Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 090813 belastingzaak; schending redelijke termijn bezwaarfase met bijna twee jaar; 4 x € 500 = € 2000

HR 090813 belastingzaak; schending redelijke termijn bezwaarfase met bijna twee jaar; 4 x € 500 = € 2000

Beoordeling van de klachten
4.1.
Bij het hiervoor onder 2 genoemde arrest van 13 juli 2012 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar het Hof voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn in de bezwaarfase is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, dan een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.
4.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de bezwaarfase en de beroepsfase in totaal ruim vier jaar en zeven maanden in beslag hebben genomen, zodat de redelijke termijn met ruim twee jaar en zeven maanden is overschreden. Gelet op het verwijzingsarrest heeft het Hof vervolgens alleen geoordeeld in hoeverre de immateriële schade is veroorzaakt door vertraging in de bezwaarfase die is toe te rekenen aan de Inspecteur. Het Hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in de bezwaarfase met bijna één jaar en zes maanden is overschreden. Daarbij is het Hof ervan uitgegaan dat de bezwaarfase bijna twee jaar en zes maanden in beslag heeft genomen en dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar één jaar bedraagt.
4.3.
Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, BNB 2013/152, heeft in belastingzaken waarin de bezwaar- en beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Dat heeft ook te gelden in een geval als het onderhavige, waarin de inspecteur op grond van artikel 25, lid 1, AWR (tekst tot 2008) verplicht was om binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop te doen.
Deze regel geldt behoudens bijzondere omstandigheden. Daarbij moet met name worden gedacht aan bijzondere omstandigheden als bedoeld in onderdeel 4.5 van het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337.
4.4.
De Inspecteur heeft voor het Hof geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een langere termijn dan een half jaar voor het doen van uitspraak op bezwaar rechtvaardigen. Voor zover de klachten betrekking hebben op de duur van de redelijke termijn in de bezwaarfase zijn zij derhalve gegrond.
4.5.
Voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.6. 
’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de redelijke termijn in de bezwaarfase met bijna twee jaar is overschreden. Naar de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BNB 2011/232, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Aan belanghebbende dient daarom een schadevergoeding te worden toegekend van 4 x € 500 = € 2000. ECLI:NL:HR:2013:199