Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Nederland 290317 Smartengeld in deelgeschil gesteld op € 125.000,-. Rb in bodemgeschil gebonden aan beslissing deelgeschilrechter.

Rb Noord-Nederland 290317 Smartengeld in deelgeschil gesteld op € 125.000,-. Rb in bodemgeschil gebonden aan beslissing deelgeschilrechter.

in vervolg op rb-overijssel-230215-hoge-dwarslaesie-voetganger-slachtoffer-overlijdt-drie-maanden-later-rb-houdt-rekening-met-recentelijk-toegekende-hogere-bedragen-125-000

2 De feiten
2.1.
Op 24 november 2011 is [de man] (hierna: [de man] ), echtgenoot van [gedaagde] , als voetganger op een zebrapad op de Martin Luther Kingweg te Assen aangereden door een auto, bestuurd door een verzekerde van Univé. Hij heeft daarbij zeer ernstig letsel opgelopen, te weten een (inoperabele) traumatische hoge dwarslaesie bij C1-C2, luxatiefractuur en een schedelbasisfractuur, met als gevolg een volledige beademingsbehoeftigheid. [de man] heeft sindsdien in het verpleeghuis Zonnehuis te Zuidhorn en het UMCG te Groningen verbleven. Op 8 maart 2012 is [de man] overleden.

2.2.
Univé heeft volledige aansprakelijkheid erkend.

2.3.
In een deelgeschil tussen partijen heeft de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, bij beschikking d.d. 23 februari 2015 geoordeeld dat een vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel ten gevolge van het ongeval van € 125.000,00 billijk is en Univé veroordeeld om binnen veertien dagen na datum van die beschikking aan [gedaagde] ter zake van smartengeld een bedrag van € 125.000,00 te betalen.

3 Het geschil
3.1.
Univé vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de omvang van de door Univé te betalen smartengeldvergoeding primair dient te worden begroot op een bedrag van € 25.000,00 en subsidiair op een door uw rechtbank in goede justitie ex aequo et bono te bepalen bedrag;
II. [gedaagde] in de kosten van dit geding zal veroordelen, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagde] zal veroordelen in de na de uitspraak vallende kosten (nakosten), voor wat betreft het salaris van de advocaat (nasalaris) forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.

3.2.
[gedaagde] voert verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Univé legt aan haar vordering het volgende – kort samengevat – ten grondslag. Zij stelt – onder verwijzing naar (onder meer) een advies van [professor X] d.d. 14 oktober 2015 naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank Overijssel in deze zaak - dat het in voornoemde beslissing bepaalde bedrag van € 125.000,00 niet in overeenstemming is met de uitgangspunten die het Nederlandse rechtstelsel in gevallen als de onderhavige biedt. Essentieel onderdeel bij het beoordelen van de smartengeldvergoeding, waarbij volgens Univé de compensatiefunctie voorop staat, is het feit dat het leed waarmee [de man] ten gevolge van het ongeval te maken heeft gekregen slechts zeer kortdurend door hem is ondergaan vanwege zijn overlijden drie maanden na het ongeval. De korte duur van het lijden zou een sterk drukkend effect op de omvang van het smartengeld moeten hebben.

4.2.
[gedaagde] betwist de vordering van Univé. Zij voert aan, dat de rechtbank in beginsel gebonden is aan de beslissing van de deelgeschilrechter, zoals ook reeds aangevoerd in de deelgeschilprocedure (pleitnota d.d. 15 december 2014, pag. 11-14). Zij betwist dat de duur van het letsel een bepalende factor is bij de vaststelling van smartengeld of een significante invloed heeft op de omvang van de vergoeding.

4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 1019cc Rechtsvordering bepaalt:
“1. Voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, is de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure.
2. Indien de beschikking tevens een veroordeling van een der partijen inhoudt, komt aan die veroordeling in de procedure ten principale geen verdergaande betekenis toe dan wanneer zij zou zijn opgenomen in een tussen partijen gewezen vonnis in kort geding.”
Uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Tweede Kamer 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 22) blijkt dat de bedoeling van deze bepaling is dat een deelgeschilbeslissing omtrent de materiële rechtsverhouding tussen partijen (dat wil zeggen kwesties die betrekking hebben op de juridische verhouding tussen partijen) de status van een beslissing in een tussenvonnis heeft. De gedachte is aldus aan te knopen bij de leer van de bindende eindbeslissing, kortweg weergegeven inhoudende dat de rechter in een en dezelfde instantie in beginsel gebonden is aan een eerdere uitdrukkelijk en zonder voorbehoud door hem gegeven beslissing over juridische en feitelijke geschilpunten, tenzij hem gebleken is dat deze eindbeslissing op een onjuiste grondslag berust (vgl. HR 25 april 2008, NJ 2009, 553). De bodemrechter is dus in beginsel gebonden aan de beslissing betreffende de materiële rechtsverhouding genomen in de deelgeschilprocedure, maar als er sinds die beslissing nadere gegevens bekend zijn geworden op grond waarvan blijkt dat deze beslissing niet juist was, kan deze beslissing in een bodemprocedure terzijde worden gesteld.

4.4.
De beslissing in het deelgeschil van de rechtbank Overijssel over de omvang van het niet in vermogensschade bestaande nadeel, is naar het oordeel van de rechtbank een beslissing omtrent de materiële rechtsverhouding tussen partijen. Dat uit de beslissing van de rechtbank Overijsel over de omvang van de immateriële schade een veroordeling tot betaling van een geldsom is gevolgd maakt dit niet anders. De rechtbank is aan deze beslissing van de deelgeschilrechter gebonden tenzij is gebleken dat deze berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Zoals in de beslissing in het deelgeschil is overwogen, dient de rechter bij de begroting van de schade rekening te houden met alle omstandigheden, in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene, zoals de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde. De rechter dient bij zijn begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (HR 8 juli 1992, NJ 1992/714 en HR 17 november 2000, NJ 2001/215).
Univé heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd gesteld, dat er sprake is van een feitelijke of juridische misslag. Ook [professor X] geeft in zijn advies (waarnaar Univé verwijst) aan, dat de uitspraak in het deelgeschil van de rechtbank Overijssel in lijn is met de rechtspraak van de Hoge Raad. Dat in het deelgeschil de duur van het leed op andere wijze is gewaardeerd bij de vaststelling van de omvang van het nadeel dan Univé voorstaat, maakt dan ook niet dat de rechtbank niet is gebonden aan de uitspraak van de rechtbank Overijsel.

4.5.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zullen de vorderingen van Univé worden afgewezen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het door [gedaagde] bij antwoord genoemde (maar niet in reconventie gevorderde) bedrag ter zake van smartengeld gelegen tussen € 125.000,00 en € 200.000,00 toe te wijzen. ECLI:NL:RBNNE:2017:1058