Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 270116 verkrachting door vijf militairen onder dreiging met geweer; naar huidige maatstaven € 7.500

Rb Den Haag 270116 verkrachting tijdens zuiveringsactie op Java op 19 februari 1949; geen verjaring; Staat aansprakelijk;
- verkrachting door vijf militairen onder dreiging met geweer; naar huidige maatstaven € 7.500

schade

4.58.
[eiseres] vordert dat het schadebedrag wordt vastgesteld op € 50.000. De door haar gestelde schade betreft immateriële schade, bestaande uit psychisch leed.

4.59.
Volgens de destijds heersende leer kon een onrechtmatig daad in de zin van artikel 1407 BW (oud) leiden tot een aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Zie HR 21 mei 1943, NJ 1943, 455 en de daarna ontwikkelde jurisprudentie daarover. Artikel 1403 lid 3 BW (oud) hield geen beperking of uitsluiting in ten aanzien van deze schadesoort. Daarmee kan de Staat in begisnel gehouden worden tot betaling van immateriële schadevergoeding aan [eiseres] .

4.60.
[eiseres] stelt dat de verkrachting haar ernstig in haar persoon heeft aangetast en haar voor het leven heeft getraumatiseerd; zij stelt dat de schending van haar fysieke integriteit ook heeft geleid tot omvangrijke psychische schade. Nadat de Staat erop had gewezen dat [eiseres] de door haar gestelde psychische schade niet nader heeft gespecificeerd en niet met bewijsstukken heeft onderbouwd, heeft [eiseres] gesteld dat onderbouwing met een psychiatrisch rapport vanwege de ernst van het feit en het gegeven dat er geen psychische hulp voorhanden was, niet nodig is – en naar de rechtbank begrijpt – ook niet mogelijk is.

4.61.
[eiseres] heeft over de gevolgen van de verkrachting verklaard (in haar aanvullende verklaring van 16 januari 2015):
“Als (ik) het woord “londo” (Nederlander) hoor ben ik tot nu toe echt bang, heel erg boos en misschien tot mijn dood.”
In deze verklaring staat ook:
“Ik vraag, ik eis schadevergoeding aan Nederland duizend miljoen, omdat mijn hart pijn is gedaan.”
Verder is niets bekend over [eiseres] en de gevolgen die zij van de verkrachting heeft ondervonden.

4.62.
Hoewel de hiervoor geciteerde verklaringen van [eiseres] over de gevolgen van de verkrachting evenzeer kunnen wijzen op een gevoel van onbehagen of onvrede of ongenoegen dat in de regel onvoldoende wordt geacht om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van immateriële schade (zie HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366 en HR 21 februari 1997, NJ 1999, 145) neemt de rechtbank desalniettemin aan dat [eiseres] psychische schade heeft ondervonden als gevolg van de verkrachting. De rechtbank neemt daarbij de door [eiseres] beschreven en door de rechtbank als vaststaand aangenomen wijze waarop zij door in haar eigen huis door vijf militairen onder dreiging van een wapen is verkracht in aanmerking. De rechtbank acht het buiten redelijke twijfel dat [eiseres] , ten gevolge van het gebeurde psychisch heeft geleden. Uit haar hiervoor geciteerde schriftelijke verklaring blijkt dat [eiseres] gedurende haar verkrachting dacht dat ze dood ging. Deze verklaring getuigt daarmee van psychisch leed tijdens de verkrachting. Gezien de manier waarop zij is verkracht ligt het in de rede dat [eiseres] ook daarna psychisch heeft geleden als gevolg van de verkrachting. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat verkrachting een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit vormt en dat het een feit van algemene bekendheid is dat verkrachting, zeker als deze wordt uitgevoerd door gewapende daders tijdens een gewapend conflict, kan leiden tot psychische schade.

4.63.
De rechtbank komt nu toe aan de begroting van de hoogte van de immateriële schadevergoeding waar [eiseres] aanspraak op kan maken.

4.64.
[eiseres] heeft toegelicht dat zij het door haar gevorderde bedrag heeft gebaseerd op de categorieën die zijn opgenomen in het advies van de commissie Lindbergh, ‘Compensatie na seksueel misbruik van minderjarigen: Advies aan de Bisschoppenconferentie en de Konferentie van Nederlandse Religieuzen’ van 20 juni 2011. Zij stelt dat zij tussen de in dit advies genoemde categorie 4 (€ 25.000 voor eenmalige tot enkele malen verkrachting) en 5 (€ 100.000 voor uitzonderlijke gevallen van seksueel misbruik) in zit.

4.65.
De rechtbank ziet geen grond om aan te knopen bij de in dit advies genoemde bedragen. Het advies van de commissie Lindbergh heeft betrekking op een buitengerechtelijke tegemoetkoming naar billijkheid, geen begroting van immateriële schade in rechte. Het gaat bovendien om seksueel misbruik van minderjarigen, terwijl [eiseres] achttien jaar oud en getrouwd was toen zij werd verkracht. Verder vermeldt het advies dat de daarin genoemde tegemoetkoming een gemengd karakter heeft van smartengeld en, in categorie 4, vergoeding van uitgaven in verband met seksueel misbruik, zoals therapiekosten en reiskosten. De compensatie binnen categorie 5 geeft het gemengde karakter van smartengeld, vergoeding voor daadwerkelijke uitgaven en vergoeding voor eventueel verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van het seksueel misbruik. Binnen deze categorie kan bewijs van schade wel nodig zijn. Over de hoogte van de bedragen vermeldt het advies:
“De bedragen in de categorieën zijn – mede – georiënteerd op de door de Commissie onderzochte door de Nederlandse rechter in gevallen van seksueel misbruik toegewezen smartengeldbedragen. In de afgelopen tien jaren lagen deze tussen € 500 en – in een zeer uitzonderlijk geval – € 36.000. Daarnaast is in elke categorie rekening gehouden met aanwezigheid van enige vermogensschade.”

4.66.
[eiseres] knoopt ook aan bij de Bekendmaking, door te stellen dat haar schade wezenlijk verschilt van die van de weduwen, die op grond van de Bekendmaking een tegemoetkoming van € 20.000 kunnen krijgen, aangezien [eiseres] , anders dan de weduwen, in haar eigen lichamelijke integriteit is aangetast.

4.67.
Er is evenmin reden om aan te knopen bij de Bekendmaking, aangezien deze voorziet in een buitengerechtelijke tegemoetkoming, die naar de Staat steeds heeft benadrukt, geen immateriële schade omvat. Los daarvan is de aansprakelijkheid van de Staat jegens de weduwen gebaseerd op een andere grondslag (artikel 1406 BW (oud)) die niet voorziet in de mogelijkheid van immateriële schadevergoeding.

4.68.
[eiseres] betoogt verder dat het door haar gevorderde bedrag past bij de bedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert bij verkrachting, daartoe stellende dat zij in de door het schadefonds gehanteerde categorie 5 (€ 20.000 voor een zedenmisdrijf met seksueel binnendringen onder verzwarende omstandigheden (bijvoorbeeld gedurende een zeer lange periode stelselmatig gebeurd)). Zij voegt daaraan toe dat de uitkering van het schadefonds niet bedoeld is als vergoeding van de gehele schade, maar als startpunt.

4.69.
Ook de uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven is een uitkering naar billijkheid, die betrekking heeft op alle schade, daaronder begrepen immateriële schade. Daarmee kan deze uitkering evenmin dienen als aanknopingspunt voor de bepaling van de hoogte van de aan [eiseres] toe te kennen immateriële schadevergoeding.

4.70.
De rechtbank zal, zoals te doen gebruikelijk in de letselschadepraktijk, de immateriële schade van [eiseres] begroten naar huidige maatstaven. Dat betekent dat naast het hierna te noemen bedrag geen aanspraak bestaat op vergoeding van wettelijke rente. De rechtbank zal daarbij aanknopen bij de bedragen aan immateriële schadevergoeding die thans plegen te worden vergoed bij psychisch letsel als gevolg van verkrachting. Deze bedragen liggen binnen de hiervoor geciteerde, door de commissie Lindbergh aangeduide bandbreedte. Daarbij geldt dat vergoedingen van boven € 10.000 vrijwel zonder uitzondering gevallen van jarenlang seksueel misbruik betreffen, in veel gevallen van (zeer) jonge slachtoffers, bij wie sprake is van concreet aangeduid, (zeer) ernstig psychisch letsel. Ook de bedragen onder € 10.000 betreffen in veel gevallen jarenlang seksueel misbruik, met daarbij steeds concreet aangeduid, ernstig psychisch letsel.

4.71.
Bij de bepaling van het bedrag aan immateriële schadevergoeding voor [eiseres] neemt de rechtbank de door [eiseres] beschreven en door de rechtbank als vaststaand aangenomen wijze waarop zij in haar eigen huis door vijf militairen onder dreiging van een wapen is verkracht in aanmerking. Verder slaat de rechtbank acht op hetgeen bekend is over haar persoon en hetgeen zij hierover heeft overwogen over het psychisch leed van [eiseres]

4.72.
Het voorgaande leidt tot de vaststelling van het bedrag van immateriële schadevergoeding waar [eiseres] jegens de Staat aanspraak op kan maken op € 7.500. ECLI:NL:RBDHA:2016:701