Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 221223 € 2000,00 toegewezen aan broer wiens zus hem niet heeft geïnformeerd over de crematie van hun vader

RBROT 221223 € 2000,00 toegewezen aan broer wiens zus hem niet heeft geïnformeerd over de crematie van hun vader

2De beoordeling

Wat is er gebeurd?

2.1.

Partijen, broer en zus, hebben al jarenlang een verstoorde relatie. Hun vader is op 12 oktober 2020 overleden in het ziekenhuis in het bijzijn van de broer. In de dagen daarna heeft de gemachtigde van de broer geprobeerd contact te krijgen met de zus om erachter te komen hoe en wanneer de uitvaart van de vader zou plaatsvinden. Dat is niet tijdig gelukt. De broer heeft een kort geding tegen zijn zus aanhangig gemaakt om op die manier meer te weten te komen over datum en tijd van de uitvaart. Op de zitting bij de kortgedingrechter heeft de broer echter te horen gekregen dat de crematie van zijn vader inmiddels had plaatsgevonden, terwijl volgens hem de wens van vader was om begraven te worden.
De broer vordert een immateriële schadevergoeding van € 8.000,- vanwege het emotionele leed dat de zus hem heeft aangedaan. Daarnaast vordert de broer een bedrag van € 715,- vanwege de kosten die hij heeft gemaakt voor het plaatsen van de urn, met daarin de as van zijn vader, op de Zuiderbegraafplaats in Rotterdam.

2.2.

De kantonrechter komt tot het oordeel dat de zus onrechtmatig heeft gehandeld door de broer opzettelijk niet te informeren over de crematie van hun vader op 16 oktober 2020. Een immateriële schadevergoeding van € 2.000,- acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden passend. De kosten voor het plaatsen van de urn op de begraafplaats hoeft de zus niet te vergoeden. Hierna wordt uitgelegd waarom.

Juridisch kader onrechtmatige daad

2.3.

De grondslag voor de immateriële schadevergoeding die de broer vordert, is onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Uit dat artikel volgt dat degene die ten opzichte van een ander een onrechtmatige daad pleegt, die hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander daardoor lijdt te vergoeden. Met andere woorden: er moet sprake zijn van (1) een onrechtmatige daad, (2) toerekenbaarheid, (3) schade en (4) een causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade. Aan deze criteria is voldaan, zoals hierna wordt uitgelegd.

Onrechtmatige daad

2.4.

De broer stelt als onrechtmatige gedraging dat de zus hem niet heeft geïnformeerd over de uitvaart van hun vader, waardoor hij de uitvaart niet heeft kunnen regelen en bijwonen. Vaststaat dat de zus de broer niet tijdig heeft geïnformeerd over de uitvaart van hun vader. Dat heeft zij namelijk pas gedaan tijdens de mondelinge behandeling van de kort gedingprocedure op 19 oktober 2020 die de broer was gestart naar aanleiding van het uitblijven van informatie over de uitvaart. Tijdens die mondelinge behandeling vertelde de zus (voor het eerst) dat de vader al op 16 oktober 2020 was gecremeerd. Ook staat vast dat de advocaat van de broer vanaf 15 oktober 2020 meermaals de zus heeft benaderd om informatie over de uitvaart te verschaffen. Dat heeft hij gedaan per telefoon, e-mail, Whatsapp en uiteindelijk dus door middel van de kort gedingdagvaarding die op 16 oktober 2020 aan de zus is betekend. De zus heeft op de contactpogingen van de advocaat van de broer slechts gereageerd door de telefoonverbinding onmiddellijk te verbreken en het telefoonnummer vervolgens te blokkeren. Het moet voor de zus, in ieder geval door de Whatsappberichten die zij heeft ontvangen van de advocaat, tijdig duidelijk zijn geweest dat de broer bij de uitvaart van zijn vader wilde zijn. Desondanks heeft zij die informatie niet verstrekt. De kantonrechter acht dit nalaten evident in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en bovendien in strijd met artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging van het familieleven). Hoe verstoord de familieverhoudingen ook zijn, een zus behoort haar broer te informeren over de uitvaart van hun vader, al helemaal als herhaaldelijk om die informatie wordt gevraagd.

Toerekenbaarheid

2.5.

De onrechtmatige daad kan de zus worden toegerekend. De zus voert in dat verband aan dat zij geen behoefte had aan contact met de broer, en al helemaal niet aan contact met een advocaat. Volgens de zus kan dat haar niet kwalijk worden genomen vanwege haar emoties tijdens het rouwproces. Hoewel het goed voorstelbaar is dat de zus geëmotioneerd was na het overlijden van haar vader, die zij jarenlang had verzorgd, is dat geen rechtvaardiging om op geen enkele contactpoging van de advocaat te reageren. Dat de advocaat in de avonduren contact probeerde te krijgen met de zus, maakt ook niet dat de zus in het geheel niet hoefde te reageren. Daaruit blijkt juist de spoedeisendheid van de contactpoging. Bovendien spreekt de zus zichzelf tegen waar zij enerzijds stelt dat zij vanwege haar emotionele toestand geen behoefte had aan contact met de broer en hem anderzijds kwalijk neemt dat hij niet zelf contact met haar heeft opgenomen.

2.6.

Daar komt het volgende bij. Uit de overgelegde Whatsappcorrespondentie tussen de zus en haar dochter, die ook graag wilde weten wanneer haar opa begraven zou worden, blijkt dat de zus opzettelijk geen informatie over de uitvaart aan de broer heeft gegeven. De kantonrechter baseert dit oordeel op het laatste bericht van de zus in het hierna geciteerde Whatsappgesprek met haar dochter:

Dochter: Hé mam,

Weet je ook wanneer de begrafenis er is? Want dan weet ik welke afspraak ik moet afzeggen. Want ze komen hier vaak langs. Omdat ze bezig zijn met een behandelings plan nog.

De zus: Morgen avond ging je toch mee

Dochter: Hoelaat en waar?

Ik weet van niks.

De zus: Zei je kan met mij mee want er is geen plek in Rotterdam

Dochter: Huh? Dat heb je niet gezegd. Want waar is het dan? En waar wordt die dan begraven?

Je doet er een beetje vaag over…

De zus: Ja en blijf vaag ik ben geblokkeerd door mijn kanker broer dus deel geen info meer je kan morgen met mij mee etc niet ook goed heb al genoeg gehad. Dus nu jou keuze

Schade en causaal verband

2.7.

De broer kan aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding als de aansprakelijke persoon (de zus) het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen (artikel 6:106 aanhef en onder a BW). Hiervoor is vastgesteld dat de zus met opzet de broer niet heeft geïnformeerd over de uitvaart van hun vader. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee voldoende vast staat dat de zus het oogmerk had om de broer emotionele schade toe te brengen. Daarom moet de zus een schadevergoeding betalen.

2.8.

De zus voert aan dat de broer vanwege de coronamaatregelen sowieso de uitvaart van hun vader niet had kunnen bijwonen. De kantonrechter begrijpt hieruit dat de zus betoogt dat het causale verband tussen de onrechtmatige daad en de schade ontbreekt. Dit verweer slaagt niet. Een coronamaatregel met de strekking dat helemaal niemand bij de uitvaart aanwezig mocht zijn, heeft nooit bestaan.

2.9.

De kantonrechter heeft een grote vrijheid bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding. Bij het vaststellen van de schadevergoeding houdt de kantonrechter rekening met alle omstandigheden van het geval. De broer heeft twee (volgens hem) vergelijkbare zaken genoemd over de ruiming van een graf (€ 5.000,-) en het geen afscheid kunnen nemen van een doodgeboren kind (€ 12.300,-). De kantonrechter is van oordeel dat onderhavige zaak daarmee slechts in beperkte mate vergeleken kan worden. Wel weegt mee dat de zus een ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat de gevolgen van haar nalaten onomkeerbaar zijn. Die gevolgen zijn vanzelfsprekend erg pijnlijk en ingrijpend voor de broer. De zus voert nog aan dat de broer verweten kan worden dat hij haar niet heeft geïnformeerd toen het overlijden van de vader snel dichterbij kwam, nadat hij in het ziekenhuis in slaap was gebracht en de zus om haar moverende redenen naar huis was gegaan. Wat daarvan ook zij, het vormt geen rechtvaardigingsgrond voor haar handelwijze en betekent niet dat zij geen schadevergoeding aan de broer hoeft te betalen. De door de zus te betalen schadevergoeding stelt de kantonrechter naar billijkheid vast op € 2.000,-.

De kosten van het plaatsen van de urn op de Zuiderbegraafplaats

2.10.

Aan de vordering tot vergoeding van materiële schade legt de broer feitelijk ten grondslag dat zijn vader de wens had om begraven te worden, meer specifiek op de Zuiderbegraafplaats, en dat hij door het plaatsen van de urn op die begraafplaats alsnog zo veel mogelijk heeft gehandeld naar de wens van zijn vader. De vordering is niet toewijsbaar, omdat niet meer vastgesteld kan worden dat de vader - toen hij overleed - de wens had om begraven te worden. De vader had namelijk geen testament waarin dat staat en het blijkt ook niet uit andere stukken. De verklaringen van de broer en de dochter van de zus dat de vader de wens heeft geuit om begraven te worden aan het sterfbed van zijn vrouw medio 2019 staan tegenover de verklaring van de zus. Zij betwist dat de vader ten tijde van zijn overlijden nog steeds die wens had en voert aan dat de vader in de laatste maanden van zijn leven heeft verklaard dat “een crematie ook prima was”. Daarmee kan niet uitgesloten worden dat de vader van gedachte is veranderd.

Rente

2.11.

De rente over de schadevergoeding van € 2.000,- wordt, zoals onbetwist gevorderd, toegewezen vanaf 12 oktober 2020 (artikel 6:83 sub b in verbinding met artikel 6:119 BW).

Buitengerechtelijke kosten

2.12.

Als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt € 363,- toegewezen, omdat aan de voorwaarden is voldaan om een vergoeding te krijgen. Het bedrag is gebaseerd op basis van de toegewezen schadevergoeding en de tarieven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. ECLI:NL:RBROT:2023:12236