Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 100811 schadevergoeding voor door Geen Stijl als bezopen weggezette studente; smartengeld € 10.000,00.

Rb Amsterdam 100811 schadevergoeding voor door Geen Stijl als bezopen weggezette studente; smartengeld € 10.000,00.
4.  De beoordeling 
Immateriële schade 
4.1.  [A] vordert in deze procedure in de eerste plaats een vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade. Die schade betreft het feit dat zij in haar eer en goede naam is aangetast, alsmede haar toegebrachte psychische storingen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde die in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. 

4.2.  De gevorderde immateriële schade van [A] komt slechts voor vergoeding in aanmerking, indien deze schade in zodanig verband staat met de onrechtmatige publicaties van GeenStijl, dat zij GeenStijl, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van de onrechtmatige publicaties kan worden toegerekend. 
In dit verband is in de eerste plaats van belang dat de rechtbank in haar vonnis van 14 juni 2010 reeds heeft overwogen dat van eigen schuld Van [A] geen sprake is. De rechtbank zal dan ook voorbijgaan aan hetgeen GeenStijl in dat kader heeft aangevoerd. 
De rechtbank is van oordeel dat er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de gestelde immateriële schade niet zou zijn opgetreden, als de onrechtmatige publicaties van GeenStijl niet zouden zijn verschenen. Het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat het de publicaties van GeenStijl met de bijbehorende grievende teksten zijn geweest die immateriële schade hebben veroorzaakt, als thans aan de orde in deze procedure. In het bijzonder de grievende teksten bij beide publicaties en de wijze waarop de herpublicatie tot stand is gekomen (hetgeen in feite als een uitnodiging is te zien tot het plaatsen van comments), zijn hierbij van belang. Uit de overgelegde brieven van de huisarts en de psychotherapeut van [A] blijkt in voldoende mate dat [A] vóór de publicaties van GeenStijl geen psychische klachten had. 
De rechtbank benadrukt (in aansluiting bij hetgeen zij in haar vonnis van 14 juni 2011 heeft overwogen) dat zij bij dit alles niet van belang acht dat de schade niet zou zijn veroorzaakt indien [B] het filmpje niet zou hebben gemaakt (en/of Studenten-tv het filmpje niet zou hebben geopenbaard). Het is de eigen keuze van GeenStijl geweest het filmpje op haar site te publiceren en die publicatie vergezeld te doen gaan van de grievende teksten (wetende dat reaguurders zouden inhaken op het filmpje en de grievende teksten). Het is de schade die daar het gevolg van is, welke in de onderhavige procedure wordt gevorderd. Het handelen van GeenStijl kan [B] en Studenten-tv in zoverre, anders dan GeenStijl lijkt te betogen, niet als een gevolg van het maken en het plaatsen van het filmpje door [B] en Studenten-tv worden toegerekend. Hetzelfde geldt echter evenzeer voor het handelen van derden, die het filmpje van GeenStijl hebben gehaald en dit vervolgens op andere sites hebben geplaatst. Het handelen van die derden kan (gelijk GeenStijl in zoverre terecht betoogt) niet als gevolg van het plaatsen van het filmpje en de teksten op geenstijl.nl en dumpert.nl aan GeenStijl worden toegerekend. 

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade gelet op het onrechtmatig handelen van GeenStijl en de aard van de schade aan GeenStijl kan worden toegerekend. Het is een bewust keuze geweest van GeenStijl om het filmpje met de onnodig grievende teksten te plaatsen en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken. Dit geldt des te meer voor de herpublicatie, waarmee uitvoering wordt gegeven aan het dreigement dat het filmpje opnieuw zou worden geplaatst als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Die publicatie is in zoverre te zien als een bewuste ‘wraakactie’. Dit vindt ook steun in de woorden: “Dan kun je het krijgen ook”. GeenStijl was zich welbewust van wat zij deed, als ook van het feit dat de herpublicatie aanleiding zou zijn voor reaguurders opnieuw kwetsende comments te plaatsen. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding voor een ruime toerekening van de (misschien niet op alle punten direct voorzienbare) schade. Dat een en ander een aantasting van de eer en goede naam van [A] inhoudt, is iets dat GeenStijl wist, althans behoorde te weten. Dat dit ook genoemde psychische storingen tot gevolg zou hebben bij een student die het niet gewend is op deze manier in de spotlight te staan is geen onwaarschijnlijk gevolg van het handelen van GeenStijl. 

4.4.  De omvang van de immateriële schade moet door de rechtbank worden geschat. Die schade betreft enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam van [A]. Met betrekking tot het psychisch leed kan worden vastgesteld dat sprake is van beduidend meer dan een enkel psychisch onbehagen. Gelet op de door [C] beschreven storingen zijn de opgetreden storingen zo ernstig dat deze een aantasting in de persoon opleveren. Deze zijn ernstiger gebleken dan ten tijde van het schrijven van zijn brief het geval leek. Korte tijd later diende [A] zich immers tevens onder behandeling te stellen in verband met een eetstoornis, waarvan de rechtbank gelet op het tijdsverloop eveneens aannemelijk voorkomt dat deze het gevolg is van de onrechtmatige publicaties van GeenStijl. 

4.5.  Wat de schatting van de immateriële schade betreft, stelt de rechtbank voorop dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever bij de redactie van art. 6:106 BW voor ogen stond dat de rechter een grote vrijheid heeft bij de begroting van immateriële schade, waarbij de rechtbank niet is gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en ernst van de psychische stoornis, maar ook omstandigheden die niet zien op de ernst van het geleden nadeel, zoals daar zijn de wederzijdse stand en fortuin van partijen en de mate van schuld (Parl. Gesch. Boek 6, p. 388). De rechtbank zal tevens rekening houden met bedragen die in vergelijkbare gevallen door de rechter zijn toegekend, met in het achterhoofd dat een onvoorspelbaar hoge schadevergoeding (ook in en zaak als de onderhavige) zou kunnen leiden tot een chilling effect. De door [A] in verband met de publicaties gemaakte advocaatkosten in de diverse procedures die zij heeft gevoerd, zijn bij dit alles - anders dan [A] betoogt - geen richtsnoer. Ook bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding is vergoeding van de werkelijk geleden schade uitgangspunt. Door aan te sluiten bij de werkelijk gemaakte advocaatkosten, waarvoor de proceskostenveroordeling al een vergoeding inhoudt, zou de schadevergoeding een punitief karakter krijgen. 

4.6.  Wat de in aanmerking te nemen omstandigheden betreft, houdt de rechtbank rekening met de aard van de onrechtmatige gedragingen en de aard van de schade. Anders dan GeenStijl, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, maar niet meer dan dat. De montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij zijn geplaatst, maken het tot veel meer dan dat. GeenStijl heeft [A] publiekelijk vernederd. Zij heeft er tot twee keer toe bewust voor gekozen om het beschamende filmpje te plaatsen en dit tot twee keer toe voorzien van denigrerende en vernederende teksten. GeenStijl heeft dit met geen ander doel gedaan dan ‘voor de lol’ en in het geval van de herpublicatie als het gestand doen van het dreigement het filmpje weer op de site te zetten als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Met name die herpublicatie weegt in het geheel van feiten en omstandigheden voor de rechtbank zwaar. GeenStijl heeft de publicatie beide keren bovendien gedaan in de wetenschap dat reaguurders vele (kwetsende) comments zouden plaatsen. Anders dan GeenStijl betoogt, zijn die comments wel degelijk van belang bij het schatten van de schade. Voor zover de rechtbank onder 4.5 van het vonnis van 14 juli 2010 heeft overwogen dat de comments niet konden leiden tot toewijzing van het gevorderde, was dit nadrukkelijk beperkt tot de in die comments opgenomen hyperlinks. Van onrechtmatig handelen van GeenStijl jegens [A] was in zoverre geen sprake, gelet op het feit dat op geenstijl.nl geen privé-gegevens mogen worden gepost en niet werd betwist dat die gegevens zijn verwijderd zodra GeenStijl erachter was gekomen dat deze waren geplaatst. Het plaatsen van kwetsende comments was voor GeenStijl echter voorzienbaar. Haar site biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid tot het plaatsen van comments. GeenStijl zoekt zoals zij zelf ook verklaart nadrukkelijk de grenzen op van het toelaatbare en gaat daar soms ook overheen. GeenStijl weet dat dit (laatste) voor de reaguurders niet anders is. Een en ander geldt temeer voor de herpublicatie van het filmpje. De denigrerende en vernederende teksten die GeenStijl bij het filmpje heeft geplaatst, vormden als het ware een extra aanzet tot de reeds bestaande uitnodiging om comments te plaatsen. De rechtbank houdt er tevens rekening mee dat de comments ten tijde van de dagvaarding weliswaar niet meer op de site stonden, terwijl dit na de herpublicatie slechts een dag het geval is geweest. Daar staat echter weer tegenover dat materiaal dat eenmaal op het internet staat, daarvan niet eenvoudig meer is te verwijderen. In die zin verschilt deze zaak van (veel van) de voorbeelden die door partijen als vergelijkbare zaken naar voren zijn gebracht. De rechtbank kent ook hieraan bij de schatting van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding veel gewicht toe. Omdat de rechtbank, gelet op hetgeen zij onder 4.2 heeft overwogen, tevens rekening houdt met het feit dat het door derden op internet plaatsen van het vanaf de site van GeenStijl ge-uploade filmpje niet aan GeenStijl kan worden toegerekend, acht de rechtbank – alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 billijk. 

Kosten in het kader van schadebeperking 
4.7.  De rechtbank stelt onder verwijzing naar hetgeen zij onder 4.2 van dit vonnis op dit punt heeft overwogen voorop dat de schade die [A] lijdt doordat derden het filmpje op het internet plaatsen (nadat zij dit van de site van GeenStijl hebben ge-upload), niet aan GeenStijl kan worden toegekend. Dit betekent dat op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a BW GeenStijl enkel kan worden aangesproken voor de kosten die [A] heeft moeten maken ter beperking van de schade die voortvloeit uit de onrechtmatige publicaties van GeenStijl op 16 juli 2009 en 10 september 2009. Daarvoor is dan wel noodzakelijk dat de kosten die [A] vordert op het voorkomen of beperken van de schade gericht waren en dat zij redelijk waren. 
[A] heeft in deze schadestaatprocedure enkel een bedrag gevorderd van € 7.284,58. Hiermee is niet duidelijk geworden wat [A] heeft gedaan en welke kosten waarmee gemoeid zijn geweest. In de dagvaarding wordt er melding van gemaakt dat het totaal van de kosten als aanvullende productie in het geding zal worden gebracht. Dit is niet gebeurd. Dit is ook niet gedaan nadat GeenStijl er in haar conclusie van antwoord op had gewezen dat niet duidelijk is wat waarvoor in rekening wordt gebracht. 
De rechtbank acht weliswaar aannemelijk dat [A] (beperkte) kosten heeft gemaakt ter beperking van haar schade, maar dit is (in deze schadestaatprocedure) onvoldoende voor toewijzing van enig bedrag. [A] heeft niet gesteld welke kosten in het kader waarvan zijn gemaakt. De rechtbank kan bijgevolg niet beoordelen of eventueel gemaakte kosten redelijk zijn. De rechtbank zal de vordering van [A] dan ook afwijzen, omdat zij onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de toekomstige kosten zullen worden afgewezen. De publicaties van GeenStijl zijn niet meer op haar sites te vinden, zodat in zoverre geen kosten meer hoeven te worden gemaakt. 

Studievertraging 
4.8.  Ook de kosten in verband met de gestelde studievertraging zullen worden afgewezen. [A] stelt weliswaar dat zij ten gevolge van de concentratiestoornis ernstige studievertraging heeft opgelopen en dat zij merkbaar slechter heeft gescoord vanaf de eerste publicatie op 16 juli 2009, maar zij onderbouwt dit niet, althans in onvoldoende mate. Gelet op de gemotiveerde betwisting door GeenStijl had het op de weg van [A] gelegen ten minste inzicht te verschaffen over het verloop van haar studie tot het moment van de publicaties, alsmede inzicht te verschaffen in het verloop van haar studie na de publicaties. Uitgangspunt is dat de werkelijke schade moet worden vergoed, zodat tenminste moet komen vast te staan dat en in welke mate [A] vertraging heeft opgelopen. Daarvan is de rechtbank in het geheel niet gebleken. [A] heeft zelfs geen begin gemaakt haar stellingen op dit punt te onderbouwen. [A] heeft in zoverre onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij ten gevolge van de onrechtmatige publicaties van GeenStijl studievertraging heeft opgelopen. 

Verminderde kans op werk 
4.9.  [A] vordert tot slot een bedrag van € 10.000,00 in verband met verminderde kans op een passende functie. De rechtbank acht echter onvoldoende aannemelijk dat daarvan sprake zal zijn. Vooralsnog is [A] niet afgestudeerd. Tegen de tijd dat zij wel is afgestudeerd, zal het ongetwijfeld zo zijn dat [A] door recruiters wordt ‘gegoogled’ en dat deze zaak daarbij naar voren komt (als ook de onrechtmatige publicaties van GeenStijl). Bij het ‘googlen’ zal echter tevens naar voren komen dat de publicaties onrechtmatig zijn jegens [A]. Voorts is niet betwist dat [A] uit de onderhavige procedure (blijkens diverse mediapublicaties) naar voren komt als een strijdvaardig persoon. Illustratief voor een en ander is dat [A] ook nu kennelijk bij zogenoemde ‘step in house-dagen’ wordt gevraagd hoe het met haar zaak gaat. Gesteld noch gebleken is echter dat daarbij negatieve uitlatingen zijn gedaan wat betreft de kansen op het vinden van een baan. Het gevorderde zal in zoverre worden afgewezen. 

4.10.  De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank [A] een schadevergoeding zal toekennen van € 10.000,00. LJN BT1877