Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 120520 smartengeld voor wervelfractuur (zonder blijvende beperkingen) begroot op € 6.000,-, waarvan 50% toewijsbaar ivm ES

GHARL 120520 val passagier taxibusje; na bewijslevering 50% ES ( 75 – 25% in het nadeel van passagier, na billijkheidscorr. 50%)
- smartengeld voor wervelfractuur (zonder blijvende beperkingen) begroot op € 6.000,-, waarvan 50% toewijsbaar ivm ES


Vervolg op : gharl-180619-passagier-van-taxibusje-staat-op-tijdens-rit-en-komt-ten-val-bij-remactie-geen-overmacht-idzv-8-1148-bewijsopdracht-tzv-eigen-schuld

6

De schade van [appellante]

6.1
vordert een bedrag van € 2.121,- aan materiële schade en van € 8.000,- aan smartengeld.

6.2
De materiële schade bestaat allereerst uit kosten die verband houden met de ziekenhuisopname van [appellante] . Het gevorderde bedrag is gebaseerd op de Richtlijn van de Letselschaderaad voor dit type schade. Dat [appellante] vanwege het letsel als gevolg van het ongeval zeven dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, staat vast, gelet op wat het hof in het tussenarrest heeft overwogen over het verband tussen het ongeval en de ziekenhuisopname. Reva heeft het gevorderde bedrag van € 28,- per dag niet gemotiveerd bestreden, zodat uitgegaan kan worden van een bedrag van € 196,- .

6.3
De vordering betreffende de reparatie van de (orthopedische) schoen van [appellante]
- een bedrag van € 50,- - is (voor 50%) toewijsbaar. Het is aannemelijk dat bij de val in het busje schade is ontstaan aan de schoen van [appellante] . Het gevorderde bedrag komt het hof niet onredelijk voor.

6.4
De vordering betreffende het eigen risico is niet toewijsbaar. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij wanneer het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden geen ziektekosten zou hebben gehad. Informatie over het verloop van het eigen risico in 2015, en in eerdere en latere jaren, heeft zij ook in hoger beroep niet verstrekt.

6.5
De vordering betreffende de buitengerechtelijke kosten is evenmin toewijsbaar, omdat [appellante] deze vordering op geen enkele manier heeft onderbouwd. Daardoor is onduidelijk gebleven of in de buitengerechtelijke fase werkzaamheden door haar advocaat zijn verricht die niet onder de reikwijdte van een proceskostenveroordeling vallen, welke werkzaamheden het betreft, hoeveel tijd daaraan is besteed en tegen welk tarief.

6.6
De conclusie is dat de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 246,- x 50% = € 123,-.

6.7
Over de gevolgen van het ongeval voor [appellante] is weinig bekend. Het staat vast dat zij zeven dagen in het ziekenhuis is opgenomen geweest vanwege een wervelfractuur. Volgens de behandelend arts is zij “in klinisch goede toestand uit het ziekenhuis ontslagen”. In de ontslagbrief wordt geen melding gemaakt van blijvende klachten. [appellante] heeft zelf bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep verklaard dat zij nog steeds klachten heeft, die zij toeschrijft aan het ongeval, daardoor met een rollator moet lopen, dat ze niet ver kan lopen en haar oude werk niet meer kon verrichten. Hoewel haar dat wel is geadviseerd, is zij niet meer onder behandeling van een fysiotherapeut. Medische informatie die dit onderbouwt, ontbreekt ook in hoger beroep.

6.8
Onder deze omstandigheden kan er niet van worden uitgegaan dat indien [appellante] nog klachten ondervindt en daardoor beperkingen heeft, deze het gevolg zijn van het haar overkomen ongeval. Dat [appellante] na het ongeval beperkingen heeft, betekent niet dat deze beperkingen door het ongeval zijn veroorzaakt. Bij de begroting van het smartengeld gaat het hof er dan ook vanuit dat [appellante] bij het ongeval een wervelfractuur heeft opgelopen, die ertoe heeft geleid dat zij zeven dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest maar waaraan zij geen blijvende klachten heeft overgehouden. Bij deze stand van zaken is, rekening houdend met de smartengeldbedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend en met de tendens in de rechtspraak om wat hogere bedragen toe te kennen (een tendens die verklaarbaar is vanuit maatschappelijke ontwikkelingen), een smartengeld van € 6.000,- passend. Dat betekent dat de vordering toewijsbaar is tot 50% van dat bedrag, € 3.000,-. 
ECLI:NL:GHARL:2020:3675