Hof L.warden 120706 oordeel over snelheid vlak na de bebouwde kom
- Meer over dit onderwerp:
Hof Leeuwarden 12-07-06: Er is geen rechtsregel aan te wijzen waaruit volgt dat kort na het passeren van de bebouwde kom niet reeds 80 km/uur gereden mag worden.
5. De rechtbank heeft - nadat zij heeft overwogen dat "met name of zelfs uitsluitend" de door [betrokkene] gevoerde snelheid aan het einde van de bebouwde kom van belang is voor het antwoord op de vraag of [betrokkene] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld - bij het bestreden vonnis geoordeeld dat voldoende bewijs is bijgebracht om te concluderen dat [betrokkene] de maximumsnelheid ter hoogte van het einde van de bebouwde kom exorbitant heeft overschreden. [betrokkene] heeft daardoor een gevaarzettende situatie geschapen en hiermee de op hem rustende plicht om te anticiperen op de voorrangsfout van [geïntimeerde] veronachtzaamd. Deze gedraging moet als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] worden bestempeld. Nu aan [geïntimeerde] evenwel kan worden verweten dat hij [betrokkene] geen voorrang heeft verleend, dienen partijen ieder de helft van de schade van [geïntimeerde] als gevolg van het ongeval te dragen, aldus nog steeds de rechtbank. Zij heeft bij het bestreden vonnis dienovereenkomstig beslist.
6. Door de inhoud van de grieven in het principaal appel, tezamen met de grief in het incidenteel appel, wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
7. Bij de beoordeling van het geschil dient het volgende tot uitgangspunt te worden genomen.
7.1 De aanrijding en de daarmee verbandhoudende schade zijn - in elk geval: mede - het gevolg van het feit dat [geïntimeerde], in strijd met de op hem rustende verplichting uit de wegenverkeerswetgeving, het kruisingsvlak is opgereden zonder daarbij aan [betrokkene] de onbelemmerde doorgang te verlenen.
7.2 Onderzocht dient thans te worden de stelling van [geïntimeerde] dat voor de schade, náást zijn eigen normschending, die hij in hoger beroep voor 20% causaal acht voor de schade, een handeling of omstandigheid aam de zijde van [betrokkene] (mede-)causaal was.
7.3 Aldus doet zich de situatie voor dat [geïntimeerde] zichzelf aanmerkt als benadeelde wegens een gestelde normschending door [betrokkene], welke laatste normschending zijns inziens voor 80% de schade heeft veroorzaakt, en hierin bestaat dat [betrokkene], voorafgaand aan het ongeval dat buiten de bebouwde kom plaats vond, binnen de bebouwde kom een snelheidsovertreding heeft begaan. Daarmee staat het hof voor de vraag of hetgeen [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd (te weten een excessieve snelheidsovertreding door [betrokkene] binnen de bebouwde kom) zijn vordering kan dragen en zo ja, in welke mate de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid van [betrokkene] dient te worden verminderd wegens eigen schuld van [geïntimeerde]. Het hof stelt in dit verband voorop dat de norm, die inhoudt dat binnen de bebouwde kom maximaal 50 km/uur mag worden gereden, niet strekt tot bescherming van belangen van weggebruikers buiten de bebouwde kom.
8. Tussen partijen is allereerst in geschil of ter beantwoording van de hiervoor geformuleerde vraag van belang is dat [betrokkene] de bebouwde kom net had verlaten toen hij op de auto van [geïntimeerde] botste. Volgens [geïntimeerde] reed [betrokkene] op dat moment (ook) al veel te hard en zouden de gevolgen van het ongeluk veel minder ernstig zijn geweest indien [betrokkene] zich binnen de bebouwde kom aan de maximaal toegestane snelheid had gehouden. [betrokkene] zou dan met een snelheid van ongeveer 64 km/uur hebben gereden en in dat geval zou er mogelijk alleen sprake zijn geweest van blikschade aan de auto, aldus [geïntimeerde]. Zoals hiervoor al vermeld, heeft de rechtbank [geïntimeerde] op dit punt gevolgd. Grief 1 in het principaal appel is tegen deze beslissing gericht. Volgens Univé is slechts van belang welke snelheid [betrokkene] mocht voeren toen hij zich eenmaal buiten de bebouwde kom bevond.
9. De grief slaagt. Het hof is van oordeel dat de snelheid, waarmee [betrokkene] in de bebouwde kom reed, niet van beslissende betekenis is voor de beoordeling van het geschil. Het staat immers vast dat het ongeluk heeft plaatsgevonden buiten de bebouwde kom, waar de maximaal toegestane snelheid 80 km/uur bedraagt. Er is geen rechtsregel aan te wijzen waaruit volgt dat kort na het passeren van de bebouwde kom niet reeds 80 km/uur gereden mag worden. Aan de omstandigheid dat dit technisch gezien slechts mogelijk is indien binnen de bebouwde kom al (aanzienlijk) harder dan 50 km/uur wordt gereden (vergelijk rapportage OAN d.d. 17 februari 2004, productie 4 bij inleidende dagvaarding, p. 4, laatste alinea) kan niet die betekenis worden toegekend, die [geïntimeerde] daaraan gehecht wenst te zien, nu - wat er verder ook van de snelheidsovertreding in de bebouwde kom zij, waarop het hof hieronder nog nader zal ingaan - [betrokkene] op de plek van het ongeval 80 km/uur mocht rijden.
10. Vervolgens is de vraag aan de orde of [betrokkene], toen hij eenmaal de bebouwde kom had verlaten en dus 80 km/uur mocht rijden, ook aldaar te hard reed en op die wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
11. [geïntimeerde] stelt zich onder verwijzing naar de hiervoor bedoelde rapportages op het standpunt dat de snelheid van [betrokkene] direct voorafgaand aan het ongeval tussen 86 en 95 km/uur moet hebben gelegen.
Univé heeft de uitkomsten van deze rapportages gemotiveerd betwist en daartoe - kort samengevat - gesteld dat de snelheid waarschijnlijk lager heeft gelegen, mogelijk zelfs lager dan de ter plaatse toegestane snelheid. Maar ook in het geval dat er vanuit zou moeten worden gegaan dat [betrokkene] buiten de bebouwde kom harder heeft gereden dan wettelijk is toegestaan, dan geldt nog steeds dat de door [geïntimeerde] gemaakte voorrangsfout aangemerkt moet worden als de (enige) oorzaak van het ongeval. De (eventuele) verkeersfout van [betrokkene] valt bij de voorrangsfout van [geïntimeerde] geheel in het niet, aldus Univé.
12. Met betrekking tot de vraag of [betrokkene] ter plaatse van het ongeval harder dan 80 km/uur heeft gereden, overweegt het hof dat ten processe niet is komen vast te staan dat hij aldaar deze snelheid zodanig heeft overschreden, dat dit jegens [geïntimeerde] als onrechtmatig heeft te gelden, terwijl [geïntimeerde] met zodanige snelheid geen rekening behoefde te houden bij het bepalen van zijn rijgedrag en de daarmee verband houdende verplichting tot het verlenen van voorrang. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat [geïntimeerde] zelf heeft gesteld (memorie van antwoord, p. 3 en 4, onder punt 14) dat een overschrijding van de maximumsnelheid binnen redelijke grenzen niet tot aansprakelijkheid van de voorrangsgerechtigde leidt.
13. In aanvulling hierop overweegt het hof nog dat ook indien [geïntimeerde] zou hebben beoogd te stellen dat de schade minder ernstig zou zijn geweest indien [betrokkene] om en nabij 80 km/uur zou hebben gereden, deze stelling niet kan slagen. Afgezien van het feit dat thans niet vaststaat dat [betrokkene] 86 à 95 km/uur heeft gereden - waarbij de ondergrens naar het oordeel van het hof nog wel binnen de hiervoor bedoelde "redelijke grenzen" zou passen, maar de bovengrens niet meer - is het hof van oordeel dat ook in het geval [betrokkene] 95 km/uur zou hebben gereden, de voorrangsfout van [geïntimeerde] zoveel ernstiger is, dat de fout van [betrokkene] daarbij in het niet valt (vergelijk HR 4 november 1977, NJ 1978, 146). De voorrangsfout van [geïntimeerde] moet ook dan als de enige rechtens relevante oorzaak van de schade worden aangemerkt.
13.1 [geïntimeerde] is immers - in weerwil van zijn verplichting om aan [betrokkene] voorrang te verlenen - zonder eerst te stoppen de kruising opgereden. Hij heeft derhalve aan [betrokkene] niet een ongehinderde doorgang verleend, waartoe hij wel gehouden was. Hij heeft dit bovendien gedaan bij het naderen van een voorrangsweg, waar ter plaatse 80 km/uur mag worden gereden. Daar komt bij dat uit de eigen verklaring van [geïntimeerde] volgt dat ter hoogte van de kruising (gezien vanuit De Hooilanden) geen vrij zicht is als gevolg van lintbebouwing en de aanwezigheid van verkeersborden (proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg, p. 1). Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden van de voorrangsplichtige de uiterste voorzichtigheid mag worden gevergd voordat hij besluit om de Hoofdstraat op te rijden. Nu vaststaat dat [geïntimeerde] zonder meer is doorgereden (en vermoedelijk ook niet (goed) heeft gekeken, getuige het feit dat de botsing onmiddellijk na het oprijden van de kruising heeft plaatsgevonden, waaruit kan worden afgeleid dat [betrokkene] zich al vlak vóór de kruising bevond, toen [geïntimeerde] De Hoofdstraat opreed) moet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] niet de van hem te vergen voorzichtigheid in acht heeft genomen. Het hof deelt niet het standpunt van [geïntimeerde] dat hij er van mocht uitgaan dat, nu de kruising op circa 25 meter van het einde van de bebouwde kom is gelegen, ter plaatse nog geen 80 km/uur gereden wordt. Het is immers een ervaringsfeit dat automobilisten vaak al vóór het einde van de bebouwde kom de snelheid gaan opvoeren. Ten slotte overweegt het hof dat het vorenstaande anders zou kunnen zijn, indien een voorrangsgerechtigde een dermate excessieve snelheid zou voeren dat de voorrangsplichtige daarmee geen rekening kan en behoeft te houden. Het hof is evenwel niet gebleken van een dergelijke situatie.
14. Gelet op het vorenstaande slagen de grieven 2 tot en met 5 in het principaal appel en faalt de (verholen) grief in het incidenteel appel.
15. De slotsom
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw recht doende, de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. LJN AY4093