Hof Den Haag 250314 procedure ex art. 421 lid 4 Sv; omvang smartengeld na mishandeling met eind hout
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 250314 procedure ex art. 421 lid 4 Sv; omvang smartengeld na mishandeling met eind hout
Het geding
Bij exploot van 21 februari 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het onder voormeld parketnummer gewezen vonnis van 8 maart 2013 van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer, sector strafrecht, voor zover dit is gewezen tussen [appellant] als benadeelde partij en [geïntimeerde] als verdachte. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] één grief aangevoerd.
Daarna heeft [appellant] de stukken overgelegd en arrest gevraagd
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Bij bovengenoemd vonnis is [geïntimeerde] veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade, begaan tegen [appellant]. De rechtbank achtte bewezen dat [geïntimeerde] op 25 juli 2012 te […] met de opzet om [appellant] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm en rustig overleg, [appellant] met een stok/stuk hout tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor [appellant] van zijn fiets is gevallen en vervolgens, terwijl [appellant] op de grond lag, met voornoemde stok/stuk hout meermalen tegen het lichaam van [appellant] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
[appellant], die is geboren op [geboortedatum], heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ad € 3.038,84, opgebouwd uit een bedrag van € 38,84 aan materiele schade en € 3.000,-- aan smartengeld. De rechtbank heeft een bedrag van € 1.038,84 toegewezen, bestaande uit de gevorderde materiele schade en een naar billijkheid vastgesteld bedrag van € 1.000,-- wegens immateriële schade.
3.
Tegen voornoemd vonnis is door [geïntimeerde] of het Openbaar Ministerie geen hoger beroep ingesteld. Dit betekent dat [appellant] op de voet van artikel 421, lid 4 Wetboek van Strafvordering zelfstandig kan opkomen tegen de (in dit geval gedeeltelijke) afwijzing van zijn vordering, als ware deze in eerste aanleg door de civiele rechter behandeld.
4.
In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden vonnis voor zover zijn vordering als benadeelde partij is afgewezen, en toewijzing van zijn oorspronkelijke vordering. Met zijn grief stelt [appellant] zich op het standpunt dat de rechtbank het gevorderde smartengeld – dat hij heeft onderbouwd aan de hand van uitspraken uit de ANWB-smartengeldgids en dat door [geïntimeerde] niet is betwist – niet, althans niet zonder nadere toelichting, had mogen matigen.
5.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade voor lichamelijk letsel in een geval als het onderhavige rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder de aard van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene, alsmede de grond waarop de aansprakelijkheid berust en de vraag of de schade opzettelijk of door schuld is teweeggebracht. Verder dient bij de begroting van de schade gelet te worden op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, één en ander met in aanmerking neming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding. Bij de begroting van deze schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.
6.
[appellant] heeft op het voegingsformulier ter onderbouwing van zijn schade, onder meer op het volgende gewezen:
- [appellant] heeft een hersenschudding opgelopen, waardoor hij last heeft gehad van duizeligheid en hoofdpijn, waarvoor hij onder behandeling is van een fysiotherapeut;
- [appellant] heeft een pinkfractuur opgelopen, waarvoor hij operatief is behandeld en onder behandeling is van een fysiotherapeut. Naar het zich zal aanzien zal de pink genezen in een afwijkende stand, waarbij hij geen vuist meer kan maken en een krachtverlies in zijn hand ervaart;
- er was sprake van diverse verwondingen, bloeduitstortingen en kneuzingen;
- [appellant] lijdt aan angst en geprikkeldheid, waarvoor hij is verwezen naar psychiatrische hulpverlening.
Genoemde omstandigheden zijn door [geïntimeerde] niet weersproken, dus het hof zal van de juistheid daarvan uitgaan.
7.
Het hof acht voorts de volgende omstandigheden van belang.
[appellant] had al langer (te weten ca. 3 jaar) ruzie met zijn buurman [geïntimeerde]. Deze ruzie beïnvloedde al langer [appellant] leven in negatieve zin (zie e-mailbericht van 17 december 2012 van […], casemanager Brijder). Toch was in deze niet alleen sprake van een uit de hand gelopen gesprek (partijen hadden laatstelijk op 24 juli 2012 ruzie gehad), maar van een opzet tot mishandelen: [geïntimeerde] heeft op 25 juli 2012 een stok/stuk hout meegenomen, met als doel [appellant] daarmee te slaan als hij hem zou tegenkomen. [appellant] heeft als gevolg van die mishandeling (blijvend) fysiek letsel opgelopen. Ook acht het hof aannemelijk dat door de plotselinge mishandeling, die geen directe aanleiding had, de angstgevoelens van [appellant] jegens [geïntimeerde] zijn toegenomen, te meer omdat het met de stok (van de fiets) slaan van [appellant] (nog) ernstiger af had kunnen lopen. Tot slot neemt het hof in overweging dat [appellant], blijkens het proces-verbaal van aangifte van 25 juli 2012, ten tijde van de mishandeling geen werk en ook geen uitkering ontving.
8.
Gelet op alle voornoemde omstandigheden en op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend acht het hof een vergoeding van € 2.500,-- billijk.
9.
Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre slaagt en [geïntimeerde] – als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij – dient te worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het onder parketnummer 09/925695-12 gewezen vonnis van 8 maart 2013 van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer, sector strafrecht, voor zover dit is gewezen tussen [appellant] als benadeelde partij en [geïntimeerde] als verdachte,
en opnieuw rechtdoende:
- wijst de vordering tot schadevergoeding van [appellant] toe tot een bedrag van € 2.538,84;
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.538,84;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 8 februari 2008 begroot op € 384,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 94,79 aan verschotten en € 632,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. ECLI:NL:GHDHA:2014:895