HR 021121 oordeel dat verkrachting leidt tot aantasting in persoon ‘op andere wijze’ getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting
- Meer over dit onderwerp:
HR 021121 oordeel dat verkrachting leidt tot aantasting in persoon ‘op andere wijze’ getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting
2.2.4
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van het slachtoffer waarbij hij haar tijdens deze verkrachting heeft mishandeld. Met deze feiten heeft de verdachte een ernstige en grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
De door de verdachte begane misdrijven hebben in de huiselijke sfeer plaatsgevonden. Juist binnenshuis en bij de eigen partner zou iemand zich bij uitstek veilig moeten voelen. De verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zijn seksueel verlangen en zijn gevoelens van boosheid laten prevaleren boven het welzijn van het slachtoffer.
Slachtoffers van delicten als de onderhavige ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarop is de onderhavige zaak geen uitzondering. Hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest, blijkt onder meer uit de toelichting op de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend.”
2.2.5
Het hof heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] overwogen, voor zover hier van belang:
“Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bij dagvaarding onder 1 bewezen verklaarde verkrachting. De aard en de ernst van deze normschending brengen met zich dat de nadelige gevolgen voor het slachtoffer/de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.”
2.3
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
2.4
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde verkrachting meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij [benadeelde] zozeer voor de hand liggen, dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel getuigt in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie). ECLI:NL:HR:2021:1496