Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 120214 schade door aantasting van de persoon vanwege schending informatieplicht arts; smartengeld € 7.000,00

Rb Midden-NL 120214 schade door aantasting van de persoon vanwege schending informatieplicht arts; smartengeld € 7.000,00;
- vertraging door late aansprakelijkstelling en late dagvaarding geen redenen om af te wijken van wettelijk systeem; rente toegewezen vanaf datum schade

vervolg op: rb-midden-nl-180913-schending-informatieplicht-maar-geen-causaal-verband-met-schade-wel-immateriele-schade-door-aantasting-van-de-persoon

2 De verdere beoordeling
2.1.
In het vonnis van 18 september 2013 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van de immateriële schadevergoeding.

2.2.
[eiseres] acht een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 15.000,00 passend. Dit bedrag dient volgens haar te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 1999. Ter onderbouwing van het bedrag van € 15.000,00 wijst [eiseres] op uitspraak nummer 1153 (rechtbank Amsterdam, 21 april 1999) in de smartengeldgids van de ANWB. Omdat zij ruim zeven jaar door UMCU in het ongewisse is gelaten over de oorzaak van de ernstige en acute gezondheidsklachten en omdat de immateriële schade in haar geval ernstiger is en van langere duur dan in het door haar genoemde geval, moet het in die zaak toegekende bedrag volgens [eiseres] worden verhoogd tot het door haar genoemde bedrag van € 15.000,00.

2.3.
Ook UMCU neemt de zaak die [eiseres] heeft genoemd als maatstaf voor de immateriële schadevergoeding en komt op grond daarvan op een bedrag van € 7.500,00 (inclusief wettelijke rente). UMCU acht zich niet gehouden de volledige wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding te betalen, aangezien de vertraging die is opgetreden in de betaling van de schadevergoeding niet aan haar kan worden toegerekend. UMCU wijst er daartoe op dat het zes jaar heeft geduurd alvorens zij voor het eerst door [eiseres] aansprakelijk werd gesteld en dat het vervolgens nog eens zes jaar heeft geduurd voordat de dagvaarding werd uitgebracht. UMCU is in de gegeven omstandigheden bereid een bedrag van € 10.000,00 inclusief wettelijke rente aan smartengeld te betalen.

2.4.
De rechtbank overweegt dat bij de begroting van het smartengeld rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

2.5.
Zoals in het vonnis van 18 september 2013 is overwogen, hebben de zeer ernstige levensbedreigende ziekteverschijnselen die blijvend oogletsel tot gevolg hebben gehad, [eiseres] ernstig geschokt en is deze schok verhevigd door het feit dat zij daar onverwacht en volkomen onvoorbereid mee werd geconfronteerd. Hoewel de ziekteverschijnselen bij bekendheid van [eiseres] met de bijwerkingen niet minder ernstig zouden zijn geweest, heeft de tekortkoming in het voldoen aan de informatieplicht wel een verergering van de door [eiseres] ervaren schok tot gevolg gehad. Het leed is daardoor onnodig verergerd. Het toe te kennen smartengeld ziet op dit bijkomend leed, dat [eiseres] onnodig heeft geleden. De zaak waar partijen naar verwijzen is met haar geval vergelijkbaar. Ook in dat geval was door een tekortkoming in de informatieplicht sprake van een verergering van de door de betrokkene ervaren schok, omdat hij onvoorbereid werd geconfronteerd met ernstige ziekteverschijnselen (in dat geval een slokdarmbloeding). De rechtbank neemt daarom het in die zaak toegewezen bedrag (fl. 10.000,00/€ 4.538,00) als één van de uitgangspunten voor het aan [eiseres] te vergoeden bedrag aan smartengeld. Voor indexering van dit bedrag is geen reden, nu dit is toegekend in 1999, hetzelfde jaar als waarin de schade door [eiseres] werd geleden.

2.6.
De rechtbank acht in het geval van [eiseres] een immateriële schadevergoeding van € 7.000,00 gerechtvaardigd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de ernst van de ziekteverschijnselen waarmee [eiseres] werd geconfronteerd wel enige verhoging rechtvaardigt ten opzichte van het in 1999 beoordeelde geval, maar niet een bijna drie maal zo hoog bedrag, zoals zij vordert.

ECLI:NL:RBMNE:2014:691