Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 011220 kneuzing duim en psychische klachten na mishandeling door buurman; diverse schadeposten onvoldoende onderbouwd; smartengeld € 1.000,-

RBNNE 011220 kneuzing duim en psychische klachten na mishandeling door buurman; diverse schadeposten onvoldoende onderbouwd; smartengeld € 1.000,-

De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van de schade van [eiser] als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] op 17 september 2019.

Lichamelijk letsel

4.2.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] tijdens de mishandeling [eiser] bij de haren heeft gepakt en haar heeft geduwd. [eiser] stelt dat daarnaast haar duim naar achteren is geduwd door [gedaagde] waardoor zij (blijvend) duimletsel heeft. Volgens [eiser] moet zij geopereerd worden waarbij het duimgewricht vervangen zal worden door een pin. Daarnaast stelt [eiser] dat zij door de mishandeling een litteken op haar neus heeft waardoor zij dagelijks met de mishandeling wordt geconfronteerd. Beide stellingen zijn door [gedaagde] weersproken. Volgens hem blijkt uit het dossier niet dat sprake is van meer letsel dan een kneuzing aan de duim, heeft hij [eiser] voor de mishandeling vaker met een duimbrace zien lopen en kan het duimletsel ook veroorzaakt zijn door de ketting waar zij hem mee sloeg. Daarnaast blijkt volgens [gedaagde] nergens uit dat sprake is van letsel aan de neus.

4.3.
Ter onderbouwing van haar duimletsel heeft [eiser] verwezen naar een document van de huisarts, een document van de traumachirurg van Ommelander Ziekenhuis, een doorverwijzing van de huisarts naar de handtherapeut en een verslag van het Beweegcentrum Winschoten.

4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij duimletsel heeft ervaren door de mishandeling. Blijkens het proces-verbaal van de aangifte van [eiser] heeft zij de avond van de mishandeling al melding gemaakt van een pijnlijke rechterduim en volgt dit ook uit de documenten van de artsen die zij heeft overgelegd. Voor zover [gedaagde], met zijn opmerking dat het duimletsel ook veroorzaakt kan zijn door het slaan met de ketting door [eiser], de stelling heeft willen betrekken dat het causaal verband tussen de mishandeling en de schade ontbreekt, wordt deze stelling verworpen nu een feitelijke onderbouwing hiervan ontbreekt.

4.5.
Uit de door [eiser] in het geding gebrachte documenten volgt echter niet dat sprake is van blijvend duimletsel. Uit zowel de bevindingen van de chirurg van het Ommelander Ziekenhuis van 8 november 2019 als uit de brief van het Beweegcentrum Winschoten van 3 maart 2020 blijkt dat sprake was van een kneuzing en dat de pijnklachten worden veroorzaakt door een hypersensibiliteit van met name de radiale zenuw in de duim. Volgens het Beweegcentrum Winschoten is desensibilisatie van de duim niet mogelijk door de emotionele reactie die de rechtszaak teweeg brengt. Daarnaast volgt uit de brief van Beweegcentrum Winschoten dat [eiser] artrose heeft.

4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] gesteld dat zij geopereerd moet worden aan haar duim, omdat de klachten aanhouden en dat bij de operatie haar duimgewricht verwijderd zal worden. Volgens [eiser] heeft zij getracht om een verklaring van een arts hieromtrent te ontvangen, maar is dit niet gelukt omdat het ziekenhuis hiervoor geen tijd had in verband met de heersende corona-pandemie. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] - gelet op de documenten die zij wel in het geding heeft gebracht waaruit niet volgt dat sprake is van blijvend letsel en zij daarnaast artrose heeft - haar stelling dat zij blijvend duimletsel heeft ten gevolge van de mishandeling, nader had moeten onderbouwen. Het had op de weg van [eiser] gelegen om ten minste gegevens in het geding te brengen waaruit volgt dat zij de betreffende informatie bij het ziekenhuis heeft opgevraagd. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] in deze procedure haar stelling dat zij aan de mishandeling blijvend duimletsel heeft overgehouden onvoldoende heeft voorzien van een feitelijke onderbouwing. Nu [eiser] niet voldaan heeft aan haar stelplicht op dit punt, zal de kantonrechter het ter zitting gedane bewijsaanbod als tardief passeren en bij de beoordeling van de schadeposten uitgaan van niet blijvend letsel aan de duim.

4.7.
[eiser] heeft ter onderbouwing van het litteken op haar neus verwezen naar het proces-verbaal van haar aangifte. Noch uit de tekst van het proces-verbaal, noch uit de bijgevoegde foto's blijkt echter dat sprake is van letsel aan de neus van [eiser], zodat de kantonrechter bij de beoordeling van de schadeposten geen rekening zal houden met de door [eiser] gestelde gevolgen hiervan.

Psychisch letsel

4.8.
Tussen partijen is daarnaast in geschil of bij [eiser] sprake is van psychisch letsel ten gevolge van de mishandeling. Ter onderbouwing van haar psychisch letsel heeft [eiser] verwezen naar een brief van GGZ Lentis waarin staat dat zij sinds 4 juni 2020 onder behandeling is, dat de diagnose Posttraumatisch stressstoornis luidt, dat de klachten zijn veroorzaakt door de mishandeling en dat [eiser] in eerste instantie een EMDR behandeling zal krijgen en daarna zo nodig cognitieve gedragstherapie of ondersteunende contacten.

4.9.
[gedaagde] betwist dat de eventuele psychische klachten enkel het gevolg zijn van de mishandeling. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat de brief van GGZ Lentis zeer summier is en dat [eiser] zich niet angstig heeft gedragen en dat zij daarnaast berichten op sociale media heeft geplaatst waaruit volgt dat zij juist niet angstig is.

4.10.
De kantonrechter overweegt dat over de psychische problemen van [eiser] slechts beperkt medische informatie beschikbaar is, maar zij acht op basis van die informatie en hetgeen ter zitting is toegelicht, voldoende aannemelijk dat bij [eiser] sprake is van psychische problematiek en dat er een verband bestaat tussen de mishandeling en de psychische problemen van [eiser].

4.11.
In hoeverre deze psychische klachten leiden tot voor vergoeding in aanmerking komende schade voor [eiser], zal de kantonrechter hierna per afzonderlijke schadepost beoordelen.

Schadeposten

4.12.
De kantonrechter zal de gestelde schadeposten hierna afzonderlijk behandelen. De kantonrechter stelt hierbij voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [eiser] de verplichting rust de verschillende schadeposten te voorzien van een feitelijke onderbouwing.

Aanschaf nieuwe bril ten bedrage van € 1.019,70

4.13.
[eiser] vordert vergoeding van een door haar nieuw aangeschafte bril op 11 april 2020. Ter onderbouwing van haar vordering heeft zij aangevoerd dat de bril tijdens de mishandeling ontzet is geraakt, dat het glas beschadigd is en dat de bril niet meer te repareren was. Pas in april 2020 had zij voldoende gespaard voor een nieuwe bril en tot die tijd heeft zij een oude bril gebruikt, aldus [eiser]. [gedaagde] betwist dat tijdens de mishandeling schade aan de bril is ontstaan.

4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat - gelet op de betwisting zijdens [gedaagde] dat de bril beschadigd zou zijn - het op de weg van [eiser] lag om nader te onderbouwen dat de bril (onherstelbaar) beschadigd was door de mishandeling. Nu [eiser] dit heeft nagelaten en uit het dossier evenmin volgt dat de bril door de mishandeling is beschadigd, zal de vordering op dit onderdeel worden afgewezen.

Medische kosten; eigen risico

4.15.
[eiser] stelt dat zij ten gevolge van de mishandeling medische zorg heeft ondergaan wat ten koste is gegaan van haar eigen risico. Haar schade bedraagt naar zij stelt (€ 385,-- over 2019 + € 385,-- over 2020 = ) € 770,--. [gedaagde] betwist de (hoogte van de) schade.

4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet de vordering van [eiser] op dit onderdeel worden afgewezen, omdat [eiser] - ook na de gemotiveerde betwisting van dit gedeelte van de vordering door [gedaagde] bij conclusie van antwoord - heeft nagelaten deze post te concretiseren of te onderbouwen. Het had op de weg van [eiser] gelegen om te stellen en (bij betwisting) te onderbouwen dat zij ten gevolge van de mishandeling haar eigen risico over 2019 en 2020 volledig heeft opgebruikt.

Medische kosten; slaapmedicatie

4.17.
[eiser] stelt voorts dat zij ten gevolge van de mishandeling slaapproblemen ondervindt en dat zij hiertegen slaapmedicatie gebruikt. Haar schade bedraagt naar zij stelt € 307,40. Ter onderbouwing heeft [eiser] aangevoerd dat zij 2 potjes slaapmedicatie per week slikt en zij verwijst naar een kassabon van de Action. [gedaagde] betwist het causaal verband tussen de mishandeling en de schade alsook de (hoogte van de) schade.

4.18.
De kantonrechter wijst ook dit onderdeel van de vordering af, omdat [eiser] heeft nagelaten het verband tussen de mishandeling en de noodzaak van het gebruik van de slaapmedicatie, doordat deze bijvoorbeeld is voorgeschreven door een arts, te onderbouwen.

Reis-/parkeerkosten

4.19.
[eiser] stelt dat zij voor bezoeken aan het ziekenhuis, de huisarts, de psycholoog en de handtherapeut reiskosten heeft gemaakt ten bedrage van € 150,-- en parkeerkosten ten bedrage van € 75,-- die voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde] betwist (de hoogte van de) schade.

4.20.
De kantonrechter is van oordeel dat ook dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen, omdat [eiser] - ook na de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] van dit gedeelte van de vordering bij conclusie van antwoord - heeft nagelaten deze post nader toe te lichten of te onderbouwen.

Huishoudelijke hulp

4.21.
[eiser] stelt dat zij door de mishandeling geen huishoudelijke werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren en vordert in verband hiermee op basis van de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp een vergoeding (van € 91,- per week gedurende dertien weken) van in totaal € 1.183,00,--, waarbij zij uitgaat van een tweepersoons huishouden en van de situatie dat zij licht tot matig beperkt is. [gedaagde] betwist de (hoogte van de) schade door onder andere te stellen dat er geen facturen zijn overgelegd van de door [eiser] gemaakte kosten en hij voert daarnaast ter verweer aan dat [eiser] haar schade had moeten beperken met een beroep op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

4.22.
Als uitgangspunt voor het vaststellen van de omvang van de te vergoeden schade geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Bij letselschade kan echter worden afgeweken van dit uitgangspunt dat slechts concreet geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt. In het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, heeft de Hoge Raad overwogen dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke partij aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien deze werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.

4.23.
Uit de hiervoor vermelde rechtspraak volgt dat bij de begroting van de schade vanwege huishoudelijke hulp kan worden geabstraheerd van de omstandigheid dat de benadeelde degene die de hulp heeft geboden geen vergoeding heeft betaald. Het is derhalve niet noodzakelijk dat de vordering middels facturen wordt onderbouwd, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden geabstraheerd van de omstandigheid dat de hulp in het geheel niet is geboden. Dit betekent dat het aan [eiser] is om te stellen - en bij betwisting te bewijzen - dat zij ten gevolge van de mishandeling de eerste 13 weken na de mishandeling aangewezen is geweest op hulp van derden bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken en dat zij deze huishoudelijke taken voor de mishandeling zelf verrichtte. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] deze stelling onvoldoende heeft voorzien van een feitelijke onderbouwing. Ter zitting heeft [eiser] weliswaar toegelicht dat zij voorafgaand aan de mishandeling alle huishoudelijke taken zelf verrichtte omdat haar man invalide is, dat haar dochter nu driemaal in de week helpt en dat zij hulp heeft bij het verzorgen van de kippen, maar [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord reeds gemotiveerd gesteld dat [eiser] gebruik maakt van een scootmobiel en dat zij om die reden wellicht al huishoudelijke hulp ontving voorafgaand aan de mishandeling. [eiser] heeft hier - ook bij de behandeling ter zitting - niets tegen ingebracht. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] haar stelling dat zij ten gevolge van de mishandeling aangewezen is geweest op huishoudelijke hulp, terwijl dat in de periode voor de mishandeling niet het geval was, onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering zal dan ook worden afgewezen. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] om haar eventuele schade te beperken een beroep had moeten doen op de Wmo, kan dan ook onbesproken blijven.

Verlies aan zelfwerkzaamheid

4.24.
[eiser] stelt dat zij na de mishandeling ook geen werkzaamheden aan het huis of in de tuin heeft kunnen verrichten en vordert in verband hiermee op basis van de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid een vergoeding van € 599,--. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat het gaat om hulp bij het onderhouden van de tuin door een vriend die hiervoor eenmaal per maand komt. [gedaagde] betwist de (hoogte van de) schade.

4.25.
De kantonrechter begrijpt uit de hoogte van het bedrag dat de vordering ziet op een vergoeding voor verlies aan zelfredzaamheid gedurende een jaar. Ten aanzien van deze schadepost geldt eveneens - met verwijzing naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.22 - dat het schadebedrag abstract begroot mag worden. Ook ten aanzien van deze vordering geldt dat het op de weg van [eiser] ligt om aannemelijk te maken dat zij door toedoen van de mishandeling niet in staat is (geweest) om gedurende een jaar het onderhoud aan het huis en de tuin te verrichten. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] hierin niet geslaagd is. Gelet op de betwisting van de vordering zijdens [gedaagde], had het op de weg van [eiser] gelegen om haar vordering te voorzien van een feitelijke onderbouwing. De enkele stelling dat zij eenmaal per maand hulp ontvangt van een vriend is in dit verband in ieder geval onvoldoende.

Smartengeld

4.26.
[eiser] stelt dat de mishandeling een grote impact heeft gehad en zij meent dat daarvoor een immateriële schadevergoeding moet worden betaald van in totaal € 7.305,--. Ter onderbouwing van deze vordering heeft [eiser] aangevoerd dat zij naast psychisch letsel en een litteken op haar neus, blijvend duimletsel heeft overgehouden aan de mishandeling.

Ter onderbouwing van haar vordering verwijst [eiser] naar nummer 2146 van de ANWB Smartengeldgids (2019), waarin verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2017. [gedaagde] betwist (de hoogte van) de vordering en voert daarnaast verweer.

4.27.
Ter verweer voert [gedaagde] aan dat voor toewijzing van een immateriële schadevergoeding geen plaats is, omdat [eiser] degene is geweest die is begonnen met schelden en ruziemaken alsook dat zij zelf met een ketting sloeg. De kantonrechter begrijpt de stelling van [gedaagde] zo dat hij met een beroep op artikel 6:101 BW stelt dat bij het begroten van de schade rekening gehouden moet worden met het aandeel van [eiser] in het ontstaan van de schade.

4.28.
Artikel 6:101 BW heeft als uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De kantonrechter constateert dat [eiser] en [gedaagde] weliswaar een andere beleving hebben van hetgeen op 17 september 2019 heeft plaatsgevonden, maar dat beiden het standpunt betrekken dat [gedaagde] naar de woning van [eiser] is toegegaan en dat het conflict tussen [eiser] en [gedaagde] is ontstaan in de deuropening van de woning van [eiser]. Voorts constateert de kantonrechter dat noch gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde] voorafgaand aan (of tijdens) het escaleren van het conflict zich aan het conflict heeft proberen te onttrekken door weg te lopen. De kantonrechter is onder die omstandigheden van oordeel dat ook als het zo zou zijn dat [eiser] [gedaagde] zou hebben uitgescholden of zij zelf met een ketting sloeg, dit geen grond vormt om te oordelen dat [eiser] wegens eigen schuld haar schade geheel of gedeeltelijk zelf dient te dragen. Het beroep op eigen schuld zijdens [eiser] wordt dan ook verworpen.

4.29.
De kantonrechter komt dan toe aan het beoordelen van de omvang van de schadevergoeding. Het vaststellen van de omvang van geleden immateriële schade op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW, betreft een begroting van een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. Daarbij moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de aard van het letsel, de duur en intensiteit van de uit de gebeurtenis voorvloeiende gevolgen voor de benadeelde en de ernst van de inbreuk op diens rechtsgevoel (zie o.a. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358). De kantonrechter houdt bij de begroting ook rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

4.30.
Anders dan het geval uit de Smartengids waar [eiser] naar verwijst, is van blijvend lichamelijk letsel (in deze procedure) niet gebleken (zie rechtsoverweging 4.5 en 4.6). Wel acht de kantonrechter het aannemelijk dat er bij [eiser] sprake is van psychische problematiek en dat de psychische problemen verband houden met de mishandeling door [gedaagde] (zie rechtsoverweging 4.10). In hoeverre de psychische problemen van [eiser] haar dagelijks leven beïnvloeden, zoals wel vastgesteld is in de uitspraak waar [eiser] naar verwijst, is door de beperkte medische informatie die door [eiser] in de procedure is ingebracht, niet vast te stellen. De kantonrechter acht in de onderhavige situatie - rekening houdend met alle omstandigheden van het geval - een immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,-- billijk.

Wettelijke rente

4.31.
Naast schadevergoeding heeft [eiser] wettelijke rente gevorderd over het toe te wijzen schadebedrag. Bij een schadevergoedingsverbintenis op grond van onrechtmatige daad treedt het verzuim in zonder ingebrekestelling (art. 6:83 onder b BW). Dit betekent dat [eiser] vanaf het moment van de mishandeling een opeisbare vordering heeft. De wettelijke rente zal derhalve worden toegewezen vanaf 17 september 2019 over het bedrag van € 1.000,--. ECLI:NL:RBNNE:2020:4597