Rb Amsterdam 240414 agent dient opgewassen te zijn tegen psychische gevolgen mishandeling bij aanhouding; geen voor vergoeding vatbare schade; smartengeld € 1.000,-
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 240414 mishandeling van agent; civiele vordering smartengeld kan niet hoger zijn dan bij voeging, tenzij schade groter is dan kon worden voorzien;
- hoofdelijke aansprakelijkheid afgewezen, omdat in voegingszaak gevorderd is obv zwaarte aandeel in mishandeling;
- agent dient opgewassen te zijn tegen psychische gevolgen mishandeling bij aanhouding; geen voor vergoeding vatbare schade; smartengeld € 1.000,-;
- vordering loonschade afgewezen omdat 20-daagse arbeidsongeschiktheid niet door arbodienst of deskundig persoon is vastgesteld
De vorderingen van [eiser 2]
15. De materiële schade. [eiser 2] heeft bij dagvaarding een bedrag van € 74,40 gevorderd terzake een niet vergoede injectie in verband met een door de mishandeling ontstane slijmbeursontsteking. [gedaagde 2] heeft daarop betwist dat dit bedrag niet door een ziektekostenverzekeraar is vergoed. Daarop heeft [eiser 2] bij repliek een bewijsstuk overgelegd op grond waarvan valt op te maken dat van het bedrag van de injectie een bedrag van € 52,20 door een verzekeraar is vergoed. [eiser 2] heeft daarop zijn vordering verminderd tot het restantbedrag van € 22,20. Daar heeft [gedaagde 2] niet meer op gereageerd. Dat betekent dat dit deel van de vordering toewijsbaar is.
15. [eiser 2] heeft zich in de strafrechtelijke procedure gevoegd met een civiele vordering tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 1.000,00 tegen [gedaagde 2] en € 200,00 tegen [gedaagde 1]. Gelet op de aan de Officier van Justitie namens [eiser 2] verzonden onderbouwing van die vorderingen (zie de producties 4 en 6 bij dagvaarding) is voor wat betreft het verschil in hoogte van de gevorderde bedragen kennelijk rekening gehouden met het aandeel bij de mishandeling van [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 1].
15. Geoordeeld wordt dat met het instellen van een civiele vordering van in totaal € 1.200,00 [eiser 2] zijn vordering tot betaling van immateriële schade jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] heeft vastgesteld op dat bedrag zodat hij nu niet ineens een hoger bedrag kan vorderen, tenzij hij thans feiten en omstandigheden zou stellen en eventueel bewijzen op grond waarvan aannemelijk wordt dat de door hem geleden immateriële schade ten tijde van het instellen van de onderhavige vordering groter is geworden of gebleken dan tijdens de strafrechtelijke procedure kon worden voorzien. Mede gelet op de inhoud van de eerder genoemde inhoud van de producties 4 en 6 bij dagvaarding, is aan dat laatste niet voldaan. Dat betekent dat de vordering niet toewijsbaar is, voor zover die uitgaat boven de eerder ingestelde gevoegde vordering van in totaal € 1.200,00.
15. Voorts maakt [eiser 2] niet duidelijk waarom hij tijdens de strafrechtelijke procedure tegen elk der gedaagden een vordering heeft ingesteld kennelijk rekening houdende met de zwaarte van ieders aandeel in de mishandeling, terwijl in de onderhavige procedure beide gedaagden hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk worden gehouden op grond van groepsaansprakelijkheid. Dit laatste ligt bovendien niet voor de hand, aangezien aannemelijk is dat de belangrijkste klachten van [eiser 2] (hersenschudding, schouderklachten) vooral zijn veroorzaakt door schoppen tegen hoofd en schouder van [eiser 2] door [gedaagde 2] terwijl op dat moment [eiser 2] en [gedaagde 1] op de grond lagen. Gelet op dit gebrek aan toelichting wordt de vordering tot vergoeding van immateriële schade tegen [gedaagde 1] afgewezen, nu de tegen hem gerichte vordering van € 200,00 in de eerder gevoerde procedure geheel is toegewezen en daarnaast onvoldoende is gesteld voor nadien gebleken en aan [gedaagde 1] toe te rekenen immateriële schade.
15. Dat betekent dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade thans nog alleen betrekking kan hebben op het oorspronkelijk door [eiser 2] van [gedaagde 2] gevorderde bedrag van € 1.000,00, waarvan reeds € 250,00 door de strafrechter is toegewezen.
15. Naar uit de stukken valt op te maken heeft [eiser 2] aanvankelijk last gehad van een hersenschudding en gedurende langere tijd van schouderproblemen die zijn fysiek functioneren nadelig hebben beïnvloed. Dat er overige fysieke klachten zijn geweest waarvan [eiser 2] veel of langdurig last heeft gehad is niet gebleken. Voor de schouderproblemen is hij onder behandeling van een fysiotherapeut geweest. Voorts is gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van genoemde klachten van een geplande actieve vakantie heeft moeten afzien. Een en ander levert voor vergoeding vatbare immateriële schade op.
15. [eiser 2] heeft de vordering bovendien onderbouwd door te wijzen op geleden psychische schade. Daarover wordt geoordeeld dat een politieagent in beginsel geacht moet worden opgewassen te zijn tegen de psychische gevolgen van een incident als waarvan hier sprake is. Onvoldoende is in het voorliggend geval gesteld of gebleken om van dit beginsel af te wijken. De gestelde psychische gevolgen leveren daarom geen voor vergoeding vatbare schade op.
15. Gelet op het onder 19 t/m 21 overwogene, alle omstandigheden in aanmerking genomen, wordt voor wat betreft het aandeel van [gedaagde 2] een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 redelijk geoordeeld. Hiervan is reeds een bedrag van € 250,00 toegewezen door de strafrechter, zodat een bedrag van € 750,00 resteert.