Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 160414 dat zorginstelling geen dader is, leidt niet tot lager smartengeld; € 5.000,--

Rb Rotterdam 160414 misbruik door verstandelijk beperkte medebewoner; zorginstelling heeft onvoldoende maatregelen getroffen ter voorkoming, tevens onvoldoende nazorg;
- dat zorginstelling geen dader is, leidt niet tot lager smartengeld; € 5.000,--

2 De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is onder meer overwogen dat binnen een instelling van Stichting Zuidwester in 2007 sprake is geweest van seksueel misbruik gepleegd door een bewoner ([betrokkene 1]) jegens een andere bewoner (de zoon van [Eiseres], [zoon van eiseres]).

2.2.
Voorts is overwogen dat op Stichting Zuidwester als zorginstelling, gezien de verhoogde kwetsbaarheid van de bij haar verblijvende personen met een verstandelijke beperking, een (ongeschreven) bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van personen met een verstandelijke beperking die aan haar zorg zijn toevertrouwd en onder haar toezicht staan.

2.3.
Op Stichting Zuidwester rust, zoals reeds is overwogen, een verzwaarde stelplicht en zij is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om bij akte nader te onderbouwen welke inspanningen zij heeft verricht teneinde te voorkomen dat [betrokkene 1] zich binnen de instelling aan seksueel misbruik schuldig zou maken en alle informatie waarover zij in redelijkheid kan beschikken, over te leggen.

2.4.
De Stichting heeft bij akte onder meer nader onderbouwd op welke gronden zij gehouden is aan haar geheimhoudingsplicht jegens [betrokkene 1]. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, disculpeert een beroep op een geheimhoudingsplicht Stichting Zuidwester niet van haar verzwaarde stelplicht en komt het eventueel niet kunnen voldoen aan die verzwaarde stelplicht (in verband met die geheimhoudingsplicht) voor haar risico.

2.5.
Stichting Zuidwester heeft in algemene zin aangevoerd dat zij niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [zoon van eiseres]. De begeleiding van [betrokkene 1] was volgens haar in het licht van wat destijds bekend was voldoende om een incident als met [zoon van eiseres] te voorkomen. De nadere onderbouwing van Stichting Zuidwester zal hierna worden beoordeeld.

Begeleiding
2.6.
Stichting Zuidwester heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een begeleiding van [betrokkene 1] die was gericht op het voorkomen van seksueel misbruik. Hierover heeft zij slechts gesteld dat [betrokkene 1] periodiek gesprekken met zijn persoonlijk begeleider had over het aangaan van relaties, het benaderen van jongens en ‘de gemaakte afspraken hierover’. Die onderbouwing is te summier en onvoldoende concreet. Bovendien is onduidelijk met welke frequentie de periodieke gesprekken plaatsvonden. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat sprake was begeleiding die was gericht op het voorkomen van seksueel misbruik.

Contact- c.q. toezichtmomenten
2.7.
Voorts heeft Stichting Zuidwester aangevoerd dat er diverse contact- c.q. toezichtmomenten plaatsvonden. Er kwamen volgens haar in 2007 tweemaal per dag op onverwachte momenten begeleiders langs bij [betrokkene 1] en daarnaast kwam tweemaal per week een woningassistente (hulp in de huishouding) en een persoonlijk begeleider langs bij [betrokkene 1] Daarnaast is aangevoerd dat hoveniers op de woning van [betrokkene 1] zouden letten en dat zij zouden waarschuwen wanneer [betrokkene 1] de woning verliet of wanneer zich bijzonderheden voordeden.

2.8.
Van Stichting Zuidwester mocht meer worden verwacht dan het uitvoeren van de door haar gestelde contactmomenten, gelet op hetgeen bij Stichting Zuidwester bekend was over [betrokkene 1] (zie r.o. 4.11. van het tussenvonnis). Bekend was dat [betrokkene 1] seksuele driften met pedofiele neigingen had, dat hij in het verleden seksueel grensoverschrijdend gedrag had vertoond tegenover andere (jonge) jongens en daardoor in aanraking met de politie is gekomen. Voorts staat vast dat een persoonlijk begeleider van [betrokkene 1] (verbonden aan Stichting Zuidwester) reeds in 1994 met de politie had besproken dat [betrokkene 1] intensiever zou worden begeleid, dat hij minder vrijheden zou krijgen en dat hij medicatie zou krijgen om zijn seksuele driften te doen afnemen. Verder is vastgesteld dat [betrokkene 1] eerder een woonvoorziening van Stichting Zuidwester heeft moeten verlaten vanwege seksuele contacten.

2.9.
Bij dit oordeel wordt tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat het blijkbaar mogelijk was voor Stichting Zuidwester om meer of verdergaande maatregelen te treffen ten aanzien van [betrokkene 1]. Ter comparitie is namelijk gesteld door Stichting Zuidwester dat de zorg van [betrokkene 1] is gewijzigd ‘naar aanleiding van het voorval’, dat de contactmomenten zijn aangescherpt, dat de begeleiding is gewijzigd en dat [betrokkene 1] een andere woning heeft gekregen binnen de instelling. Stichting Zuidwester heeft aldus vóór juli 2007 (het moment waarop het seksuele misbruik aan het licht kwam) – gelet op de informatie die over [betrokkene 1] bekend was – onvoldoende rekening gehouden met dit risico terwijl het treffen van verdergaande maatregelen van haar mocht worden verwacht en redelijkerwijs ook uitvoerbaar was.

2.10.
Gezien het voorgaande heeft Stichting Zuidwester niet voldaan aan haar verzwaarde stelplicht en staat derhalve vast dat Stichting Zuidwester haar bijzondere zorgplicht jegens [zoon van eiseres] heeft geschonden.

Immateriële schade
2.11.
Anders dan Stichting Zuidwester heeft betoogd, is sprake van schade als gevolg van het seksueel misbruik. Wanneer een persoon meerdere malen het slachtoffer wordt van seksueel misbruik, betekent dit een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer en leidt dit tot (immateriële) schade bij het slachtoffer.

2.12.
In het onderhavige geval is het bestaan van schade bij [zoon van eiseres] als gevolg van het seksuele misbruik door [betrokkene 1] bevestigd door het psychodiagnostisch onderzoek dat in augustus 2009 is verricht door orthopedagoog/GZ-psycholoog [X] (productie 8 bij verzetdagvaarding). In het rapport van [X] wordt onder meer (op pagina 9) vermeld;

“Tenslotte dient aandacht te zijn voor traumagerelateerde klachten n.a.v. de laatste misbruikervaringen in 2007. Alhoewel onvoldoende aanwijzingen zijn voor een posttraumatische stressstoornis is wel degelijk sprake van angst- en boosheid t.g.v. het misbruik. Deze kunnen leiden tot de aanwezigheid van bijvoorbeeld somatische klachten (vermoeidheid, buikpijn). (…) Klachten t.g.v. misbruik dienen vooral vanuit zijn dagelijkse leefomgeving te worden bewerkt, door te werken aan het bevorderen van een algemeen gevoel van veiligheid en controle bij [zoon van eiseres] (…). Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de aanwezigheid van de pleger op het terrein belemmerend kan zijn voor zijn (gevoel van) veiligheid.”

2.13.
Met [Eiseres] is de rechtbank van oordeel dat tevens sprake is van schade ten gevolge van het ontbreken van adequate nazorg, namelijk als gevolg van de keuze van Stichting Zuidwester om [betrokkene 1] te laten verblijven in dezelfde instelling als [zoon van eiseres]. Anders dan Stichting Zuidwester heeft betoogd, heeft haar interne commissie niet tot het oordeel kunnen komen dat sprake was van een vrijwillig seksueel contact tussen twee medebewoners. Dit oordeel van de commissie is, in bijzonder gelet op de verklaring die [zoon van eiseres] in het kader van het interne onderzoek heeft afgelegd tegenover psycholoog [Y] (productie 18 bij verzetdagvaarding), onbegrijpelijk.
De aanwezigheid van [betrokkene 1] binnen de instelling is – zoals door [X] is beschreven (zie hiervoor in 2.12.) – belemmerend voor de (c.q. het gevoel van) veiligheid van [zoon van eiseres].

2.14.
Dat sprake is van schade vanwege het ontberen van adequate therapie kan niet worden vastgesteld. Als onweersproken staat vast dat Stichting Zuidwester met de door [Eiseres] gevorderde ‘EMDR therapie’ is aangevangen, maar dat deze therapie niet geschikt bleek te zijn voor [zoon van eiseres]. Voorts heeft Stichting Zuidwester onbetwist aangevoerd dat zij doorlopend therapie en/of begeleiding op maat geeft aan [zoon van eiseres].

2.15.
De gevorderde verklaring voor recht dat Stichting Zuidwester aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is geweest van het seksueel misbruik zal worden toegewezen met dien verstande dat niet wordt overgenomen de woorden ‘genoemd in de dagvaarding’ doch ‘zoals vastgesteld in het tussenvonnis van 13 november 2013 van deze rechtbank’. Het tweede deel van de gevorderde verklaring voor recht inhoudende dat Stichting Zuidwester aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van het uitblijven van adequate nazorg is eveneens toewijsbaar gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in r.o. 2.13.

Hoogte immateriële schade
2.16.
Bij de bepaling van de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan smartengeld wordt rekening gehouden met het feit dat [zoon van eiseres] meermalen seksueel is misbruikt door [betrokkene 1], de gepleegde seksuele handelingen (zie r.o. 2.12. van het tussenvonnis), de nadelige gevolgen van de keuze van Stichting Zuidwester om [betrokkene 1] te laten verblijven binnen dezelfde instelling als [zoon van eiseres] en de hoogte van de schadevergoedingen die gebruikelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank begroot de hoogte van de immateriële schade op een bedrag van € 5.000,--. In overeenstemming met hetgeen is overwogen in r.o. 4.7. van het tussenvonnis zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 1 januari 2007.

2.17.
Dat Stichting Zuidwester, zoals door haar is betoogd, geen dader van seksueel misbruik is, brengt niet met zich dat zij geen of een lagere schadevergoeding dient te betalen. Stichting Zuidwester is immers tekortgeschoten in haar bijzondere zorgplicht ten opzichte van [zoon van eiseres] welk tekortschieten in causaal verband staat met de geleden (en te vergoeden) schade.

Buitengerechtelijke incassokosten

2.18.
[Eiseres] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Stichting Zuidwester heeft het bestaan van die kosten onvoldoende gemotiveerd betwist. De gemaakte kosten hebben betrekking op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier (vgl. Rapport Voorwerk II en p. 20 van het Rapport BGK-integraal). In dit geval is voldaan aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatarief zijnde € 904,00.

Overige materiële schade € 500,--
2.19.
Voorts stelt [Eiseres] dat zij schade heeft geleden omdat zij veelvuldig heeft moeten bellen met instanties en reiskosten heeft moeten maken om de advocaat te bezoeken en aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling van de klaagschriftprocedure (artikel 12 Sv) bij het Gerechtshof. Stichting Zuidwester heeft aangevoerd dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Zij heeft echter niet (dan wel onvoldoende) betwist dat de gestelde kosten zijn gemaakt en evenmin (voldoende gemotiveerd) betwist dat zij aansprakelijk gehouden kan worden voor vergoeding van deze kosten.
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van kosten, die aangemerkt worden als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW), toewijzen.

2.21.
Zoals reeds is overwogen in r.o. 4.4. van het tussenvonnis, zal [Eiseres] niet ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft de vorderingen tot overplaatsing van [betrokkene 1] alsmede het aanbieden van therapie (zie het petitum van de inleidende dagvaarding onder II en IV). ECLI:NL:RBROT:2014:2975