HR 201213 psychische schade door onrechtmatig handelen UWV bij stopzetten uitkering; na smartengeld nu ook kosten psychologisch onderzoek toegewezen
conclusie A-G Langemeijer strekt tot vernietiging: ECLI:NL:PHR:2013:955
3 Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] heeft zich in september 1977 ziek gemeld. Aan hem is over 52 weken ziekengeld betaald. Aansluitend is hem een AAW/WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
(ii) Bij besluit van 22 november 1979 is de AAW/WAO-uitkering ingetrokken per 1 december 1979. Daarna is aan [eiser] een WW-uitkering verstrekt en vervolgens een WWV-uitkering. Met ingang van 9 mei 1984 is hem een bijstandsuitkering toegekend.
(iii) In 1997 is aan [eiser] bericht dat het hiervoor genoemde besluit van 22 november 1979 werd ingetrokken en dat de AAW/WAO-uitkering vanaf 1 december 1979 onveranderd was te berekenen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
(iv) Bij brief van 17 maart 1999 is de onrechtmatigheid van het besluit van 22 november 1979 erkend.
(v) Aan [eiser] is in 1998 in verband met de nabetaling van de AAW/WAO-uitkering f. 260.306,57 uitbetaald alsook wettelijke rente ten bedrage van € 157.714,81.
3.2
[eiser] vordert in deze procedure schadevergoeding en legt daaraan ten grondslag dat door (een rechtsvoorgangster van) het UWV onrechtmatig jegens hem is gehandeld door het besluit van 22 november 1979 tot intrekking van de AAW/WAO-uitkering. Hij stelt dat hij als gevolg van dat besluit gedurende vele jaren in een bijstandbehoevende situatie heeft verkeerd. De door hem opgevoerde schadeposten betreffen onder meer kosten in verband met de vaststelling van de schade en immateriële schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft de vordering ter zake van de immateriële schadevergoeding toegewezen en voor het overige afgewezen.
3.3.1
Onderdeel 3 is gericht tegen de afwijzing van de vordering ter zake van de kosten van psychologisch onderzoek. [eiser] heeft in dit verband bedragen gevorderd van f. 750,- (€ 340,34) en f. 114,- (€ 51,73). Het hof heeft deze vordering (in rov. 10.2) afgewezen op de grond dat deze kosten niet het rechtstreeks gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van het UWV.
3.3.2
Het onderdeel is gegrond. Degene die aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van een door hem gepleegde onrechtmatige daad, is in beginsel binnen de grenzen van art. 6:98 BW aansprakelijk voor alle schade die de benadeelde heeft geleden. Ook de redelijke kosten ter vaststelling van de schade als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Bij de beantwoording van de vraag of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, dient te worden onderzocht of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn.
Het hof heeft (in rov. 11) vastgesteld dat de gang van zaken rond het ten onrechte stopzetten van de AAW/WAO-uitkering onmiskenbaar een ernstige en langdurige uitwerking heeft gehad op de psyche van [eiser] en dat een en ander als (psychische) schade kan worden aangemerkt. Het UWV had slechts aangevoerd dat de kosten van psychologisch onderzoek niet toewijsbaar waren omdat de gevorderde immateriële schade niet toewijsbaar was. Doordat immateriële schadevergoeding door het hof toewijsbaar is geacht, zijn de gevorderde kosten van het psychologisch onderzoek, die kunnen worden aangemerkt als kosten ter vaststelling van de schade als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, dus als overigens onweersproken toewijsbaar. Anders dan het hof heeft overwogen, is voor toewijzing niet vereist dat de kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van het UWV.
3.4
De in de onderdelen 1 en 2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Het hiervoor in 3.3 overwogene brengt mee dat het bestreden arrest in zoverre niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de hiervoor in 3.3 genoemde bedragen alsnog toe te wijzen als hierna vermeld. ECLI:NL:HR:2013:2102