Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Dordrecht 301111 smartengeld na sexueel misbruik door pleegvader E 12000,00

Rb Dordrecht 301111 smartengeld na sexueel misbruik door pleegvader E 12000,00 
2.7.  In het arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 26 maart 2008 is overwogen, voor zover van belang: 

(…) Het slachtoffer dat, naar de verdachte wist, in het verleden seksueel misbruikt was en om die reden in het gezin van de verdachte was geplaatst, verkeerde destijds in een labiele toestand. De verdachte, aan wiens zorgen het slachtoffer was toevertrouwd, had een steeds sterker wordende vertrouwensband met haar opgebouwd en heeft met zijn handelen misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich bevond. Door de bewezen-verklaarde handelingen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van het slachtoffer. Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen, dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hun is overkomen. (…) 

2.8.  Het arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 26 maart 2008 is in kracht van gewijsde gegaan. 

3.  Het geschil 
3.1.  [eiseres] vordert, na vermindering van eis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat 
- voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] jegens [eiseres] uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de jegens haar door hem gepleegde ontuchtige handelingen; 
- [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de geleden en te lijden schade voor een bedrag van EUR 22.781,86, bestaande uit EUR 7.781,86 aan materiële schade en EUR 15.000,00 aan immateriële schade, beide posten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 
1 juni 2002 tot aan de dag van de algehele voldoening; 
- [gedaagde] wordt veroordeeld in de door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten, bedragend EUR 94,00, en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, daaronder mede begrepen een veroordeling in de kosten van een eventuele executie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis tot de dag van de algehele voldoening. 

3.2.  [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens haar heeft gepleegd, die hem kan worden toegerekend. Zij stelt daartoe dat zij ten gevolge van de ontuchtige handelingen van [gedaagde] schade heeft geleden, zowel materieel als immaterieel. 

3.3.  [eiseres] specificeert de door haar geleden schade als volgt: 
- immateriële schade       EUR 15.000,00 
- haptotherapie        EUR 825,11 
- afbreken rijlessen en keuringen    EUR 1.956,75 
- afbreken studie        EUR 5.000,00 
Totaal          EUR 22.781,86 

3.4.  [gedaagde] concludeert tot afwijzing. Hij betwist dat zijn handelen in beslissende of aanzienlijke mate bijgedragen heeft aan het ontstaan van de gestelde schade. Als verweer voert hij aan dat de relatie vrijwillig en wederkerig was en dat de schade die [eiseres] door het eerdere misbruik al had opgelopen, hem niet kan worden toegerekend. Tot slot stelt hij dat hij, gezien zijn slechte financiële situatie, niet of nauwelijks over mogelijkheden beschikt om schade aan [eiseres] te vergoeden. 

4.  De beoordeling 
4.1.  Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (art. 6:162 lid 3 BW). Toerekening van de daad aan de dader in de zin van dit lid dient te worden onderscheiden van toerekening van schade aan de gebeurtenis in de zin van art. 6:98 BW. 

4.2.  Vast staat dat [gedaagde] gehandeld heeft in strijd met de wet (6:162 lid 2 BW). Hij is bij het in kracht van gewijsde gegaan en op tegenspraak gewezen arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 26 maart 2008 strafrechtelijk veroordeeld voor het zich meermalen schuldig maken aan het plegen van ontucht met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [eiseres] (art. 249 lid 1 Sr). Het arrest levert op grond van art. 161 Rv dwingend bewijs op van die feiten. Hiermee staat vast dat de door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad aan hem kan worden toegerekend. Hieraan doet niet af dat de de seksuele relatie mogelijk vrijwillig en wederkerig was, zoals [gedaagde] stelt en [eiseres] betwist. De wetgever heeft het gedrag van [gedaagde] strafbaar gesteld, ongeacht de instemming van de minderjarige. 

4.3.  Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (art. 6:98 BW). 

4.4.  Als uitgangspunt heeft te gelden dat seksueel misbruik een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormt, zodat daarmee een aantasting van de persoon is gegeven. Zoals ook overwogen door het Gerechtshof in haar arrest van 26 maart 2008, is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hun is overkomen. 

4.5.  [gedaagde] heeft aangevoerd dat in dit specifieke geval, waarin [eiseres] al eerder seksueel misbruikt is door een ander, het hiervoor in r.o. 4.4 vermelde niet opgaat. Hij wordt hierin niet gevolgd. Vast staat dat [gedaagde] [eiseres] in haar persoon heeft aangetast door haar te misbruiken. Dat anderen dit ook al hebben gedaan, maakt zijn aandeel in de schade eerder groter dan kleiner, want als pleegvader diende hij haar te beschermen tegen dergelijk gedrag. Tegenover het Gerechtshof heeft hij bovendien verklaard dat hij had moeten beseffen dat de handelingen die hij met [eiseres] heeft verricht haar trauma alleen maar zouden versterken. Uit de context blijkt dat [gedaagde] hiermee heeft bedoeld te zeggen dat hij beseft dat hij [eiseres] door zijn handelen nog meer heeft getraumatiseerd dan zij al was. De verklaring van [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen dat “dat niet wil zeggen dat hiermee haar trauma verergerd is”, is in dat licht onvoldoende onderbouwd. 

4.6.  Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden (art. 102 lid 1 BW). Ook indien het aandeel van [gedaagde] in de door [eiseres] geleden schade gering zou zijn, is hij op grond van art. 102 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk de schade aan [eiseres] te vergoeden. 

4.7.  De benadeelde die in de persoon is aangetast en daardoor nadeel lijdt dat niet in vermogensschade bestaat, heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schade-vergoeding. Mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend met inachtneming van de opgetreden geldontwaarding, begroot de rechtbank het smartengeld op EUR 12.000,00. Daarbij is rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor [eiseres] het gevolg zijn van het seksueel misbruik. Met name weegt zwaar dat het misbruik plaats vond in het kader van het gezinsleven met haar pleegvader, van wie [eiseres] voor een deel van de opvoeding, verzorging en het verkrijgen van veiligheid afhankelijk was. Binnen dit gezinsleven had [eiseres] zich juist, gezien ook haar traumatische jeugd, veilig en geborgen moeten kunnen voelen. [gedaagde] heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid en zijn vertrouwenspositie en psychisch overwicht als pleegvader. 

4.8.  De wettelijke rente over het smartengeld zal worden toegewezen, te rekenen vanaf 1 juni 2002, de datum waarop de ontuchtige handelingen door [gedaagde] zijn begonnen. 

4.9.  Voldoende is komen vast te staan dat de haptotherapie noodzakelijk was voor het verdere herstel van [eiseres]. Daaraan doet niet af dat [eiseres] de haptotherapie eerst in 2007/2008 heeft ondergaan. Uit de brief van sociaal psychiatrisch verpleegkundige  J.A. Bons van 7 mei 2007 (zie hiervoor r.o. 2.5) volgt niet dat [eiseres] op dat moment genezen was. Sinds 2007 is weliswaar sprake van een stijgende lijn, doch verdere hulpverlening voor [eiseres] wordt niet uitgesloten. 

4.10.  Uit bijlage 1 bij productie 7 bij de dagvaarding blijkt dat de kosten voor de haptotherapie EUR 66,64 per keer bedroegen. Partijen hebben tijdens de comparitie overeenstemming bereikt over de hoogte van de (gemiddelde) vergoeding die [eiseres] per keer van haar ziektekostenverzekeraar heeft ontvangen, te weten EUR 53,50. Voor haar eigen rekening is derhalve een bedrag van (EUR 66,64 – EUR 53,50 =) EUR 13,14 per keer. In totaal heeft zij17 behandelingen ondergaan, zodat het totaalbedrag uitkomt op  (17 x EUR 13,14 =) EUR 223,38. 

4.11.  Door het afsluiten van een aanvullende verzekering heeft [eiseres] de kosten van de haptotherapie beperkt. Onweersproken heeft [eiseres] tijdens de comparitie verklaard dat zij de aanvullende verzekering alleen gebruikte voor de haptotherapie, zodat de premie voor de aanvullende verzekering als schade wordt aangemerkt. 

4.12.  De kosten voor de aanvullende verzekering zijn (15 x het Aanvullend Totaal Pakket van Trias van EUR 34,80 per keer =) EUR 522,00 (zie bijlage 2 bij productie 7,  1e blad en polissen van Trias van 4 november 2007 en 27 februari 2008). 

4.13.  Terzake r.o. 4.10 en 4.12 zal de wettelijke rente worden toegewezen te rekenen vanaf de dag volgende op die waarop [eiseres] de betalingen voor de haptotherapie en de aanvullende verzekering heeft verricht en rekening houdend met de bedragen die [eiseres] van haar ziektekostenverzekering als vergoeding voor de haptotherapie heeft ontvangen. 

4.14.  [eiseres] vordert de kosten voor een nieuw rijpakket (EUR 1.000,00), theorieboeken (EUR 34,00), een keuring van de huisarts (EUR 50,00), een keuring van een psychiater (EUR 100,00), tweemaal een eigen verklaring (EUR 19,00 en EUR 19,75), een algemene keuring (EUR 134,00) en drie toekomstige keuringen (ieder EUR 200,00). Ter onderbouwing verwijst [eiseres] naar productie 7 bij de dagvaarding. Als productie 7 zijn echter geen documenten overgelegd waaruit genoemde bedragen blijken. De gestelde schade is, mede gezien de betwisting, onvoldoende onderbouwd. De verklaring van [eiseres] tijdens de comparitie dat zij door het handelen van [gedaagde] andere medicijnen moest gaan gebruiken, is eveneens onvoldoende onderbouwd. 

4.15.  De vordering ter zake het afbreken van de studie zal eveneens worden afgewezen. [eiseres] heeft gesteld dat zij haar opleiding heeft moeten afbreken door de handelingen van gedaagde en de nasleep hiervan. Tijdens de comparitie heeft zij verklaard dat zij in het derde jaar (in 2007) een negatief studieadvies heeft gekregen, nadat een medestudent de mentor had geïnformeerd over krantenartikelen over de strafzaak. [gedaagde] heeft onweersproken verklaard dat deze artikelen reeds in 2005 in kranten zijn verschenen. Hiermee is onvoldoende vast komen te staan dat het negatieve studieadvies in het derde studiejaar in zodanig verband staat met het seksueel misbruik dat het [gedaagde] kan worden toegerekend. Bovendien is het gevorderde bedrag van EUR 5.000,00 onvoldoende onderbouwd. 

4.16.  Op grond van r.o. 4.7 tot en met 4.15 zal in beginsel de volgende schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan [eiseres] worden toegekend: 

- immateriële schadevergoeding    EUR 12.000,00 
- eigen bijdrage haptotherapie    EUR 223,38 
- aanvullende ziektekostenverzekering  EUR 522,00 
Totaal          EUR 12.745,38 

4.17.  [gedaagde] verzoekt met zijn financiële situatie rekening te houden. Voor zover hij zich hiermee op matiging bedoelt te beroepen, geldt het volgende. Indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, kan een wettelijke verplichting tot schadevergoeding worden gematigd. De te hanteren maatstaf is die of toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden zou leiden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen. In dit kader moet een afweging plaats vinden van de belangen en alle overige omstandigheden die aan de zijde van beide partijen bestaan. De bevoegdheid tot matiging dient met een grote mate van terughoudend gehanteerd te worden. 

4.18.  De schadevergoeding zal niet worden gematigd, rekening houdend met o.a. de aard van aansprakelijkheid (seksueel misbruik), de aard van de schade (letselschade en daaruit voorvloeiende materiële schade) en de tussen partijen bestaande rechtsverhouding (pleegvader/pleegdochter). [gedaagde] voert aan dat zijn draagkracht op dit moment gering is. Gezien de te hanteren maatstaf heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld. Rekening houdend met zijn opleiding en werkervaring wordt niet uitgesloten dat hij in de toekomst in gunstiger financiële omstandigheden komt te verkeren. Gelet op de ernst van de onrechtmatigheid dient [gedaagde] tot het uiterste te gaan om [eiseres] schadeloos te stellen. 

4.19.  De door [eiseres] betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging, waarvan zij betaling heeft gevorderd, wordt geacht in het toe te wijzen bedrag aan proceskosten te zijn begrepen, zodat deze post niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt. 

4.20.  [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op: 
- dagvaarding  EUR   90,81 (waarvan EUR 68,11 voorgeschoten door de 
griffier) 
- betaald griffierecht    71,00 
- salaris advocaat    904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00) 
Totaal  EUR   1.065,81 

4.21.  De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden afgewezen, omdat de nakosten onder de werking van de toevoeging vallen (art. 32 Wet op de Rechtsbijstand). LJN BU6655