Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 100420 € 40.000,- smartengeld vanwege hersenletsel, breuken in het aangezicht en 2 dagen coma; beoordeling naar huidige maatstaven

RBDHA 100420 hersenletsel politieagent (niet in functie) na mishandeling; dader volledig aansprakelijk
- ogv. art. 3:310 lid 4 BW verjaart civielrechtelijke vordering niet zolang strafr. vordering niet is verjaard
- € 40.000,- smartengeld vanwege hersenletsel, breuken in het aangezicht en 2 dagen coma; beoordeling naar huidige maatstaven

Immateriële schade

4.16.
[eiser] vordert een bedrag van € 50.000,-- aan immateriële schade. Hij stelt daartoe dat sprake is van zwaar letsel en hij wijst in dat verband op de ernst van de verwondingen, de duur van de ziekenhuisopnames en van het verblijf in de revalidatiekliniek. Daar komt bij dat er sprake is van blijvende lichamelijke en geestelijke gevolgen. Als vergelijkbaar geval noemt [eiser] een uitspraak van deze rechtbank van 24 november 1999 (nr. 234 van de Smartengeldgids).

4.17.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat een aanzienlijk lagere schadevergoeding passend is.

4.18.
De rechtbank stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW moet worden aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de inflatie), rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde.

4.19.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een mishandeling in de openbare ruimte en dat het roepen en vervolgens de mishandeling door [gedaagde] mede is ingegeven door de – juiste – veronderstelling van [gedaagde] dat [eiser] werkte bij de politie. Deze omstandigheden kleuren de ernst van het verwijt dat [gedaagde] treft.

4.20.
Niet is verder in geschil dat de mishandeling ernstig letsel tot gevolg heeft gehad. [eiser] is met ernstig traumatisch schedelhersenletsel, diverse breuken in het aangezicht, contusiehaarden (hersenkneuzingen) en bloed in de hersenen in het ziekenhuis opgenomen, alwaar hij twee dagen in coma heeft gelegen. Hij is twee weken in het [Ziekenhuis] opgenomen geweest en aansluitend heeft hij twee maanden gerevalideerd in een kliniek alvorens hij naar huis kon. Daarna heeft hij anderhalf jaar psychologische begeleiding gehad, waarbij ook antidepressiva zijn voorgeschreven. [eiser] kampt nog altijd met cognitieve klachten, waaronder een traag mentaal tempo, een verstoord kortetermijngeheugen en concentratieproblemen. Verder heeft hij een aanhoudend laag energieniveau waardoor hij op de dagen dat hij werkt genoodzaakt is om na thuiskomst (rond 15.00 uur) twee uur te slapen. Ook zijn zicht is nog altijd verslechterd en zijn tong voelt continu aan alsof deze verbrand is. Deze klachten hebben veel invloed op het privéleven van [eiser] .

4.21.
De klachten hebben ook de arbeidsperspectieven van [eiser] in negatieve zin beïnvloed. Waar hij voorheen goed functioneerde als tactisch rechercheur bij de politie, onregelmatige diensten draaide en onder meer afluisterapparatuur plaatste bij verdachte personen, doet hij nu alleen bureauwerkzaamheden tijdens aangepaste werktijden en heeft hij daarbij veel hulp nodig van collega’s. Vanwege het blijvende karakter van het letsel zal hij niet kunnen terugkeren naar zijn oude functie, die hij zelf omschrijft als zijn “jongensdroom”. Deze blijvende beperkingen in zijn werk en zijn carrièremogelijkheden zijn voor [eiser] emotioneel gezien lastig te accepteren.

4.22.
Zonder aan de ernst van deze gevolgen voor [eiser] af te willen doen, kan zijn situatie niet worden vergeleken met de zaak die heeft geleid tot de rechterlijke uitspraak zoals vermeld in de ANWB Smartengeldgids nr. 234, waarop hij zich ter onderbouwing van zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade op beroept. Dit geldt voor zowel de toedracht als de ernst van de gevolgen. Het geval waarnaar [eiser] verwijst betreft een ernstig verkeersongeval waarna het slachtoffer enkele weken in coma heeft geleden en er sprake is van een door deskundigen vastgestelde functionele invaliditeit van 60%. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om bij de bepaling van het smartengeld voor [eiser] bij deze zaak aan te sluiten.

4.23.
De rechtbank bepaalt het aan [eiser] toekomende smartengeld, gelet op de hiervoor in 4.19. tot en met 4.21. geformuleerde uitgangspunten, waarbij zij bijzonder gewicht toekent aan het in 4.19 genoemde uitgangspunt, naar billijkheid en per heden op een bedrag van € 40.000,--. De rechtbank houdt tevens rekening met bedragen die door Nederlandse rechters wat betreft de aard en ernst van het letsel in min of meer daarmee vergelijkbare gevallen zijn toegekend, waaronder de in ANWB Smartengeldgids onder de nummers 796, 832 en 2336 beschreven gevallen, met de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de gewijzigde opvattingen in Nederland over de omvang van smartengeld.

4.24.
Hetgeen aan [eiser] als voorschot aan hem is uitbetaald op basis van de toewijzing van zijn vordering als benadeelde partij in het strafproces (€ 1.000,--) zal van dit bedrag aan smartengeld worden afgetrokken, zodat een toe te wijzen bedrag van € 39.000,-- resteert.

ECLI:NL:RBDHA:2020:3337