Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 291106 materiële en immateriële schadevergoeding na verkrachting

Rb Amsterdam 29-11-06 materiële en immateriële schadevergoeding na verkrachting; slechte fin situatie komt voor eigen risico gedaagde
4.1.  Gelet op artikel 161 Rv staat in deze procedure vast dat B zich op 16 juli 2000 schuldig heeft gemaakt aan de onder 2.3. genoemde feiten. Nu B heeft erkend dat er zijnerzijds sprake is geweest van een onrechtmatige gedraging, zal de rechtbank de onrechtmatigheid als vaststaand aannemen. B heeft voorts erkend dat A ten gevolge van de door hem gepleegde onrechtmatige daad schade heeft geleden. B zal derhalve de door A geleden schade en eventueel te lijden schade dienen te vergoeden. De rechtbank zal hierna ingaan op de hoogte van de door B te vergoeden schade.

1.3.  De rechtbank is voorts van oordeel dat aangenomen kan worden dat A door de door B gepleegde feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat zij op zeer grove wijze is aangetast in haar persoon en lichamelijke integriteit. Als onweersproken staat vast dat A tijdens en ten gevolge van het gebeuren op 16 juli 2000 pijn heeft geleden, voor haar leven heeft gevreesd, grote angsten heeft uitgestaan en ernstig getraumatiseerd is geraakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een immateriële schadevergoeding, te voldoen door B, hier op zijn plaats is. A heeft op dit punt een bedrag van € 15.000,- gevorderd en daarbij verwezen naar de uitspraken zoals opgenomen in de Smartengeldgids onder nummer 845, 852 en 864. De feiten en omstandigheden waar deze uitspraken op zien, komen echter niet geheel overeen met de onderhavige feiten en omstandigheden. Zonder afbreuk te willen doen aan het door A geleden leed, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 15.000,- niet toewijsbaar. De rechtbank zal een bedrag van € 7.500,- toewijzen als vergoeding van de door A geleden immateriële schade.
LJN AZ9913