Rb Arnhem 070911 smartengeldvordering terzake van langjarig sexueel misbruik door kennis van de familie € 11.071,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 070911 smartengeldvordering terzake van langjarig sexueel misbruik door kennis van de familie € 11.071,00
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 11.071,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 1988 en proceskosten. [eiseres] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar vanaf haar 5e tot haar 12e levensjaar seksueel te misbruiken, waardoor haar gevoel van veiligheid en vertrouwen onomkeer is beschaamd en geschaad. [eiseres] heeft daardoor een posttraumatische stressstoornis opgelopen. Zij is volledig afgekeurd en in de Wajong beland.
3.2. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk geen tegenbewijs van het arrest van 29 december 2003 aangeboden. Het arrest van 29 december 2003 heeft ingevolge artikel 161 Rv dwingende bewijskracht. Daarom is uitgangspunt voor de verdere beoordeling dat [gedaagde] in de periode van 1 januari 1988 tot en met 31 december 1994 ontuchtige handelingen met [eiseres] heeft gepleegd, bestaande uit het met met de stijve penis heen en weer bewegen tegen of tussen de benen of de vagina van [eiseres], het zich door haar laten aftrekken en het likken van haar vagina en clitoris. [eiseres] was in die periode tussen de vijf en twaalf jaar oud.
3.3. [gedaagde] heeft om te beginnen bepleit dat [eiseres] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, aangezien hij – anders dan [eiseres] heeft gesteld – niet bij brief van 6 juli 2005 aansprakelijk is gesteld, maar rauwelijks is gedagvaard. Dit verweer wordt verworpen. Ook al zou [eiseres] [gedaagde] rauwelijks hebben gedagvaard, dan nog staat dat aan haar ontvankelijkheid niet in de weg. Er is geen rechtsregel die meebrengt dat een eiser pas in een vordering uit onrechtmatige daad ontvankelijk is indien de gedaagde buiten rechte aansprakelijk is gesteld.
3.4. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat [eiseres] haar immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd. Ook dat verweer wordt verworpen. Hoewel de overgelegde documentatie vrij summier is, kan daaraan desondanks voldoende worden ontleend. [gedaagde] heeft de inhoud van de onderzoeksverslagen van UWV ook niet betwist. De rechtbank leidt daaruit het volgende af. Uit de voorgeschiedenis opgetekend door UWV blijkt dat sprake is geweest van jarenlang misbruik door een kennis van de familie ([gedaagde]) die op [eiseres] paste als haar moeder aan het werk was. [eiseres] ontwikkelde gedragsstoornissen en een posttraumatische stressstoornis, vertoonde risicovol gedrag. Ten tijde van het onderzoek is onder meer sprake van verminderde belangstelling voor activiteiten, emotionele onthechting, vervlakking van het affect. De diagnose luidt posttraumatische stressstoornis. Op het moment van onderzoek is [eiseres] naar het oordeel van de verzekeringsarts niet in staat te werken. Wel ziet de verzekeringsarts op termijn een redelijk tot goede kans op verbetering.
3.5. De seksuele handelingen die [gedaagde] met [eiseres] heeft gepleegd toen zij nog een jong kind was, vormen een aantasting in de persoon van [eiseres] in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW. De hoogte van de immateriële schadevergoeding moet naar billijkheid worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en ernst van het misbruik en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Van belang is dat [eiseres] als jong kind afhankelijk was van [gedaagde], die op haar paste als haar moeder niet thuis was. Uit de bewezenverklaring van het hof blijkt dat sprake is geweest van vergaand misbruik, bestaande uit onder meer aftrekken en orale seks, gedurende een periode van zes jaren. Zoals ook het hof in zijn arrest van 29 december 2003 heeft overwogen, leert de ervaring dat slachtoffers veelal ernstige en langdurige geestelijke schade ondervinden van dergelijke handelingen. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat [eiseres] lijdt of heeft geleden aan een posttraumatische stress stoornis. Ook hier blijkt uit het rapport van UWV dat zich bij [eiseres] in haar jeugd gedragsstoornissen hebben ontwikkeld, dat zij nauwelijks tot geen arbeid heeft kunnen verrichten en dat op 24-jarige leeftijd sprake was van een posttraumatische stressstoornis waarvoor zij therapie nodig had. Bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel is voldoende aannemelijk dat de psychische problematiek waarmee [eiseres] te kampen heeft, is veroorzaakt door het handelen van [gedaagde]. De advocaat van [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat [eiseres]s toestand tot op heden onveranderd is, dat zij een Wajong-uitkering geniet en begeleid woont. Wat daar ook van zij, ook al kan omtrent de huidige situatie van [eiseres] bij gebreke van nadere onderbouwende stukken niets worden vastgesteld, dat neemt niet weg dat hetgeen wel vast staat naar het oordeel van de rechtbank een smartengeld ter hoogte van het gevorderde bedrag rechtvaardigt, mede in aanmerking genomen de door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toegekende bedragen.
3.6. Het verweer dat [eiseres] onvoldoende heeft medegewerkt aan haar herstel wordt verworpen. Daarvoor zijn onvoldoende aanwijzingen. Het kan niet aan [eiseres], die de zorg heeft voor een kind, worden tegengeworpen dat zij in 2006 niet bereid was klinische behandeling te ondergaan, maar dagbehandeling prefereerde. Bovendien acht de rechtbank al hetgeen is komen vast te staan over de periode vóór 2006 voldoende voor toewijzing van het gevorderde bedrag.
3.7. Voor matiging van de schadevergoeding ziet de rechtbank gezien de ernst van de normschending geen grond. Naar de advocaat van [eiseres] ter comparitie onbetwist heeft aangevoerd, is bovendien aannemelijk dat [eiseres] ook materiële schade heeft geleden, zodat in feite al sprake is van matiging doordat [eiseres] slechts smartengeld vordert.
3.8. De slotsom is dat de vordering in hoofdsom wordt toegewezen.
3.9. Over de rente wordt als volgt overwogen. De momenten van misbruik, tussen januari 1988 en januari 1995 gepleegd, moeten worden beschouwd als evenzovele onrechtmatige daden. Deels zijn die gelegen in de periode voor de inwerkingtreding – per 1 januari 1992 – van het nieuwe BW, deels na de inwerkingtreding van het nieuwe BW. Voor de vordering tot schadevergoeding voortvloeiend uit de onrechtmatige daden, gepleegd na 1 januari 1992, is het nieuwe BW van toepassing en treedt het verzuim ingevolge artikel 6:83 onder b BW zonder ingebrekestelling in. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf het moment dat aan de onrechtmatige handelingen een einde is gekomen, dus vanaf 1 januari 1995. LJN BS8672