Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 220420 onrechtmatige actie waardoor minderjarige kinderen naar VS afreizen; € 3.500,00 smartengeld aan vader wegens aantasting in persoon

RBDHA 220420 onrechtmatige actie van Stichting en politie waardoor minderjarige kinderen naar VS afreizen; ES vader: 15%, na billijkheidscorrectie: 0%
- € 3.500,00 smartengeld aan vader wegens aantasting in persoon

Ad 4) Immateriële schade

2.30.
[eiser] legt aan de door hem gevorderde immateriële schadevergoeding artikel 6:106 lid 1 onder b BW (‘aantasting in de persoon op andere wijze’) ten grondslag. Hiervan is volgens vaste jurisprudentie in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376). Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606). Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze in zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naarmate op grond van de aard en ernst van de normschending eerder aannemelijk is dat de benadeelde daardoor ernstig zal zijn getroffen, worden aan de onderbouwing van de concrete gevolgen minder hoge eisen gesteld. Het moet gaan om schendingen van een zekere ernst van normen die beogen fundamentele persoonsbelangen te beschermen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376). De inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer moet voldoende ernstig zijn. Of daarvan sprake is hangt af van de aard en ernst van de normschending, het daardoor getroffen belang en de ernst van de feitelijke gevolgen.

2.31.
[eiser] stelt dat hij in zijn persoon is aangetast doordat de Politie en de Stichting zijn gezagspositie hebben ondermijnd en een inbreuk hebben gepleegd op zijn recht op gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Volgens hem heeft het handelen van de Politie en de Stichting ervoor gezorgd dat hij van het ene op het andere moment het contact met zijn kinderen heeft verloren en hij geen feitelijke bijdrage heeft kunnen leveren aan de opvoeding en de verzorging van de kinderen. Ook stelt hij dat hem de mogelijkheid is ontnomen om van het verblijf van de kinderen in Nederland een succes te maken. [eiser] stelt dat hij hiervan verdriet heeft en levensvreugde derft en dat hij na het vertrek van de kinderen onder behandeling is geweest bij een psycholoog/coach. Volgens [eiser] is een bedrag van € 30.000 aan immateriële schadevergoeding passend, gelet op het door hem ondervonden leed, de omstandigheid dat de Politie en de Stichting hem niet serieus hebben genomen en de aard van de door hun gemaakte fouten.

2.32.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van objectief vast te stellen geestelijk letsel bij [eiser] . Zijn stelling dat hij verdriet heeft en levensvreugde derft en dat hij onder behandeling is geweest bij een psycholoog/coach, is onvoldoende om dit aan te nemen, ook al is het abrupte vertrek van de kinderen buiten hem om zonder twijfel een vreselijke ervaring geweest die invloed heeft gehad op het welzijn van [eiser] . Als bij [eiser] inderdaad sprake zou zijn van geestelijk letsel, dan had hij dit nader moeten onderbouwen. Dat heeft hij echter nagelaten. Een daarop gebaseerde vordering tot vergoeding van schade zal daarom worden afgewezen.

2.33.
Een ernstige schending van het uit artikel 8 EVRM voortvloeiende recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, dat onder meer inhoudt dat ouders samen moeten beslissen over de verzorging en opvoeding van een kind en over de hoofdverblijfplaats (zie onder meer EHRM 30 januari 2020, 57724/11), en de daarin gelegen aantasting van de persoonlijkheidsrechten van [eiser] , kan een zelfstandige grond voor toekenning van immateriële schade opleveren.

2.34.
De rechtbank is van oordeel van [eiser] door het onrechtmatig handelen van de Politie in zijn persoon is aangetast. [eiser] heeft moeten ondergaan dat de Politie de (minderjarige) kinderen, over wie hij het gezag had en die bij hem hun hoofdverblijfplaats hadden, midden in de nacht uit zijn woning heeft meegenomen zonder dat hij wist waar zij naartoe gingen en dat zij de volgende dag naar de VS zouden reizen. Ook heeft de Politie de kinderen zonder toestemming van [eiser] en/of van de kinderrechter en zonder [eiser] te horen over de mogelijkheid van tijdelijke opvang van de kinderen bij familie of vrienden overgebracht naar het hotel zodat zij vanuit daar Nederland konden verlaten. Daarbij is de Politie onterecht blindelings afgegaan op de informatie van Veilig Thuis over de rechtspositie van de kinderen. De Politie is hierbij haar bevoegdheden verre te buiten gegaan. Doordat [eiser] niet beschikte over de contactgegevens van Veilig Thuis heeft het hem de volgende ochtend veel tijd gekost om te achterhalen tot welke organisatie hij zich volgens mededeling van de Politie moest wenden, terwijl hij al die tijd volstrekt in het ongewisse was (gelaten) van de verblijfplaats van zijn kinderen. Toen Veilig Thuis hem uitsluitsel gaf, was het te laat en zaten de kinderen al in het vliegtuig. Dit moet worden aangemerkt als een ernstige en ontoelaatbare inbreuk op de rechten van [eiser] en op artikel 8 EVRM, dat strekt tot bescherming van het recht van ouders om gezag over hun minderjarige kinderen uit te oefenen. Het gaat hier immers om schending van de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven van [eiser] . Met deze inbreuk op artikel 8 EVRM heeft de Politie gehandeld in strijd met een van de meest fundamentele rechten van de burger in zijn verhouding tot de overheid (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO7721). Een dergelijke inbreuk op een fundamenteel recht, met rechtstreekse gevolgen voor [eiser] zelf, moet worden aangemerkt als een (ernstige) aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW.

2.35.
Het bestaan van psychische schade is voor het aannemen van deze aantasting niet vereist. Voldoende zijn in dit geval de ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, het ernstig geschokte rechtsgevoel van de burger die zich, in de situatie dat de Politie haar werkzaamheden uitoefent, geconfronteerd ziet met een schending van zijn rechten als met ouderlijk gezag belaste ouder en een abrupt vertrek van de kinderen naar de VS zonder dat hij hiervan wist en zonder de gelegenheid om afscheid te nemen.

2.36.
Ook de onrechtmatige gedraging van de Stichting heeft naar het oordeel van de rechtbank geleid tot een aantasting in de persoon van [eiser] . De Stichting heeft hoogst onzorgvuldig gehandeld door onjuiste informatie over de rechtspositie van de kinderen te geven aan de Politie, terwijl zij wist dat op basis van die informatie werd geacteerd en bovendien op dusdanige wijze dat – zonder betrokkenheid van [eiser] en/of de kinderrechter – een onomkeerbare situatie zou ontstaan (zie r.o. 4.29 en 4.30 van het tussenvonnis). Het advies van Veilig Thuis is van doorslaggevend belang geweest voor de Politie in haar besluit om de kinderen mee te nemen uit de woning van [eiser] en over te brengen naar het hotel om vanuit daar af te reizen naar de VS, als gevolg waarvan [eiser] rechtstreeks op ernstige wijze in zijn fundamentele persoonsbelangen is getroffen. Dit levert een grond voor toekenning van immateriële schadevergoeding op.

2.37.
Hiermee komt de rechtbank toe aan de vraag wat een billijke vergoeding van de immateriële schade is, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin [eiser] is getroffen, de grond waarop aansprakelijkheid berust en de aard van de aan de Politie en de Stichting verweten gedragingen. Door de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het gezins- en familieleden als nader beschreven in r.o. 2.34 is [eiser] ernstig getroffen. Gezien deze omstandigheden is het aannemelijk dat [eiser] door deze inbreuk ongerustheid en spanning heeft ervaren. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat de inbreuk ertoe heeft geleid dat hij enkele jaren lang geen contact heeft gehad met de kinderen. [eiser] heeft niet toegelicht wanneer en welke pogingen hij heeft gedaan om het contact te herstellen en waarom dit niet tot een positief resultaat heeft geleid. Dit laat echter onverlet dat de rechtbank wel aannemelijk acht dat de inbreuk het contact tussen [eiser] en de kinderen wel heeft bemoeilijkt en de band tussen hen heeft beschadigd. Daarbij komt dat [eiser] als gevolg van de inbreuk de mogelijkheid is ontnomen om met de kinderen afspraken te maken over hun verblijf in Nederland en een mogelijke terugkeer naar de VS. Daar staat echter tegenover dat de inbreuk (relatief) kort heeft geduurd. Rekening houdend met alle omstandigheden begroot de rechtbank de door [eiser] geleden immateriële schade in redelijkheid op een bedrag van € 3.500.

2.38.
De rechtbank overweegt in dit verband nog dat deze zaak niet goed te vergelijken is aan de door Politie aangehaalde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:5062), waarin aan een vader een immateriële schadevergoeding van € 1.000 is toegekend vanwege onrechtmatig handelen door een instelling van Jeugdzorg in verband met de uithuisplaatsing van zijn kinderen. De aan die instelling verweten gedragingen zijn wezenlijk anders dan die van de Politie en de Stichting. De jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geeft de rechtbank evenmin aanleiding om een hoger bedrag dan € 3.500 toe te kennen, laat staan het door [eiser] gevorderde bedrag van € 30.000. Het EHRM heeft een dergelijk bedrag in 2019 toegekend in een zaak waarin artikel 8 EVRM was geschonden vanwege de omstandigheid dat een tijdelijke uithuisplaatsing van de kinderen langer duurde dan tien jaar (EHRM 18 juli 2019, 37748/13). Met deze situatie is de onderhavige zaak evident niet vergelijkbaar. Hetzelfde geldt voor de recente uitspraak van het EHRM dat een bedrag van € 20.000 aan immateriële schade wegens schending van artikel 8 EVRM in verband met de ontneming van ouderlijk gezag, passend is (EHRM 25 februari 2020, 68868/14). ECLI:NL:RBDHA:2020:3874