Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 290621 vechtpartij met schade aan een auto; 100 E.S. mbt autoschade; in reconventie toewijzing smartengeld € 2000

GHARL 290621 vechtpartij met schade aan een auto; 100 E.S. mbt autoschade; in reconventie toewijzing smartengeld € 2000,00

2
De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn van 1 april 2020 (hierna: het bestreden vonnis)

3
Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie) – samengevat – gevorderd dat [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van € 5.134,42 vermeerderd met rente en kosten wegens schade toegebracht aan zijn auto.

3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg (in reconventie) – samengevat – gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.400,- aan smartengeld en € 11.000,- als voorschot op de materiële schade, waaronder verlies aan verdienvermogen, een en ander vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.

3.3
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen in conventie toegewezen, in reconventie afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

4
De motivering van de beslissing in hoger beroep

Omschrijving van het geschil

4.1
De schade die [appellant] en [geïntimeerde] van elkaar vorderen is ontstaan tijdens of na een incident op 30 september 2018. Daaraan voorafgaand speelde al een conflict. [appellant] had tot ongeveer het voorjaar 2018 een relatie met [A] (hierna: [A] ). Nadat [A] deze relatie had verbroken kreeg zij een relatie met [geïntimeerde] . Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] uit jaloezie [geïntimeerde] en [A] daarna gestalkt en heeft hij Instagram accounts aangemaakt met (min of meer) pikante foto’s met het telefoonnummer en adres van [A] . Hierover heeft [geïntimeerde] naar eigen zeggen meermalen contact gezocht met de politie. Ook heeft hij tevergeefs een contact- en straatverbod gevorderd. In deze zelfde periode heeft [appellant] een aantal malen contact gehad met de politie omdat hij zou worden bedreigd door [geïntimeerde] . Hiervan heeft hij op 29 mei 2018 aangifte gedaan bij de politie. Rond diezelfde tijd heeft hij ook contact gehad met de wijkagent omdat hij gevolgd zou worden door een auto. Hierop is door de politie geen verdere actie ondernomen.

Omdat volgens [geïntimeerde] de stalking door [appellant] bleef aanhouden en de politie niets deed of kon doen, is hij op 30 september 2018 in zijn eigen auto met een viertal andere mannen, waaronder broers van [A] , naar [woonplaats1] gereden en hebben daar [appellant] opgezocht. [appellant] is door [geïntimeerde] en de andere mannen mishandeld. Vaststaat dat één van die mannen, maar niet [geïntimeerde] , een vuurwapen bij zich had en dat dit ook zichtbaar was voor [appellant] . Personen in de buurt van [appellant] hebben zich met de vechtpartij bemoeid en met hen heeft [appellant] , toen [geïntimeerde] met zijn groep weer wilde wegrijden, tegen de auto geslagen en geschopt. Aan die auto is daarbij schade ontstaan.

4.2
[appellant] is na het incident bij de Spoedeisende Hulp geweest met hoofdletsel. Er bleek sprake van schaafwonden in het gezicht, een blauwe plek op het linker jukbeen; een bult op het achterhoofd en schaafwonden op de linker- en rechterschouder. Daarvoor is pijnstilling gegeven. Op 23 juli 2020 is hij door de huisarts verwezen naar een GZ psycholoog op verdenking van PTSS. [appellant] heeft aangevoerd dat hij zowel materiële als immateriële schade heeft geleden.

4.3
[geïntimeerde] is voor de mishandeling van [appellant] ter zake van openlijke geweldpleging door de rechtbank Gelderland bij vonnis van 25 maart 2019 veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren. Van die uitspraak is hij in hoger beroep gekomen. De strafzaak is op het moment van het vragen van arrest nog niet geëindigd.

De schade aan de auto van [geïntimeerde]

4.4
[appellant] heeft een vijftal grieven aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij zich tegenover [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gedragen door tegen de auto te slaan en te schoppen en dat hij gehouden is de schade die daaraan is ontstaan te vergoeden. Hij voert daartoe (samengevat) aan dat sprake was van noodweer c.q. een rechtvaardigingsgrond, omdat hij bang was dat hij door de auto zou worden overreden. Er was volgens hem sprake van een heftige gemoedstoestand die ontstaan is als gevolg van de mishandeling. Het slaan en schoppen kunnen hem daarom ook niet als onrechtmatige daad worden toegerekend. Bovendien is sprake van eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] . Ook bestrijdt [appellant] de hoogte van het gevorderde schadebedrag. Het standpunt van [geïntimeerde] komt er kort gezegd op neer dat op het moment dat [appellant] (en de andere mensen uit diens groep) schade toebrachten aan de auto, de mishandeling c.q. openlijke geweldpleging al was geëindigd. [geïntimeerde] bevond zich met de zijnen al weer in de auto om weg te rijden. Er was dus geen enkele reden om op dat moment nog tegen de auto te slaan en te schoppen.

4.6
Het hof ziet aanleiding om eerst het beroep van [appellant] op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] te behandelen. Vaststaat dat al langere tijd sprake was van behoorlijke onmin tussen [appellant] en [geïntimeerde] , voortvloeiend uit een verbroken respectievelijk nieuwe relatie met [A] . Beiden hebben zich in de periode voorafgaand aan het incident tot de politie gewend om het gedrag van de ander te laten stoppen. Kennelijk is dat niet gelukt, want [geïntimeerde] heeft op 30 september 2018 bewust [appellant] opgezocht om hem, in de woorden van de rechter in de strafzaak, een lesje te leren. [appellant] werd op die avond belaagd door vijf mannen, waarbij één van hen een vuurwapen heeft getrokken. [geïntimeerde] en een ander hebben de telefoon van [appellant] afgepakt om daarin te kunnen kijken, waarna hij door hen is mishandeld. Vaststaat dat [appellant] daarbij gewond is geraakt. Dit gedrag van [geïntimeerde] en de zijnen kan moeilijk anders worden gezien dan als onrechtmatig en provocerend. Omstanders, waaronder de vader van [appellant] , hebben zich ermee bemoeid, wat begrijpelijk is. Er vond immers voor hun ogen een misdrijf plaats. Ook zij zijn vervolgens mishandeld. Uit niets blijkt dat de rust al was weergekeerd toen [geïntimeerde] en de zijnen in de auto stapten om weg te rijden. Uit pagina 53 van het door [geïntimeerde] (niet volledig) overlegde proces-verbaal van politie blijkt dat [geïntimeerde] toen de vader van [appellant] voor de auto stond, toch vooruit reed. Bij het vervolgens wegrijden van de auto is daartegen geslagen en geschopt door onder meer [appellant] .

Gezien deze (hectische) situatie kan [geïntimeerde] niet met droge ogen blijven volhouden dat hij geen enkele schuld heeft aan de schade aan zijn auto. Hij zocht immers met anderen bewust de confrontatie met [appellant] , mishandelt hem en er wordt een vuurwapen getrokken. Bij het wegrijden is de dreigende situatie bepaald nog niet ten einde. In zoverre slaagt het beroep van [appellant] op de eigen schuld van [geïntimeerde] . Het hof stelt de causale bijdrage van de wederzijdse gedragingen – aan de zijde van [geïntimeerde] het opzoeken van [appellant] om hem een lesje te leren en aan de zijde van [appellant] het trappen tegen de auto - op 50-50. Het hof acht de ernst van de [geïntimeerde] te verwijten gedragingen echter zoveel ernstiger, dat toepassing van de billijkheidscorrectie ertoe leidt dat de schade aan de auto geheel voor rekening van [geïntimeerde] moet blijven. Daarbij weegt het hof mee dat ondanks de voorgeschiedenis waarin de gemoederen aan weerszijden zijn opgelopen, [geïntimeerde] toch op enig moment een rationeel besluit heeft genomen om met een potig gezelschap naar [appellant] te rijden met het doel hem een lesje te leren, daarbij een vuurwapen voorhanden was en vaststaat dat [appellant] flink onder handen is genomen. Tegenover die omstandigheden verbleken de [appellant] toe te rekenen omstandigheden zozeer dat de schade aan de auto volledig voor rekening van [geïntimeerde] moet blijven. De andere grieven van [appellant] ten aanzien van de autoschade behoeven geen verdere bespreking.

De (letsel)schade van [appellant]

4.7
De oorspronkelijke vordering van [appellant] betrof een vordering tot betaling door [geïntimeerde] van een voorschot op de materiële schade en betaling van een bedrag aan smartengeld (immateriële schade). In hoger beroep heeft [appellant] deze vordering gehandhaafd en twee grieven aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat een smartengeldvergoeding van € 500,- volstaat (welk bedrag ook door de strafrechter was toegekend) en dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij materiële schade heeft geleden. In hoger beroep heeft [appellant] ermee volstaan om (grotendeels woordelijk) zijn stellingen uit de eis in reconventie te herhalen.

Het voorschot op de materiële schade

4.8
In de toelichting op de grieven zes en zeven haalt [appellant] een aantal posten aan die volgens hem duiden op het bestaan van materiële schade. Hij stelt kosten te hebben gemaakt voor zijn zorgverzekering en reis- en verletkosten te hebben. Daarnaast stelt hij kledingschade te hebben en is sprake van verlies aan verdienvermogen. Voor dit laatste beroept hij zich op een arbeidsovereenkomst die op 1 oktober 2018 zou ingaan, maar die volgens hem geen doorgang vond omdat hij door de mishandeling niet in staat was om te werken. Van deze stelling ontbreekt ieder bewijs. Het hof acht het voorts opvallend dat [appellant] in de eis in reconventie (sub 38) nog stelt dat zijn eigen bedrijf door de mishandeling ter ziele is gegaan, maar is daar, nadat [geïntimeerde] een verslag van de curator heeft overgelegd waaruit een heel andere oorzaak van het faillissement blijkt, niet op terug gekomen.

4.9
Voor de toewijzing van een voorschot op schade is vereist dat met een behoorlijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat die schade ook geleden is en ook tot de hoogte van het gevorderde bedrag. Ten aanzien van de inkomensschade heeft [appellant] daaraan niet voldaan. Datzelfde geldt voor de reis- en verletkosten, die iedere specificatie missen. Ook de gestelde eigen bijdrage ziektekostenverzekering is niet onderbouwd. De overgelegde brief (tot een bedrag van € 39,94) geeft niet weer aan wie en waarvoor het bedrag verschuldigd was.

4.10
De kledingschade is bij wijze van voorschot al toegekend door de politierechter. Die vordering mist nu belang.

4.11
Het bovenstaande houdt in dat het voorschot op de materiële schade wordt afgewezen.

Het smartengeld

4.12
[appellant] heeft € 2.400,- aan smartengeld gevorderd. Het hof constateert ambtshalve dat [appellant] dit bedrag ook heeft gevorderd als benadeelde partij in de strafzaak tegen [geïntimeerde] . Uit het door [appellant] overgelegde vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland van 25 maart 2019 blijkt dat de strafrechter een inhoudelijk oordeel heeft gegeven over het smartengeld. Hij heeft € 500,- toegewezen en overwogen dat het meerdere zal worden afgewezen. In het dictum van het vonnis is echter vermeld dat aan [appellant] € 522,70 (smartengeld en wat kleine materiële schade) wordt toegewezen en dat hij “voor het overige” niet ontvankelijk wordt verklaard. Het oordeel van de strafrechter kan zo worden begrepen dat een definitief oordeel over het smartengeld is gegeven, waarbij het meerdere is afgewezen. In die interpretatie had [appellant] zich niet meer tot de burgerlijke rechter moeten wenden, maar had hij zich in hoger beroep tot de strafrechter moeten richten. Bij een niet-ontvankelijkheid bestaat die mogelijkheid van beroep op de burgerlijke rechter wel. Omdat deze onduidelijkheid in het strafvonnis niet ten nadele van [appellant] mag uitwerken (en beide partijen hiervan ook geen punt hebben gemaakt in de procedure) zal het hof kennisnemen van de smartengeldvordering van [appellant] .

4.13
[appellant] heeft gesteld dat een bedrag van € 2.400,- aan smartengeld moet worden toegewezen. Hij wijst op een tweetal verklaringen van de GZ psycholoog Wekking van 3 december 2020 en 15 januari 2021. Daaruit is af te leiden dat [appellant] een problematische voorgeschiedenis had. Op 13 jarige leeftijd was hij getuige van een steekpartij; In 2016 was hij betrokken bij een eenzijdig ongeval waarbij hij een whiplash heeft opgelopen en waardoor zijn zaak failliet ging. Na de mishandeling heeft [appellant] zelfmoordneigingen en is hij gediagnosticeerd met een posttraumatische-stressstoornis.

4.14
Deze verklaring is door [geïntimeerde] slechts in algemene zin betwist. Hij wijst met name op het lange tijdsverloop tussen het incident en de verwijzing. Het hof acht dat geen belemmering, nu het niet ongebruikelijk is dat geestelijk letsel zich eerst na enige tijd openbaart. De door [geïntimeerde] genoemde omstandigheden, waaronder de voorgeschiedenis van [appellant] , komen bij de omvang van het smartengeld aan de orde.

4.15
Ten aanzien van de hoogte van het gevorderde bedrag overweegt het hof als volgt. Sprake is van een zeer heftig en onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] . Hoewel begrijpelijk is dat hij zich misschien machteloos voelde toen de politie geen actie wilde ondernemen, is hij met de mishandeling een duidelijke grens overgegaan, wat hem zwaar valt aan te rekenen. Het feit dat [appellant] al een belaste voorgeschiedenis had, waardoor de mishandeling een mogelijk zwaardere impact heeft dan bij een ander, komt voor risico van [geïntimeerde] . Uit het rapport van Wekking blijkt dat [appellant] kennelijk suïcidale neigingen heeft ontwikkeld. Hoewel niet ondenkbaar is dat ook zijn voorgeschiedenis een rol speelt, kan zijn huidige toestand, zo valt ook uit het rapport van Wekking op te maken, niet los worden gezien van de mishandeling. Het hof zal bij de hoogte dan ook rekening houden met de geestelijke effecten die de mishandeling heeft veroorzaakt, naast de lichamelijke schade.

4.16
Rekening houdend met andere in de rechtspraak toegekende bedragen acht het hof een bedrag van € 2.000,- (in aanvulling op het door de strafrechter toegekende bedrag) passend. In zoverre slagen ook de grieven tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de hoogte van de schade. ECLI:NL:GHARL:2021:6352