Rb Utrecht 221210 mishandeling en stelselmatige bedreiging door vader; voor kinderen geen geestelijk letsel dat aanleiding geeft tot vergoeding van smartengeld
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 221210 mishandeling  en  stelselmatige bedreiging door vader; voor   kinderen geen geestelijk letsel dat aanleiding geeft tot vergoeding van   smartengeld 
 4.  De beoordeling 
 Standpunten van partijen 
 4.1.  [eiseres sub 1] betoogt dat [gedaagde] haar tot en met 8 maart     2005 stelselmatig heeft bedreigd en mishandeld en dat hij ook na die     datum is doorgegaan met het uitoefenen van geestelijke terreur jegens     haar. Volgens [eiseres sub 1] heeft zij door de mishandelingen en de     voortdurende dreiging een angststoornis met paniekaanvallen ontwikkeld     en is sprake van blijvend schouderletsel, als gevolg waarvan zij     immateriële schade lijdt en ook in de toekomst zal lijden. Zij stelt     voorts dat zij als gevolg van haar psychische klachten, waaronder     concentratiestoornissen, en als gevolg van haar schouderbeperkingen haar     beroep van autorij-instructeur niet meer kan uitoefenen. Volgens     [eiseres sub 1] werkte zij tot 7 maart 2005 40 uur per week, terwijl zij     momenteel ten hoogste vijf uur per week autorijles geeft in de     rijschool van [eiseres sub 2]. Haar netto-inkomen toen zij nog fulltime     werkte schat [eiseres sub 1] op minimaal EUR 1.600,-- per maand   terwijl   zij nu op grond van haar arbeidsongeschiktheidsverzekering per   maand   netto ongeveer EUR 600,-- ontvangt, zodat sprake is van een   geschat   verlies van arbeidsvermogen van EUR 18.000,-- per jaar. 
 4.2.  [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A] betogen dat [gedaagde]     ook hen stelselmatig heeft bedreigd en mishandeld en dat zij vele jaren     getuige zijn geweest van een continue dreiging van [gedaagde] in de     richting van hun moeder, [eiseres sub 1]. Zij stellen dat zij als  gevolg    hiervan immateriële schade lijden en ook in de toekomst zullen   lijden.   Volgens hen valt het te voorzien dat ieder van hen in de   toekomst   psychische klachten zal ontwikkelen waarvoor professionele   behandeling   noodzakelijk zal zijn. 
 4.3.  [gedaagde] betoogt  dat hij eisers niet stelselmatig heeft    mishandeld en dat hij zijn  kinderen slechts eenmaal heeft mishandeld.    Dit betreft de  mishandelingen waarvoor hij is veroordeeld. Ook voert    [gedaagde] aan  dat hij eisers nooit heeft bedreigd. Volgens [gedaagde]    zijn er geen  gronden voor het toekennen van immateriële    schadevergoeding. Ten  aanzien van [eiseres sub 1] betoogt hij ook dat er    geen causaal  verband is aangetoond tussen zijn gedrag en de therapie    die [eiseres  sub 1] heeft gevolgd of de medicatie die zij heeft    voorgeschreven  gekregen. Verder betwist [gedaagde] dat [eiseres sub 1]    schade lijdt  in de vorm van verlies van arbeidsvermogen. 
 Onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] 
 4.4.  [gedaagde] is in hoger beroep onherroepelijk door de     strafrechter veroordeeld voor een poging zware mishandeling van [eiseres     sub 1] omstreeks 7 maart 2005 en voor het eenmalig mishandelen van   zijn   kinderen in respectievelijk 2004 ([eiseres sub 2]), en maart 2005     ([eiseres sub 3] en [A]). Deze bewezenverklaringen leveren dwingend     bewijs op van die feiten (artikel 161 Wetboek van burgerlijke     rechtsvordering) en [gedaagde] heeft deze feiten in de onderhavige     procedure niet weersproken, zodat zij vaststaan. 
 4.5.  De  stelling van eisers, dat [gedaagde] hen stelselmatig heeft     mishandeld, vindt geen steun in de door hen overgelegde     processen-verbaal van aangifte (zie 2.5 tot en met 2.8). Uit die     aangiften komt naar voren dat [gedaagde] [eiseres sub 1] in de periode     van 1993 tot en met 2005 driemaal heeft mishandeld (in 1993, in  januari    1998 en in maart 2005) en dat [gedaagde] elk van de kinderen  eenmaal    heeft mishandeld. De strafkamer van het hof heeft [gedaagde]     vrijgesproken van het meermalen mishandelen van zijn kinderen (zie  2.3).    Eisers hebben hun betoog, dat [gedaagde] hen stelselmatig heeft     mishandeld, dan ook onvoldoende onderbouwd en zij zullen niet in de     gelegenheid worden gesteld om van die stelling bewijs te leveren. 
 4.6.  Stelselmatige bedreiging van alle eisers door [gedaagde] staat     wel vast. Uit de aangiften blijkt dat [eiseres sub 1] door [gedaagde]     in de periode van 1999 tot en met 8 maart 2005 tijdens ruzies vaak met     de dood is bedreigd. Ook blijkt uit die aangiften dat [eiseres sub  2],    [eiseres sub 3] en [A] diverse malen door [gedaagde] met de dood  zijn    bedreigd. Het is aannemelijk dat dit tot grote angst bij eisers  heeft    geleid, vooral na de uitbarsting van [gedaagde] op 
 7-8  maart 2005, waarbij [eiseres sub 1] ernstig is mishandeld en ook     [eiseres sub 3] en [A] diverse klappen hebben gekregen. Mishandeling en     bedreiging zijn onrechtmatige gedragingen ten opzichte van degene die     mishandeld en/of bedreigd wordt. Het stelselmatig bedreigen van een     gezinslid is echter ook onrechtmatig jegens de overige gezinsleden,  nu    dit voordurende angstgevoelens veroorzaakt voor het welzijn van  het    andere gezinslid waarmee men een emotionele band heeft. 
 4.7.  Met inachtneming van het voorgaande kan voor recht worden     verklaard dat [gedaagde] onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld door     [eiseres sub 1] driemaal te mishandelen (in 1993, 1998 en in 2005),     door [eiseres sub 2] in 2004 te mishandelen, door [eiseres sub 3] en   [A]   in 2005 te mishandelen en door eisers in de periode van 1999 tot   en met   8 maart 2005 stelselmatig met de dood te bedreigen. 
 4.8.  Ter onderbouwing van de stelling van [eiseres sub 1] dat     [gedaagde] ook na 8 maart 2005 is doorgegaan zijn geestelijke terreur     jegens haar, heeft [eiseres sub 1] twee aangiften van belaging     overgelegd (zie 2.9 en 2.12). [gedaagde] betwist gemotiveerd dat hij     [eiseres sub 1] heeft belaagd en wijst erop dat het Openbaar Ministerie     hem naar aanleiding van die aangiften niet strafrechtelijk heeft     vervolgd. De vraag of [eiseres sub 1] [gedaagde] heeft belaagd kan naar     het oordeel van de rechtbank in het midden blijven. De aangiften van     belaging hebben betrekking op een korte periode (van 8 tot en met 21     juli 2005). De rechtbank komt hieronder tot de conclusie dat er  causaal    verband bestaat tussen de mishandelingen en bedreigingen in  de periode    tot en met 8 maart 2005 en het geestelijk letsel van  [eiseres sub 1].    Ook indien de rechtbank er van uit zou gaan dat  [gedaagde] [eiseres  sub   1] in juli 2005 gedurende ongeveer twee weken  heeft belaagd is er  geen   reden om aan te nemen dat de immateriële  schade van [eiseres sub  1]   daardoor in omvang is toegenomen. Het  causaal verband tussen de    eventuele belaging en de schade van  [eiseres sub 1] ontbreekt dan ook.    Daarom zal [eiseres sub 1] niet in  de gelegenheid worden gesteld bewijs    leveren van haar stelling dat  [gedaagde] haar heeft belaagd. 
 Recht op vergoeding van immateriële schade 
 4.9.  Recht op vergoeding van immateriële schade bestaat indien een     onrechtmatige gedraging tot lichamelijk letsel heeft geleid of de     benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106     onder b Burgerlijk Wetboek). Van een aantasting in de persoon “op   andere   wijze” kan sprake zijn bij geestelijk letsel, maar een   psychisch   onbehagen is onvoldoende om een aantasting in de persoon aan   te nemen   die recht geeft op vergoeding van immateriële schade (Hoge   Raad 13   januari 1995, NJ 1997, 366). 
 Immateriële schade [eiseres sub 1] 
 4.10.  [eiseres sub 1] heeft bij de mishandeling op 7-8 maart 2005    een  groot aantal bloeduitstortingen (“haematomen”) en een lichte     hersenschudding opgelopen (zie 2.4). De rechtbank gaat er van uit dat     [eiseres sub 1] toen ook schouderletsel heeft opgelopen, gelet op de     waarneming in het ziekenhuis op 8 maart 2005 van een fors haematoom op     de linkerschouder en op de vaststelling door Altrecht van een     schouderontwrichting (zie 2.15). In 2007 is door Altrecht als diagnose     bij [eiseres sub 1] gesteld een angststoornis met paniekaanvallen en   een   depressieve stoornis. [gedaagde] betwist het causaal verband   tussen   deze stoornissen enerzijds en de mishandelingen en bedreigingen     anderzijds, maar heeft geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen   dat   moet worden aangenomen dat de stoornissen mogelijk andere  oorzaken    hebben. De rechtbank acht het causaal verband dan ook  aanwezig.  [eiseres   sub 1] vordert veroordeling van [gedaagde] tot  betaling van  een   voorschot terzake van haar immateriële schade en  verwijzing naar  de   schadestaatprocedure, in welke procedure haar  immateriële schade    definitief kan worden vastgesteld. In verband met  zowel het lichamelijk    als geestelijk letsel heeft [eiseres sub 1]  recht op een vergoeding  voor   haar immateriële schade. De ernst van de  schouderontwrichting en  van   het geestelijk letsel en de gevolgen die  beide letselcomponenten  hebben   voor het dagelijks leven zijn nog  niet duidelijk maar gelet op  de   uitspraken die zijn gepubliceerd in  de Smartengeldgids acht de  rechtbank   een voorschot van EUR 2.500,--  gerechtvaardigd, te  vermeerderen met de   wettelijke rente hierover met  ingang van 8 maart  2005. 
 Immateriële schade van [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A] 
 4.11.  Het hof heeft bewezen verklaard dat [gedaagde] [eiseres sub   2]   in 2004 heeft geslagen, met letsel en pijn tot gevolg (zie 2.2).     [eiseres sub 2] betoogt dat zij toen een gekneusde pink heeft opgelopen,     die hierdoor nog steeds scheef staat. [gedaagde] heeft dit niet     weersproken. Niet gesteld of gebleken is echter dat de pink nog pijnlijk     is. Ook is niet aangevoerd dat het scheef staan van de pink   ontsierend   is of [eiseres sub 2] belemmert bij het uitvoeren van haar   werk als   rij-instructeur of andere activiteiten. De rechtbank gaat er   daarom   vanuit dat [eiseres sub 2] geen last meer heeft van haar  pink.  Het door   haar in 2004 opgelopen lichamelijk letsel  rechtvaardigt naar  het oordeel   van de rechtbank een vergoeding voor  immateriële schade  van EUR 200,--. 
 4.12.  Met betrekking tot  [eiseres sub 3] heeft het hof bewezen  verklaard dat [gedaagde] haar op   7 maart 2005 meerdere malen heeft geslagen waardoor zij letsel heeft     opgelopen en pijn heeft ondervonden. Bij de politie heeft [eiseres sub     3] verklaard dat zij door de klappen op haar hoofd duizelig werd en     hoofdpijn had (zie 2.7). Dit duidt op licht hoofdletsel. Het hof heeft     [gedaagde] vrijgesproken van het mishandelen van [eiseres sub 3] in  de    periode vóór 7 maart 2005 maar heeft deze vrijspraak niet  gemotiveerd.    [eiseres sub 3] heeft bij de politie verklaard dat  [gedaagde] voor de    opname in het crisisopvangcentrum [eiseres sub 1]  heeft mishandeld en    haar ([eiseres sub 3]) een harde trap tegen haar  rug heeft gegeven  als   gevolg waarvan zijn nog steeds last van haar  rug heeft (zie 2.8).  De   rechtbank heeft geen reden om hieraan te  twijfelen, gelet op de    omstandigheid dat [gedaagde] deze mishandeling  niet gemotiveerd heeft    gesproken en [eiseres sub 1] toen met haar  kinderen naar een Blijf van    mijn Lijfhuis is gevlucht. Een vergoeding  voor immateriële schade ter    hoogte van EUR 300,-- is  gerechtvaardigd. 
 4.13.  Met betrekking tot [A] heeft het hof  bewezen verklaard dat  [gedaagde] hem op  7 maart 2005 meerdere malen  heeft geslagen waardoor hij pijn heeft    ondervonden. Het hof heeft  niet bewezen verklaard dat [A] daardoor    letsel heeft opgelopen. Ook  deze gedeeltelijke vrijspraak heeft het hof    niet gemotiveerd terwijl  [eiseres sub 3] bij de politie heeft  verklaard   later te hebben gezien  dat [A] krassen op zijn schouder had  en dat zijn   arm dik was (zie  2.7). De rechtbank gaat er dan ook van  uit dat bij [A]   op 7 maart  2008 wel sprake was van het door [eiseres  sub 3] beschreven,   lichte  letsel, waarvoor een vergoeding van EUR  100,-- kan worden   toegewezen.  
 4.14.  In het kader van de beoordeling van de vraag of  [eiseres sub    2], [eiseres sub 3] en [A] door de onrechtmatige  gedragingen van    [gedaagde] zijn aangetast in hun persoon en in  verband daarmee aanspraak    op een vergoeding kunnen maken, overweegt  de rechtbank het volgende.  De   dreiging waaraan zij jarenlang hebben  blootgestaan is ernstig. Niet    gesteld of gebleken is echter dat zich  aanzienlijk geestelijk letsel  bij   hen heeft geopenbaard. Ter zitting  is door [eiseres sub 2]  aangevoerd   dat het met haar autorijschool en  haar studie goed gaat.  Door [eiseres   sub 3] is aangevoerd dat zij in  haar studie vertraging  heeft opgelopen   als gevolg van  concentratiestoornissen en door [A] dat  hij dit jaar voor   de tweede  keer eindexamen havo doet. Van psychische  stoornissen of (de   noodzaak  van) behandeling door een  psychiater/psycholoog is evenwel,    gelukkig, geen sprake. Naar het  oordeel van de rechtbank is onder deze    omstandigheden op dit moment  geen sprake van geestelijk letsel dat  recht   geeft op een vergoeding  voor immateriële schade. 
 4.15.  Gezien het voorgaande is er geen aanleiding om de zaak naar   de   schadestaatprocedure te verwijzen ter nadere vaststelling van de     immateriële schade van [eiseres sub 2], [eiseres sub 3] en [A]. In     verband met hun lichamelijke letsels zal [gedaagde] worden veroordeeld     tot betaling (niet bij wijze van voorschot) van de hierboven genoemde     bedragen. Niet valt uit te sluiten dat [eiseres sub 2], [eiseres sub  3]    of [A] als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde]     (waarvoor in dit vonnis een verklaring voor recht wordt afgegeven) in  de    toekomst wel psychische klachten ontwikkelen die kunnen worden     aangemerkt als geestelijk letsel waaruit een recht op vergoeding van     immateriële schade voortvloeit. In dat geval zullen zij, onder     verwijzing naar dit vonnis, een nieuwe gerechtelijke procedure tegen     [gedaagde] kunnen starten. 
 4.16.  Met betrekking tot [eiseres  sub 3] en [A] zal de rechtbank    wettelijke rente toewijzen met ingang  van 8 maart 2005. De rechtbank kan    niet vaststellen wanneer [eiseres  sub 2] precies is mishandeld. Het  hof   heeft bewezen verklaard dat dit  in 2004 heeft plaatsgevonden. Naar    aanleiding daarvan zal de  rechtbank met betrekking tot [eiseres sub  2]   de gevorderde wettelijke  rente toewijzen met ingang van 1 januari  2005. 
 Materiële schade [eiseres sub 1] 
 4.17.  Met betrekking tot haar materiële schade vordert [eiseres sub     1] eveneens een voorschot en verwijzing naar de schadestaatprocedure,     ter vaststelling van haar verlies van arbeidsvermogen. Naar aanleiding     van het betoog van [eiseres sub 1], dat zij haar beroep van     autorij-instructeur niet meer volledig kan uitoefenen als gevolg van     schouderbeperkingen en psychische klachten, neemt [gedaagde] het     standpunt in dat geen sprake is van verlies van arbeidsvermogen omdat     [eiseres sub 1] dagelijks autorijles geeft in de rijschool van [eiseres     sub 2]. Ter onderbouwing hiervan voert [gedaagde] aan: 
 -  dat  [eiseres sub 1] leerlingen van hem heeft overgenomen nadat   hij  in  maart 2005 de woning had verlaten (zie de verklaringen van twee     leerlingen in 2.10 en 2.11), 
 -  dat [eiseres sub 1] in 2006 en 2007 rijlessen heeft gegeven in de autorijschool van [E] (zie de brief van [E], 2.14); 
 -  dat [eiseres sub 2] met goed gevolg een fulltime rechtenstudie     volgt terwijl haar rijschool een groot aantal examens heeft aangevraagd,     zodat het onwaarschijnlijk is dat [eiseres sub 2] de enige     rij-instructeur in haar autorijschool is; 
 -  dat [eiseres sub 2] in  2008 bij de politie heeft verklaard dat   zij  samen met haar moeder  een autorijschool met twee lesauto’s heeft   (zie  2.16); 
 -  dat [eiseres sub 1] geregeld wordt gezien in een lesauto. 
 4.18.  De rechtbank overweegt als volgt. Er zijn aanwijzingen dat   bij   [eiseres sub 1] inderdaad sprake is van verlies van arbeidsvermogen.     In 2007 zijn bij haar immers een angststoornis met paniekaanvallen en     een depressieve stoornis vastgesteld. Daarnaast ontvangt zij als  gevolg    van de mishandeling op 7-8 maart 2005 maandelijks een  uitkering op  grond   van haar arbeidsongeschiktheidsverzekering (zie  2.18). Voorts  heeft   [eiseres sub 1] een brief overgelegd waaruit  blijkt dat zij in  september   door Altrecht Cura is uitgenodigd voor  een gesprek (zie  2.17), naar   aanleiding waarvan ter zitting door  [eiseres sub 1] is  aangevoerd dat   zij momenteel bij Altrecht onder  behandeling staat van  een psychiater en   een psycholoog en het middel  Sertraline gebruikt.  Uit de door [eiseres   sub 1] overlegde bijsluiter  blijkt dat dit middel  onder andere wordt   gebruikt ter behandeling  van een depressie, een  posttraumatische   stressstoornis of een  paniekstoornis. De rechtbank  zal de vordering van   [eiseres sub 1],  tot veroordeling van [gedaagde]  tot betaling van een   voorschot in  verband met haar materiële schade,  echter afwijzen. Ter   zitting is  door [eiseres sub 1] aangevoerd dat de  verklaringen van de   twee  meisjes, die de politie hebben meegedeeld  dat [eiseres sub 1] hen   na 8  maart 2005 als leerling van [gedaagde]  heeft overgenomen (2.10 en    2.11), niet kloppen. Bij de politie heeft  [eiseres sub 1] echter zelf  op   13 juli 2005 verklaard dat een van deze  meisjes in het verleden  les   heeft gehad van [gedaagde] en dat zij  haar sinds juni 2005  autorijles   geeft (zie 2.9). Voorts is ter zitting  aangevoerd dat  [eiseres sub 2] in   2008 inderdaad twee lesauto's had  maar dat die  tweede auto een   vervangende lesauto is voor het geval er  één kapot  gaat. Naar het   oordeel van de rechtbank zou dit echter   bedrijfseconomisch onverantwoord   zijn. De rechtbank heeft dan ook   twijfels over het waarheidsgehalte van   de stelling van [eiseres sub 1]   dat zij maximaal vijf uur per week haar   werkzaamheden van   rij-instructeur uit kan oefenen. Gelet op het   voorgaande is het wel   aannemelijk geworden dat [eiseres sub 1] schade   lijdt in de vorm van   verlies van arbeidsvermogen, maar bestaat er   onvoldoende grond om   [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een   voorschot aan [eiseres   sub 1] terzake van die materiële schade. 
 Overwegingen met betrekking tot de schadestaatprocedure 
 4.19.  Voor de vaststelling van zowel de immateriële als de   materiële   schade van [eiseres sub 1] in de schadestaatprocedure zal     hoogstwaarschijnlijk de benoeming van deskundigen noodzakelijk zijn. Het     ligt voor de hand dat zullen worden benoemd: een orthopeed ter     vaststelling van de beperkingen van de schouderfunctie, een psychiater     ter vaststelling van de aard en ernst van het geestelijk letsel, en  een    arbeidsdeskundige ter vaststelling van de eventuele     arbeidsongeschiktheid van [eiseres sub 1]. Dergelijke     deskundigenonderzoeken kosten meestal elk duizenden euro's. De rechtbank     geeft partijen dan ook in overweging om met elkaar in overleg te   treden   en te proberen een minnelijke regeling te treffen. .LJN BO9302
