Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 250309 smartengeld na misbruik door stiefvader E 10.000,00

Rb Utrecht 250309 smartengeld na misbruik door stiefvader E 10.000,00
2.7.  Ten aanzien van de immateriële schade van [eiseres] is in het vonnis van 26 januari 2005 al overwogen dat vaststaat dat zij immateriële schade heeft en dat voor de hoogte van het aan haar toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding meerdere factoren relevant zijn, zoals onder ander het karakter, de duur en ernst van het misbruik en voorts de aard en de ernst van het daardoor veroorzaakte trauma en de wijze waarop het slachtoffer dat trauma en zijn gevolgen verwerkt.
Voorts is overwogen dat op grond van het rapport van de psycholoog Poslavsky d.d. 5 april 2002 wordt aangenomen dat [eiseres] door pedagogische en affectieve verwaarlozing alsmede door ernstig en langdurig seksueel misbruik in haar jeugd een onvoldoende stabiele persoonlijkheid heeft kunnen opbouwen en dat bij [eiseres] sprake is van een borderline persoonlijkheidsstructuur. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij betwijfelt of alle psychische schade bij [eiseres] onder de noemer van deze diagnose kan en mag worden gerangschikt. Daarom is Kuilman als deskundige benoemd.
Nu dit onderzoek niet bij de verdere beoordeling wordt bestrokken, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de door [eiseres] in dit geding gestelde psychische klachten volledig aan het seksuele misbruik kunnen worden toegerekend.
Op grond daarvan en gelet op alle omstandigheden van het geval, begroot de rechtbank de immateriële schade op EUR 10.000,-.

2.8.  Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de processtukken onvoldoende aannemelijk dat [eiseres] materiële schade heeft geleden, die [gedaagde] dient te vergoeden.

2.8.1.  [eiseres] stelt dat zij wegens haar psychische problemen niet in staat is om blijvend loonvormende arbeid te verrichten. Nu echter in het midden moet blijven in hoeverre de psychische klachten aan het seksuele misbruik kunnen worden toegerekend, acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk dat [eiseres] als gevolg van het misbruik inkomen mist, dat zij zonder het misbruik wel had kunnen verdienen. Daarom is dit onderdeel van haar vordering niet toewijsbaar.

2.8.2.  Voorts vordert [eiseres] vergoeding van kosten voor psychologische hulpverlening. Zij stelt daartoe dat het Riagg haar twee jaar hulp heeft verleend maar dat dit geen resultaat opleverde.
[gedaagde] voert daartegen aan dat onduidelijk is waarom [eiseres] niet in aanmerking zou komen voor professionele hulp die door de ziektekostenverzekeraar of via de AWBZ wordt vergoed.
In dit verweer wordt [gedaagde] gevolgd. Hetgeen [eiseres] stelt leidt niet tot het oordeel dat zij zelf kosten zou moeten maken om de psychologische hulp te verkrijgen die zij nodig heeft. Haar vordering kan op dit onderdeel niet worden toegewezen.

2.9.  [gedaagde] heeft nog een beroep gedaan op matiging van de toe te wijzen schadevergoeding. Hij wijst daartoe op zijn geringe draagkracht. Het financiële onvermogen van [gedaagde] is echter in dit geval onvoldoende reden voor matiging. Deze omstandigheid legt onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het feit dat [gedaagde] welbewust zijn stiefkind [eiseres] seksueel heeft misbruikt, terwijl zij als minderjarige aan zijn zorg was toevertrouwd, en het feit dat de financiële middelen van [eiseres] eveneens beperkt zijn.

2.10.  Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De kosten van het deskundigenbericht moeten door [eiseres] worden voldaan. LJN BH7782