Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 150915 whiplash, ongeval uit 1994; oordeel over smartengeld; € 3.500

Hof 's-Hertogenbosch 150915 whiplash, ongeval uit 1994; oordeel over smartengeld, verlies verdienvermogen, huishoudelijke hulp

Zie ook het tussenarrest; hof-s-hertogenbosch-160413-rapport-verzekeringsarts-voldoet-aan-de-daaraan-te-stellen-eisen-zo-ook-het-rapport-van-de-arbeidsdeskundige

15.1.
In het tussenarrest van 16 april 2013 heeft het hof partijen verzocht zich uit te laten, uitgaande van de vaststelling van het hof dat [geïntimeerde] in elk geval vanaf 1 januari 2012 geen verlies arbeidsvermogen meer heeft, over de vraag vanaf welk moment [geïntimeerde] in staat was fulltime te werken, met een door [geïntimeerde] te verstrekken berekening daarvan. Tevens heeft het hof partijen verzocht zich erover uit te laten met ingang van welke data [geïntimeerde] een afnemende behoefte had aan huishoudelijke hulp, uitgaande van het door het hof aanvaarde uitgangspunt dat de behoefte aan huishoudelijke hulp van [geïntimeerde] in 1996 en 1997 8 uur per week bedroeg en inmiddels 1 uur per week, tot haar 70e jaar, opnieuw met een door [geïntimeerde] te verstrekken berekening.

15.2.
[verzekeringen] stelt dat [geïntimeerde] vanaf 1 januari 1995 en subsidiair vanaf 1 januari 1997 in staat was om fulltime te werken. [verzekeringen] baseert zich daarbij op de rapporten van [deskundige 1] , [deskundige 2] en Knepper; de conclusies van Knepper in zijn rapport van 11 juni 2012 gelden volgens [verzekeringen] ook voor de periode 1996-1999. Er zijn geen indicaties die in een andere richting wijzen. Het rapport van [medisch adviseur van geintimeerde] is gebrekkig en hij was de medisch adviseur van [geïntimeerde] . Omstandigheden die [geïntimeerde] mogelijk hebben beperkt in het verrichten van fulltime arbeid (schouder- en knieklachten, rugklachten, echtscheiding, depressie, eigen keuze) zijn niet ongevalsgerelateerd.
Ook de vraag wanneer de behoefte van [geïntimeerde] aan huishoudelijke hulp is afgenomen tot 0,9 uur per week dient volgens [verzekeringen] in deze zin te worden beantwoord. De door Thuiszorg in 1996 geïndiceerde behoefte is niet maatgevend. [verzekeringen] verwijst in dit verband naar een brief van de schaderegelaar [schaderegelaar] van 12 september 1996.

15.3.
[geïntimeerde] verwijst naar een door haar overgelegde berekening van Het RekenBureau B.V. van 13 augustus 2013. Het betreft een berekening van het verlies arbeidsvermogen van 1 april 2002 tot 1 januari 2012. Uit de berekening blijkt dat [geïntimeerde] het RekenBureau de volgende uitgangspunten heeft meegegeven: zonder ongeval zou zij vanaf 1 april 2002 fulltime (36 uur per week) werkzaam zijn geweest bij de gemeente; met ongeval moet ervan worden uitgegaan dat zij vanaf 24 december 2002 voor 24 uur per week werkzaam is bij de gemeente, vanaf 1 januari 2008 voor 28 uur, vanaf 1 januari 2009 voor 32 uur en vanaf 1 januari 2012 fulltime (36 uur). Rekening houdend met pensioenschade en een rekenrente van 2% komt het RekenBureau op een schade van € 66.222,- ( € 28.667,-- verschenen schade tot 1 januari 2012 en € 34.217,-- toekomstige (pensioen-) schade), excl. wettelijke rente over de verschenen schade.
Wat betreft de huishoudelijke hulp acht [geïntimeerde] het redelijk uit te gaan van de volgende behoefte: vanaf ongeval tot 1 januari 1998 8 uur per week, van 1 januari 1998 tot 1 april 2002 (toen zij vertrok bij haar toenmalige echtgenoot) 4 uur per week, van 1 april 2002 tot 1 januari 2006 (periode van alleen wonen) eveneens 4 uur per week, van 1 januari 2006 (begin samenwonen met haar huidige partner, die nog diverse knieoperaties heeft ondergaan) tot 1 januari 2009 ook 4 uur per week, vanaf 1 januari 2009 1 uur per week.
De totale schade wegens huishoudelijke hulp berekent [geïntimeerde] op € 30.438,80, waarvan € 25.528,40 verschenen schade en € 4.910,40 toekomstige schade (tot 1 april 2028, het 70e jaar van [geïntimeerde] ).

15.4.
[verzekeringen] heeft in reactie daarop en in aanvulling op haar akte van 28 mei 2013 er op gewezen dat (kennelijk) ook de gegevens die [geïntimeerde] hanteert voor de situatie mét ongeval hypothetisch zijn, immers afwijken van wat het hof als de feitelijke situatie heeft vastgesteld (tussenarrest 11 januari 2011 r.o. 4.1.2). [verzekeringen] betwist dat [geïntimeerde] zonder ongeval vanaf 2002 fulltime zou hebben gewerkt. Volgens [verzekeringen] was [geïntimeerde] al vanaf 1 januari 1995, subsidiair vanaf 1 januari 2007, in staat om fulltime te werken.
Wat betreft de huishoudelijke hulp betwist [verzekeringen] dat de feitelijke omstandigheden die [geïntimeerde] aanvoert (gehuwd of gescheiden zijn, alleen of samen wonen) ongevalsgerelateerd zijn. Op medische grondslag was haar behoefte vanaf 1996 niet groter dan 0,9 uur per week (rapport Artoos). Volgens [verzekeringen] heeft zij met het (reeds lang geleden betaalde) voorschot van € 8.621,82 deze schade al volledig vergoed.

Overzicht van de geschilpunten

16.1.
Bij inleidende dagvaarding van 14 maart 2006 en akte vermeerdering eis van 30 juli 2008 vorderde [geïntimeerde] vergoeding van materiële schade (€ 212,76 aan telefoonkosten, indicatiestelling, bloemen, bril), medische kosten (€ 320,20 aan fysiotherapie), reiskosten (€ 310,30), huishoudelijke hulp, verlies arbeidsvermogen, smartengeld en rente.
De rechtbank heeft in het eindvonnis van 18 maart 2009 afgewezen: de post materiële schade en de posten ramenwassen en benzinekosten poetsvrouw en ramenwasser (die [geïntimeerde] als onderdeel van de kosten huishoudelijke hulp had gevorderd), en de rechtbank heeft toegewezen: wegens medische kosten € 201,63, wegens reiskosten € 142,08, wegens huishoudelijke hulp € 21.281,12, wegens verlies arbeidsvermogen € 75.135,--, wegens smartengeld € 3.500,--, alles met rente.

16.2.
[verzekeringen] heeft grieven gericht tegen de oordelen inzake het verlies verdienvermogen (I, II, V), de huishoudelijke hulp (III, VI) en het smartengeld (IV, VII).
[geïntimeerde] heeft incidentele grieven ingediend tegen de oordelen inzake het verlies verdienvermogen (1), de invloed van haar echtscheiding (2), de huishoudelijke hulp (3, 5), de materiële schade (bril, 4, de posten ramen wassen en benzinevergoeding poetsvrouw en ramenwasser (6), de proceskosten (7) en een zgn. veeggrief (8).

16.3.
De grieven IV en VII van [verzekeringen] tegen het door de rechtbank toegewezen smartengeld van € 3.500 met rente vanaf het moment van het ongeval zijn door het hof afgewezen (r.o. 4.15 en 4.16). Op dat punt zullen de bestreden vonnissen mitsdien worden bekrachtigd.
De incidentele grief 2 van [geïntimeerde] over de invloed van haar echtscheiding is eveneens reeds afgewezen (r.o. 4.17), evenals de incidentele grief 4 inzake de materiële schade (bril, r.o. 4.18), en grief 6 inzake de posten ramenwassen en benzinevergoeding poetsvrouw en ramenwasser (sub 4.14). De afwijzing van deze posten door de rechtbank zal mitsdien ook worden bekrachtigd.
De posten verlies verdienvermogen en huishoudelijke hulp staan nog ter beslissing.

ECLI:NL:GHSHE:2015:3563