Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 090320 schadeafwikkeling niet onzorgvuldig; geen secundaire victimisatie

RBOBR 090320 volledige patiëntenkaart dient ter beschikking te komen; toetsing a.d.h.v. Medisch Paragraaf bij GBL
- verweerschrift met zelfstandig tegenverzoek, incl nieuwe medische rapportage: één week voor zitting is tijdig
- geen sprake van secundaire victimisatie;

- kosten, uurtarief reeds gematigd vanwege ES; gevorderd: € 6.894,- (25 uur x € 215 + 6 + 21%), begroot: € 6.342,48 obv 23 uur

Is er sprake van secundaire victimisatie?

3.14.
Volgens [verzoeker] is de handelwijze van Euro Insurance bij de schadeafwikkeling onzorgvuldig. Onder verwijzing naar een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2018 (ecli:nl:gharl:2018:10759) stelt [verzoeker] dat ook hier sprake is van een bijzonder stroperig letselschadedossier. Dat kan niet aan [verzoeker] worden toegerekend. [verzoeker] verwijt Euro Insurance dat de schaderegeling buitengewoon traag verloopt. Alleen al de vertragende tactieken met betrekking tot het laten verrichten van een afsluitende medische expertise maakt dat er onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig wordt gehandeld.

[verzoeker] is gediagnosticeerd met een PTSS en de wijze waarop Euro Insurance deze kwestie behandelt, verergeren zijn klachten. Het is dus aannemelijk dat [verzoeker] door de handelwijze van Euro Insurance immateriële schade heeft geleden. [verzoeker] maakt daarom aanspraak op een voorschot op smartengeld van € 10.000,- ten titel van secundaire victimisatie.

3.15.
Euro Insurance betwist dat sprake is van een onzorgvuldige en daardoor onrechtmatige schadeafwikkeling. Het schaderegelingstraject loopt volgens Euro Insurance naar behoren. Van het opzettelijk vertragen van het schaderegelingstraject door Euro Insurance is niet gebleken. Daarbij komt dat de opstelling van [verzoeker] heeft bijgedragen aan het ontstaan van de vertraging. Het geval van [verzoeker] is bovendien op wezenlijke punten niet vergelijkbaar met de casus die voorlag in het door [verzoeker] aangehaalde arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden.

3.16.
De rechtbank kan [verzoeker] niet volgen in zijn stelling dat Euro Insurance bij de schadeafwikkeling onzorgvuldig heeft gehandeld. Van een stroperig letselschadedossier is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Na de aansprakelijkstelling van Euro Insurance door [verzoeker] bij brief van 1 juli 2014 heeft Euro Insurance bij brief van 18 juli 2014 de aansprakelijkheid al erkend en zijn partijen met elkaar in overleg getreden over de verdere schadeafwikkeling. De rechtbank maakt uit de gedingstukken op dat partijen regelmatig met elkaar hebben gecorrespondeerd, waarbij Euro Insurance in het algemeen binnen redelijke termijnen op de brieven van [verzoeker] heeft gereageerd. Ook heeft Euro Insurance met een zekere regelmaat voorschotten op de schadevergoeding aan [verzoeker] uitgekeerd. Volgens de eigen stellingen van [verzoeker] heeft Euro Insurance het eerste voorschot al eind augustus/begin september 2014 betaald. In totaal is (tot nu toe) een aanzienlijk voorschot van € 101.500,- aan [verzoeker] betaald. Ook heeft Euro Insurance de buitengerechtelijke kosten van [verzoeker] grotendeels voldaan, waarbij het gaat om de aanzienlijke bedragen van € 25.890,39 en € 32.179,37. Verder heeft Euro Insurance meerdere huisbezoeken bij [verzoeker] afgelegd. Ook is met instemming en op kosten van Euro Insurance een arbeidsdeskundige ingeschakeld die [verzoeker] geruime tijd heeft begeleid. Daarnaast heeft [verzoeker] met instemming en op kosten van Euro Insurance een behandeltraject doorlopen bij de Letselschade Psychologen. Bovendien heeft Euro Insurance op verzoek van [verzoeker] de kosten van een bezwaarprocedure bij het UWV gedragen.

Van een uitzonderlijk langlopend schadeafhandelingstraject (voor een zaak als deze) is geen sprake. Hierbij weegt de rechtbank mee dat het hier gaat om een gecompliceerde letselschadezaak. Er is sprake van complex (want grotendeels niet objectiveerbaar en geestelijk) letsel, er zijn relevante pre-existente medische klachten en het financiële belang is groot. Dat laatste vooral omdat [verzoeker] aanspraak maakt op een aanzienlijke post verlies verdienvermogen.

De verwijzing naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden kan [verzoeker] niet baten. Terecht merkt Euro Insurance op dat die casus niet met het voorliggende geval kan worden vergeleken. Daar ging het immers om een schaderegelingstraject van bijna 14 jaar, waarbij betaling van voorschotten pas 11 jaar na het ongeval op gang kwam en waarbij de verzekeraar tussentijds een plotselinge koerswijziging heeft ingezet. Daarvan is hier geen sprake. Weliswaar hebben partijen pas medio 2018 het overleg gestart over een gezamenlijke medische expertise, maar Euro Insurance heeft onbetwist gesteld dat het eerder starten daarvan niet tot de mogelijkheden behoorde omdat er eerder nog geen sprake was van een medische eindsituatie en dat [verzoeker] ook niet eerder actief heeft aangestuurd op een medische expertise.

Hier komt bij dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door de opstelling van Euro Insurance in het schadeafwikkelingstraject immateriële schade heeft opgelopen. De enkele aannemelijkheid van schade, zoals [verzoeker] stelt, acht de rechtbank onvoldoende.

Het verzoek van [verzoeker] onder 3 komt daarom in dit deelgeschil niet voor toewijzing in aanmerking.
ECLI:NL:RBOBR:2020:1553