Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 171121 Letsel oorlel tgv mishandeling; onherroepelijk vonnis strafrechter; immateriële schade € 3500,00; invloed ES

RBNHO 171121 Letsel oorlel tgv mishandeling; onherroepelijk vonnis strafrechter; immateriële schade € 3500,00; invloed ES

2
Feiten

2.1.
Op 15 juni 2017 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [gedaagde] de rechteroorlel van [eiser] heeft afgebeten. Ook heeft [eiser] bij dit incident verwondingen aan zijn armen en benen opgelopen.

2.2.
Bij mondeling vonnis van 31 januari 2018 heeft de politierechter in Haarlem [gedaagde] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden wegens zware mishandeling van [eiser] . [eiser] is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering als benadeelde partij. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat dit onherroepelijk is geworden.

2.3.
In zijn aangifte zegt [eiser] over de toedracht van de mishandeling onder meer dat zijn ex-partner [ex-partner van eiser] boos bij hem aan de deur stond. Toen ze vertrok ontdekte [eiser] dat zijn hond niet meer in de tuin was. Vervolgens ziet hij dat zijn hond zich bevindt in een auto met [gedaagde] aan het stuur. [eiser] verklaart: “Ik probeerde het portier open te trekken omdat ik mijn hond wilde pakken. Het is mijn hond en het is altijd mijn hond geweest. Ik zag dat [voornaam gedaagde] achteruit ging rijden terwijl ik nog aan het portier hing. Hij stuurde echt de auto mijn kant op. Ik heb mijn rechterbeen omhoog gedaan en ik heb met mijn been door het ruit aan de linker achterzijde getrapt. Vervolgens gaf [gedaagde] gas naar voren. Op dat moment bleef ik de auto vasthouden. Ik hoorde dat de motor afsloeg. Ik kon het portier aan de linkerzijde door het kapotte raam openmaken. Ik trok het portier open en ik duik voor [gedaagde] in de auto om mijn hond te pakken die op de voorste passagiersstoel zit. Op het moment dat ik de auto induik voel ik dat [gedaagde] mij in mijn oor bijt.”

2.4.
Op 10 april 2020 heeft [eiser] [gedaagde] schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die hij door de mishandeling stelt te hebben geleden. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.

3
De vordering

3.1.
[eiser] vordert betaling van € 8.255,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 april 2020.

3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij door [gedaagde] zwaar is mishandeld. Hij heeft daardoor schade geleden die [gedaagde] op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (onrechtmatige daad) moet vergoeden. De schade bestaat uit € 255,00 aan beschadigde kleding en € 8.000,00 aan immateriële schade (smartengeld).

4
Het verweer

4.1.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering althans dat de vordering moet worden afgewezen. [gedaagde] vindt dat [eiser] de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] had het hele strafdossier in het geding moeten brengen. Ook had [eiser] de gestelde schade moeten onderbouwen. Dat heeft hij allemaal niet gedaan. Daarnaast vindt [gedaagde] dat sprake is van eigen schuld aan de kant van [eiser] .

5
De beoordeling

Had [eiser] het hele strafdossier in het geding moeten brengen?

5.1.
Om zijn vordering te onderbouwen heeft [eiser] een aantal stukken uit het strafdossier in het geding gebracht. In het bijzonder gaat het om de aantekening mondeling vonnis, zijn eigen aangifte en enige medische stukken. [gedaagde] voert aan dat [eiser] het volledige strafdossier in het geding had moeten brengen. Volgens [gedaagde] bevat het strafdossier getuigenverklaringen en processen-verbaal van de politie die van groot belang zijn voor de beoordeling van de zaak.

5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de stukken die [eiser] uit het strafdossier heeft overgelegd volgt dat [gedaagde] door de strafrechter is veroordeeld voor zware mishandeling. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat het onherroepelijk is geworden. Een onherroepelijk strafvonnis heeft op grond van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dwingende bewijskracht. Dat betekent dat (behoudens tegenbewijs) de kantonrechter ervan uit moet gaan dat [gedaagde] [eiser] zwaar heeft mishandeld en daarmee een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Voor de onderbouwing van de vordering is het niet nodig dat het volledige strafdossier wordt overgelegd. [gedaagde] heeft de strafrechtelijke veroordeling ook niet betwist. Voor zover [gedaagde] een beroep doet op eigen schuld aan de kant van [eiser] is het aan [gedaagde] om dat verweer nader te onderbouwen met stukken. Dat zijn advocaat in de strafzaak niet meer beschikt over het strafdossier is een omstandigheid die voor zijn rekening komt. Vast staat wel dat de gemachtigde van [gedaagde] het strafdossier (geanonimiseerd) heeft kunnen inzien bij het Openbaar Ministerie. Op de zitting heeft de gemachtigde ook gelegenheid gekregen onderdelen van (getuigen)verklaringen naar voren te brengen. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om [eiser] niet ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering om deze reden af te wijzen.

Schade aan kleding

5.3.
[eiser] vordert € 255,00 wegens beschadigde kleding. Het gaat daarbij volgens [eiser] om een broek, shirt en schoenen. [gedaagde] heeft de gestelde schade betwist. Hij heeft aangevoerd dat [eiser] tijdens de mishandeling gekleed was in een djellaba van enkele tientjes. [eiser] is daar niet nader op ingegaan en heeft de schade ook niet onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van foto’s of kassabonnen. De kantonrechter zal dit onderdeel van de vordering dan ook afwijzen.

Immateriële schade (smartengeld)

5.4.
[eiser] vordert € 8.000,00 aan immateriële schade. Hij stelt dat hij nog elke dag geconfronteerd wordt met angstgevoelens wanneer hij in de spiegel naar zijn oor kijkt. Daarnaast heeft het gemis van een deel van zijn oor een groot negatief effect op zijn zelfvertrouwen.

5.5.
[gedaagde] betwist dat sprake is van ernstige angstgevoelens, er is geen bewijs van een diagnose of behandeling daarvan. Verder blijkt uit de medische stukken niet of de oorlel uiteindelijk is afgestorven en indien dit wel het geval is, wat hiervan de oorzaak is geweest. Ook wordt niet onderbouwd hoe [eiser] tot een immaterieel schadebedrag van € 8.000,00 is gekomen.

5.6.
Bij de begroting van immateriële schade moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waarbij in het bijzonder bepalend is de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Ook de aard van aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt spelen een rol. Verder moet bij de begroting worden gelet op de bedragen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

5.7.
[eiser] heeft op de zitting verklaard dat geprobeerd is de oorlel te hechten, maar dat deze uiteindelijk is afgestorven. Deze gevolgen dienen voor rekening van [gedaagde] te komen, zeker nu sprake is van opzettelijk toegebracht letsel. De kantonrechter vindt het ook aannemelijk dat [eiser] langdurig te kampen heeft met pijn en andere negatieve gevolgen van het letsel. Daarvoor is niet vereist dat [eiser] voor zijn psychische klachten onder behandeling is. De vraag is wel tot welk bedrag de vordering kan worden toegewezen.

5.8.
[eiser] heeft op de zitting verwezen naar volgens hem vergelijkbare zaken van de Rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2015:1351) en de Rechtbank Overijssel (RBOVE:2017:2897). De kantonrechter acht de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland echter niet vergelijkbaar, nu de immateriële schade in die zaak mede betrekking had op poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer diverse messteken had opgelopen. Wel zal de kantonrechter aansluiting zoeken bij de uitspraak van de Rechtbank Overijssel, in welke zaak door de strafrechter een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade is toegewezen ter zake van enigszins vergelijkbaar letsel. Deze schadevergoeding viel lager uit omdat volgens de strafrechter sprake was van een situatie waarin door de benadeelde partij van meet af aan stevig was meegedaan aan het gevecht.

5.9.
De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat ook in de onderhavige zaak sprake is van omstandigheden die aan [eiser] kunnen worden toegerekend die aan (het ontstaan van) de schade hebben bijgedragen. Uit de eigen aangifte van [eiser] (zie hiervoor onder 2.3) blijkt dat hij de confrontatie met [gedaagde] niet uit de weg is gegaan. Hij heeft zelf het raam van de auto ingetrapt en is voor [gedaagde] de auto ingedoken. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] door zo te handelen ook in enige mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van zijn schade. Dat hij daar strafrechtelijk niet voor is veroordeeld, zoals hij zelf ter zitting heeft aangevoerd, doet daaraan niet af.

5.10.
De kantonrechter acht alle omstandigheden in aanmerking genomen een schadevergoeding van € 3.500,00 passend. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente. ECLI:NL:RBNHO:2021:10989