CRvB 270809 procedure duurt ic ruim 4 jaar langer dan redelijke termijn van 4 jaar; € 4500,00
- Meer over dit onderwerp:
CRvB 270809 procedure duurt ic ruim 4 jaar langer dan redelijke termijn van 4 jaar; € 4500,00
4.3. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009) is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals daar aan de orde in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling in hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren. De Raad ziet geen reden om in deze zaak van andere termijnen uit te gaan.
4.4. In zijn uitspraak van 25 maart 2009 (LJN BH9991) heeft de Raad voorts overwogen dat in een geval als dit, waarin een vernietiging van een besluit leidt tot een hernieuwde behandeling door het bestuursorgaan en door de rechter, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan moet worden toegerekend. Indien echter in de loop van de hele procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan. De hoogte van de vergoeding bedraagt in het algemeen € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
4.5. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door het bestuur van het bezwaarschrift op 12 mei 2001 tot de datum van deze uitspraak zijn ruim 8 jaar verstreken. De Raad heeft noch in de aard en zwaarte van de zaak zelf noch in de opstelling van appellante aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. Daarbij heeft de Raad in ogenschouw genomen dat de procedure die leidde tot de uitspraak van 14 april 2005 minder dan vier jaar in beslag heeft genomen en aangenomen mag worden dat, ook indien het bestuur bij zijn besluit op bezwaar van 24 april 2002 tevens had beslist op de weigering het ongeval als dienstongeval aan te merken, destijds de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
4.6. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim vier jaar. Van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase is geen sprake (geweest), aangezien de behan-deling door de rechtbank en de Raad tezamen steeds minder dan drie en een half jaar heeft geduurd. De overschrijding komt derhalve in haar geheel voor rekening van het bestuur. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aange-nomen dat er geen sprake is geweest van spanning en frustratie die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, is niet gebleken. De door appellante geleden immateriële schade moet worden vastgesteld op een bedrag van negen maal € 500,-, zijnde € 4.500,-. LJN BJ7025