Rb Den Haag 220816 ongeval door rood rijdende fietser en te hard rijdende auto: 75 % aansprakelijkheid na billijkheidscorrectie
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 220816 ongeval door rood rijdende fietser en te hard rijdende auto: 75 % aansprakelijkheid na billijkheidscorrectie;
- kosten deelgeschil gevorderd obv 10 x € 260,- + 6% + 21%, totaal € 3.364,76; toegewezen 75% ivm eigen schuld
De feiten
2.1. Op 16 november 2011 heeft er een verkeersongeval (hierna: het ongeval) plaatsgevonden binnen de bebouwde kom van de gemeente Rijswijk (Z-H), op de kruising van de Prinses Beatrixlaan met de Van Vredenburchweg, waarbij betrokken waren [benadeelde], rijdende op haar fiets, en de heer D. [bestuurder] (hierna: [bestuurder]) als bestuurder van een personenauto van het merk Suzuki Alto met kenteken 74-RRL-3.
2.2. Het met betrekking tot het ongeval opgestelde Proces-verbaal Aanrijding misdrijf (PL15A4 2011242483-1) vermeldt omtrent de toedracht van het ongeval en de omstandigheden ter plaatse – voor zover relevant – het volgende:
‘Datum : 16 november 2011
Omstreeks : 07:55 uur
Adres : Prinses Beatrixlaan
Plaats : Rijswijk Zh
Gemeente : Rijswijk
op de kruising met Adres (…)
Bebouwde kom (…)
Voorrangsregeling
(…)
Wegsituatie
Bijzonderheden
(…)
Maatregelen ter plaatse
Maximum snelheid (…)
Van Vredenburchweg Binnen
■ Ja
■ Kruising
■ Op/nabij andere oversteekplaats
■ De weg bestaat uit 2 gescheiden rijbanen die elk uit 2 rijstroken bestaan
■ 50 km per uur
Vermoedelijke toedracht
Betrokken 1 = personenauto Suzuki Alto vvhk. ……
Betrokken 2 = damesfiets Sparta type Atos.
Betrokken 3 = personenauto Volkswagen Passat vvhk. ….
Betrokken 1 en 3 reden op de Prinses Beatrixlaan komende uit de richting van de Middachtenweg en gaande in de richting van de Rijksweg A4.
(…)
Verdachte (Betrokken 1) : D. [bestuurder]
Geboortedatum : 14 februari 1991
(…)
Verdacht van overtreding van artikel
artikel 62 jo. bord Al Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (overschrijding toegestane maximum snelheid bibeko)
artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (Als verkeersdeelnemer verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel veroorzaken)
(…)
Verdachte was ten tijde van het ongeval bestuurder van een personenauto, merk Suzuki, kenteken 74RRL3.
Verdachte (Betrokken 2)
J
Minderjarig
3
Geboortedatum : …….. 1994
(…)
Verdacht van overtreding van artikel
artikel 68/1/C (…) artikel 62 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (Niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht (aanrijding))
(…)
Verdachte was ten tijde van het ongeval bestuurster van een fiets, merk Sparta.
Betrokken 2 reed op de Van Vredenbitrchweg komende uit de richting van de Schaapweg en gaande in de richting van de Steenvoordelaan.
Op de kruising van de Prinses Beatrixlaan met de Van Vredenburchweg zijn betrokken 1 en betrokken 2 met elkaar in botsing gekomen.
Uit getuige verklaringen is gebleken dat betrokken 2 het voor haar rode verkeerslicht genegeerd heeft, terwijl het kruisend verkeer reed.
Ter plaatse zijn rem-blokkeersporen aangetroffen van betrokken 3. Door de VOA is uit onderzoek gebleken dat betrokken 3 voorafgaande aan de remming met een snelheid van 66 a 68 km/h heeft gereden.
Uit getuigen verklaringen is gebleken dat betrokken 1, betrokken 3 aan het inhalen was c.q. dezelfde snelheid heeft gereden. Hierdoor kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat betrokken 1 de aldaar geldende maximum snelheid overschreden heeft (zie PV-VOA).
Hadden betrokken 1 en/of betrokken 2 zich aan de geldende regels gehouden, had het ongeval niet plaats gevonden.
Door de aanrijding is schade ontstaan aan beide voertuigen en heeft de bestuurster van betrokken 2 letsel bekomen.
Hiervoor is zij per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Inzet dienst Verkeersongevallen analyse (VOA)
De plaats van het ongeval is afgezet teneinde een sporenonderzoek te kunnen laten verrichten. (….) Van dit onderzoek wordt afzonderlijkproces-verbaal opgemaakt.
(…)
Verdachte (Betrokken 1)
(…)
Ik, verbalisant, heb D [bestuurder] voornoemd als verdachte aangemerkt, omdat ik uit bovenstaande omstandigheden heb afgeleid dat ten aanzien van deze bestuurder van personenauto, merk Suzuki, kenteken 74RRL3 sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dan wel betrokkenheid bij het ongeval.
Dit bleek mij uit de gedraging:
– Als verkeersdeelnemer verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel veroorzaken. Dit bleek uit de omstandigheden zoals die zijn beschreven bij “Vermoedelijke toedracht” en uit verschillende getuige verklaringen.
Verdachte (Betrokken 2)
(…)
Ik, verbalisant, heb [benadeelde] J voornoemd als verdachte aangemerkt, omdat ik uit bovenstaande omstandigheden heb afgeleid dat ten aanzien van deze bestuurster van fiets, merk Sparta sprake was van een redelijk vermoeden van schuld dan wel betrokkenheid bij het ongeval.
Dit bleek mij uit de gedraging:
– Niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht
Dit bleek uit de omstandigheden zoals die zijn beschreven bij “Vermoedelijke toedracht ” ([…] )’
2.3. Het met betrekking tot het ongeval opgestelde Verkort Proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (hierna: de ongevalsanalyse) nummer 2011242483-6 vermeldt omtrent de toedracht van het ongeval en de omstandigheden ter plaatse – voor zover relevant – het volgende:
‘1.2. Beknopte ongevalsbeschrijving (…)
Bij dit ongeval waren betrokken:
-Een personenauto, merk Suzuki, type Alto, kleur grijs, voorzien van het kenteken (…)-
met alleen de bestuurder als inzittende (…)
-Een fiets, merk Sparta, type A tos, kleur paars (…)
Getuige (…)
– Een personenauto, merk Volkswagen, type Pasat, kleur blauw, voorzien van het kenteken (…)
1.4. (…) Ad c ([…] )
Uit onderzoek is gebleken dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande kruispunt van de wegen Prinses Beatrixlaan / van Vredenburchweg. Het kruispunt bevindt zich binnen de bebouwde kom van de gemeente Rijswijk, waar voor motorvoertuigen ingevolge Artikel 20, lid a. van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een toegestane maximumsnelheid geldt van 50 km/h. Het verkeer op het kruispunt werd geregeld middels een verkeerslichteninstallatie.
(…)
Uit onderzoek is gebleken dat de Suzuki heeft gereden op de Prinses Beatrixlaan, komende uit de richting van ’s-Gravenhage en gaande in de richting van de Generaal Spoorlaan. Kort voor en tijdens de confrontatie heeft de Suzuki op de linker rijstrook gereden. Uit onderzoek is niet gebleken dat de Suzuki een remming heeft uitgevoerd. Wel heeft de bestuurder van de Suzuki kort voor of tijdens de confrontatie naar links gestuurd. Wij zagen namelijk kort na de fietsoversteek een spoor in de berm. Dit spoor liep nagenoeg rechtdoor tot een lantaarnpaal, welke in de berm stond. Hier is de Suzuki met zijn linker voorzijde in confrontatie gekomen met de lantaarnpaal. Vervolgens is de Suzuki linksom gaan roteren om uiteindelijk op zijn eindpositie tot stilstand te komen.
Uit onderzoek is gebleken dat de fiets heeft gereden op de Van Vredenburchweg, komende uit de richting van de Schaapweg en gaande in de richting van de Huis te Landelaan. Uit onderzoek is niet gebleken wat exact de positie op de weg is geweest. Het meest aannemelijk is dat de fiets heeft gereden op het verplichte fiets/bromfietspad en derhalve de fietsoversteek heeft gebruikt om de Prinses Beatrixlaan over te steken. Wij zagen op het wegdek, ter hoogte van de rechter markering van de fietsoversteek gezien vanuit de rijrichting van de fiets, een zilvergrijze laksplinter, kennelijk afkomstig van de Suzuki. Na de confrontatie met de rechter voorzijde van de Suzuki is de bestuurder van de fiets tegen de rechterzijde van de voorruit gekomen en vervolgens weggeslagen. De fiets en de bestuurder zijn respectievelijk ongeveer 38,1 en 24,5 meter na de confrontatie op het wegdek tot stilstand gekomen.
(…)
Op het wegdek werden twee bandensporen aangetroffen, afkomstig van de voorwielen van de Volkswagen. Door ons is middels het houden van remproeven met de Volkswagen een remvertraging vastgesteld. Met deze remvertraging is een snelheid berekend. Hieruit bleek dat uit de aangetroffen bandensporen de snelheid van de Volkswagen minimaal ongeveer 66 km/h en maximaal ongeveer 68 km/h moet zijn geweest.
([…] )
(…) Wij zagen tussen de spullen die de bestuurder van de fiets bij zich droeg, een iPod. Wij zagen dat (…) zowel het linker als het rechter oordopje van de iPod, beschadigd waren. De sporen van de schade leken afkomstig van contact met het wegdek. Wij hebben de iPod ingeschakeld en zagen dat het display licht begon uit te stralen. Welke stand de volumeschakelaar had tentijde van het ongeval kon niet meer achterhaald worden.
(…) De faserichtïng van de verkeerslichten horend bij de rijrichting van de personenauto is faserichting 11. De faserichting van de verkeerslichten horend bij de rijrichting van de fiets is faserichting 24.
Uit de gegevens van de wegbeheerder blijkt (…) dat faserichting 11 (rijrichting personenauto) en faserichting 24 (rijrichting fiets) conflicterend zijn. Dit houdt in dat beide faserichtingen nooit gelijktijdig groenlicht of geellicht mogen uitstralen. De verkeerslichteninstallatie is zodanig beveiligd dat deze situatie ook nooit voor kan komen. ([…] )
Ervan uitgaande dat zowel de Suzuki als de flets met onverminderde snelheid het kruispunt oversteken, Waarbij de snelheid van de Suzuki 70 km/h bedraagt, en met geellicht de stopstreep passeert en dat de fiets 21 km/h heeft gereden betekent dit het volgende.
Vanaf de stopstreep tot de plaats van confrontatie moet de Suzuki ongeveer 29,3 meter afleggen met een snelheid van 70 km/h doet deze daar 1,5 seconden over. Vanaf de stopstreep tot aan de plaats van confrontatie moet de fiets ongeveer 8,9 meter afleggen. Met de snelheid van 21 km/h (*) doet deze daar 1,5 seconden over. De verkeerslichteninstallatie is zodanig geprogrammeerd, dat na het roodlicht worden van faserichting 11 (rijrichting Suzuki) het 4,0 seconden duurt voordat faserichting 24 (rijrichting fiets) groenlicht krijgt. Bovenstaande houdt in dat de fiets in deze situatie ongeveer 4,0 seconden roodlicht heeft gehad toen deze de stopstreep voor zijn rijrichting passeerde.
(…)
Voor de vermijdbaarheid worden dezelfde snelheden gehanteerd als hierboven. Gezien vanaf het moment van confrontatie, was de fiets ongeveer 1,5 seconden eerder bij de stopstreep. Gelet op de reactietijden van personen zal de bestuurder van de fiets ongeveer een seconde daarvoor de beslissing hebben genomen om over te steken. Ervan uitgaande dat de bestuurder daadwerkelijk een beslissing heeft genomen. Dit betekent dat de fiets ongeveer 2,5 seconden voor de confrontatie de beslissing neemt. In 2,5 seconden legt de personenauto bij een snelheid van 70 km/h ongeveer 48 meter af.
Stel nu dat de personenauto in plaats van 70 km/h, de toegestane maximumsnelheid rijdt van 50 km/h. Dan heeft de personenauto om 48 meter af te leggen ongeveer 3,5 seconden nodig. Dit houdt vervolgens is dat de fiets 1 seconde extra de tijd heeft om over te steken. De fiets moet vanaf de plaats van confrontatie, om volledig over te zijn, nog ongeveer 3,1 meter afleggen. Over deze afstand doet de fiets met een snelheid van 21 km/h ongeveer 0,5 seconde. Indien de personenauto zich dus aan de toegestane maximumsnelheid heeft gehouden, dan zou de fiets ongeveer 0,5 seconde over zijn geweest op het moment dat de personenauto op de plaats van de confrontatie is. ’
2.4. De politie heeft tevens verklaringen opgenomen van [bestuurder], van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), van [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en van [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) als verdachte respectievelijk getuigen. Op deze verklaringen, die in afzonderlijk processen-verbaal zijn vastgelegd, wordt hierna bij de beoordeling – voor zover van belang – nader ingegaan.
2.5. [benadeelde] was ten tijde van het ongeval 17 jaar oud en heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen. [benadeelde] was na de aanrijding comateus. Per ambulance is zij naar het Westeinde Ziekenhuis in Den Haag vervoerd. Daar is zij meteen behandeld op de operatiekamer, waarbij een drukmeter in haar hoofd is geplaatst. Vervolgens is [benadeelde] op de afdeling Intensive Care geplaatst. Daarna op de afdeling Neurologie/Neurochirurgie. Op 19 december 2011 werd [benadeelde] uit het ziekenhuis ontslagen. Zij was op dat moment nog buiten bewustzijn. [benadeelde] werd overgeplaatst naar het revalidatiecentrum Leijpark in Tilburg. Tijdens het verblijf daar kwam haar bewustzijn en haar spraak zeer geleidelijk terug. Haar rechterarm en rechterbeen waren verlamd. Tevens was er tijdens haar verblijf aldaar sprake van enkele epileptische insulten. Op 14 februari 2012 werd [benadeelde] overgeplaatst naar het revalidatiecentrum Rijndam in Rotterdam. Zij kon toen nog niet zelfstandig lopen. Vanaf mei 2012 is het revalidatieprogramma bij [benadeelde] voortgezet in het Sophia Revalidatiecentrum in Den Haag. Als gevolg van het revalidatieprogramma zijn er verbeteringen ten aanzien van het lopen, van het algehele bewegingspatroon en van de spraak. Thans is sprake van ernstige neuropsychologische functiestoornissen en beperkingen ten aanzien van het sociaal functioneren. Ook zijn sinds het ongeval de smaak en reuk bij [benadeelde] weggevallen en heeft zij veel hulp nodig zodat zij afhankelijk is van derden.
2.6. Ten tijde van het ongeval was de auto van [bestuurder] conform de Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Delta Lloyd.
2.7. Delta Lloyd heeft namens [bestuurder] aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval en de gevolgen daarvan voor 75% erkend. [verzoekers] hebben via mr. Aantjes laten weten hiermee geen genoegen te kunnen nemen en Delta Lloyd verzocht haar standpunt bij te stellen naar 90%. Delta Lloyd heeft daarop bericht dat zij niet verder aansprakelijk is en overigens met mevrouw Holmes (hierna: Holmes), de vorige belangenbehartiger van [benadeelde], reeds overeenstemming is bereikt over de 75% aansprakelijkheid. Delta Lloyd verwijst in dit verband naar een interne telefoonnotitie d.d. 18 maart 2013 van Holmes (hierna: de telefoonnotitie), waarin – voor zover relevant – staat:
‘Ik heb mevrouw Zoomers gebeld om te bevestigen dat de erkenning van 75% aansprakelijkheid akkoord is (…). Ik heb daarbij aangegeven dat ik inschat dat de uiteindelijke letselschadevergoeding van [benadeelde] op basis van 75% de € 250.000,00 zal overstijgen. Ik heb voorgesteld dat wij om die reden de piv staffel los laten en gaan declareren op 6 96 BW Mevrouw’ Zoomers bevestigde mij dat zij ook verwacht dat de uiteindelijke vergoeding boven de € 250.000,00 zal uitkomen en is akkoord met het overstappen naar 6 96 BW Ter bevestiging van het geen wij besproken hebben zal ik mevrouw Zoomers een afschrift van mijn telefoonnotitie toesturen. ’
Het geschil
3.1. [verzoekers] verzoeken bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: RV) te verklaren voor recht dat Delta Lloyd gehouden is 90% van de door [benadeelde] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden, met begroting van de kosten aan de zijde van [verzoekers] als bedoeld in artikel 1019aa Rv en met veroordeling van Delta Lloyd in die kosten.
3.2. [verzoekers] leggen – zakelijk weergegeven – het volgende aan hun verzoek ten grondslag.
3.2.1. [bestuurder] komt geen beroep toe op overmacht. Derhalve heeft te gelden dat hij als bestuurder van het motorvoertuig in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van [benadeelde] als fietser. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de (foutieve) gedragingen van [bestuurder] en [benadeelde] tot de schade hebben bijgedragen. [verzoekers] stellen dat de fout van [bestuurder] vele malen groter is dan die van [benadeelde], voor zover al van een fout aan haar zijde kan worden gesproken. De causaliteitsafweging zal daarom reeds moeten leiden tot meer dan 75% aansprakelijkheid. Vervolgens moet in deze zaak worden geoordeeld dat naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer schade ten laste van [bestuurder]/Delta Lloyd moet worden gebracht, omdat de in lid 1 van dat artikel bedoelde billijkheid, bezien in het licht van alle omstandigheden van het geval, een dergelijke verdeling eist. Op grond van het voorgaande zal 90% van de door [benadeelde] geleden en nog te lijden schade door Delta Lloyd moeten worden gedragen, aldus nog steeds [verzoekers]
3.2.2. [verzoekers] betwisten dat met Holmes overeenstemming zou zijn bereikt over 75% aansprakelijkheid. De telefoonnotitie (zie 2.7.) is volstrekt onvoldoende om de vermeende overeenstemming daaruit te mogen afleiden; iedere uiting van instemming van de zijde van [verzoekers] zelf ontbreekt. Voorts geldt, anders dan ten aanzien van een advocaat, voor een belangbehartiger/schadebehandelaar als Holmes niet dat met diens aanstelling de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt. Alleen onder bijzondere omstandigheden, die zich in casu niet voordoen, kan dat anders zijn. Delta Lloyd mocht derhalve niet gerechtvaardigd vertrouwen op de mededeling van Holmes, zodat niet gesteld kan worden dat door aanbod en aanvaarding een akkoord over de schuldvraag tot stand is gekomen.
3.3. Delta Lloyd voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. Delta Lloyd betwist primair dat Holmes onbevoegd was om namens [verzoekers] de onder 2.7. genoemde schuldverdeling met Delta Lloyd overeen te komen. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat Holmes niet vertegenwoordigingsbevoegd was, beroept Delta Lloyd zich op de door [verzoekers] opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Indien het voorgaande niet opgaat, meent Delta Lloyd subsidiair dat [verzoekers] hun recht hebben verwerkt om nu nog terug te komen op de schuldverdeling. Uiterst subsidiair merkt Delta Lloyd op dat zij op grond van artikel 185 WVW aansprakelijkheid erkent. Wel meent Delta Lloyd dat sprake is van eigen schuld van [benadeelde]. Zij stelt zich op het standpunt dat de gedragingen van [benadeelde] voor 50% hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Voorts meent Delta Lloyd dat gelet op de omstandigheden van het geval een billijkheidscorrectie van 25% in het voordeel van [verzoekers] aan de orde is en dat zij bereid is 75% van de schade van [benadeelde] te betalen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1. Gelet op het bepaalde in artikel 1019z Rv is in de eerste plaats de vraag aan de orde of de verzochte beslissing voldoende kan bijdrage aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank is met partijen van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Na onderhavige beslissing kunnen partijen het buitengerechtelijke onderhandelingstraject immers voortzetten.
Aansprakelijkheid
4.2. Niet in geschil is dat [bestuurder] ex artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval. Nu hem geen beroep op overmacht toekomt, is de vestiging van de aansprakelijkheid tussen partijen derhalve een gegeven. Partijen verschillen echter van mening over de omvang van de aansprakelijkheid van [bestuurder]. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de schade voor ten minste 50% voor rekening van Delta Lloyd/[bestuurder] blijft. In deze 50%-regel is reeds het zogenaamde ‘Betriebsgefahr’ van de auto verdisconteerd (HR 3 juni 2005, NJ 2005, 286, LJN: AT4096). Zoals uit het voorgaande blijkt, erkent Delta Lloyd aansprakelijkheid tot 75%. Ter discussie staat derhalve de 15% naar de door [verzoekers] bepleite 90% aansprakelijkheid. Een beoordeling op dit punt vraagt om een weging van alle omstandigheden en wederzijdse gedragingen.
Causaliteitsafweging
gedragingen aan de zijde van [benadeelde]
4.3. Op basis van het proces-verbaal en de door de politie op grond van de onder 2.4. genoemde getuigenverklaringen opgemaakte ongevalsanalyse neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [benadeelde] het voor haar rode verkeerslicht heeft genegeerd en zonder op te letten de kruising is opgereden. Uit de ongevalsanalyse blijkt immers dat Jiawan al ongeveer vier seconde rood licht heeft gehad toen zij de stopstreep passeerde. Dat het fietserslicht van [benadeelde] op rood moet hebben gestaan, volgt ook uit de getuigenverklaring van [getuige 3] . Zij verklaart in dit verband: ‘Ik zag haar ([benadeelde], toevoeging rechtbank) op het moment dat ze ter hoogte van de linker van de twee aanwezige rijstroken fietste. Ik dacht toen in mezelf: “What the fuck, het verkeer rijd dan steek je toch niet over. ” Ik heb het fietserslicht voor haar op dat moment niet gezien, maar dat moet op rood hebben gestaan. Enkele dagen daarna heb ik steeds opgelet of het licht op rood of op groen stond als ik groen had. Elke keer als ik dat deed constateerde ik dat als ik groen had, het licht voor het kruisend verkeer op rood stond. ’ Afgezet tegen het voorgaande verwerpt de rechtbank de (blote) stelling van [verzoekers] dat niet is komen vast te staan dat [benadeelde] daadwerkelijk door rood is gereden als onvoldoende onderbouwd. Aldus kan worden geconcludeerd dat [benadeelde] heeft verzuimd aan [bestuurder] voorrang te verlenen, hoewel zij daar gelet op het rode verkeerslicht wel toe verplicht was. Het ongeval is mede een gevolg van deze aan [benadeelde] toe te rekenen verkeersfout; indien [benadeelde] zou hebben gestopt voor het rode verkeerslicht en aldus voorrang had verleend aan [bestuurder] had de aanrijding immers niet plaatsgevonden.
Daar komt nog bij dat uit de ongevalsanalyse en uit de verklaringen van [bestuurder] en [getuige 1] blijkt dat [benadeelde] ten tijde van het ongeval oordopjes in haar oren had waaruit muziek kwam via de iPod die zij bij zich droeg, met alle gehoor- en aandachtbeperkingen van dien. [benadeelde] heeft daarmee niet de voorzichtigheid in acht genomen die van haar als verkeersdeelneemster verwacht had mogen worden.
Ten slotte oordeelt de rechtbank aan de zijde van [benadeelde] relevant dat zij met de situatie ter plaatse bekend was. [benadeelde] passeerde de kruising bijna dagelijks tijdens de ochtendspits.
gedragingen aan de zijde van [bestuurder]
4.4. [bestuurder] kan worden verweten dat hij te hard heeft gereden. Uit het proces-verbaal, de ongevalsanalyse en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt immers dat [bestuurder] met een snelheid van ten minste 70 km/h moet hebben gereden alwaar maximum 50 km/h is toegestaan. De rechtbank gaat hierbij voorbij aan de verklaring van [bestuurder] dat hij naar zijn idee 50 km/h heeft gereden. Feiten en omstandigheden waaruit dit zou kunnen volgen zijn niet door [bestuurder] genoemd, hetgeen te meer wordt gemist nu uit het proces-verbaal, de ongevalsanalyse en voornoemde getuigenverklaringen expliciet volgt dat [bestuurder] harder heeft gereden. Tevens neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [bestuurder] niet heeft gestopt voor het oranje verkeerslicht en daarbij (mogelijk) extra gas heeft gegeven. [bestuurder] heeft immers zelf verklaard ‘Ik reed door het oranje verkeerslicht’. Dit wordt onderschreven door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , die respectievelijk verklaren: ‘De auto (lees: de Suzuki van [bestuurder], toevoeging rechtbank) is zeker door oranje gereden ’ en ‘Toen we op ongeveer 30 meter afstand van de kruising van de Prinses Beatrixlaan met de Van Vredenburghweg waren, reden de Suzuki en de VW Passat rechts voor mij. Op dat moment sprong het aldaar aanwezige verkeerslicht op oranje. (…) De Suzuki en de VW reden op dat moment ongeveer even hard. Toen het licht op oranje sprong, zag ik dat de bestuurder van de Suzuki snelheid vermeerderde en naar links ging om de VW (van getuige [getuige 1] , toevoeging rechtbank) in te halen ’. [bestuurder] heeft bij dit alles geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat fietsers ter plaatse de kruising zouden oversteken en een rood verkeerslicht zouden negeren. Van [bestuurder] had verwacht mogen worden hierop te anticiperen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [bestuurder] – naar eigen stelling – bijna dagelijks de betreffende kruising passeert en aldus met de situatie ter plaatse, waaronder het feit dat er veel schoolkinderen met de fiets de Prinses Beatrixlaan oversteken, bekend was. Ook voor de verkeersfouten van [bestuurder] geldt dat het ongeval mede een gevolg daarvan is; volgens de ongevalsanalyse zou [benadeelde], indien [bestuurder] zich aan de toegestane maximum snelheid zou hebben gehouden, ongeveer 0,5 seconde over zijn geweest op het moment dat de auto van [bestuurder] op de plaats van confrontatie zou zijn geweest. Het ongeval had alsdan dus niet plaatsgevonden.
schuldverdeling
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het ongeval en daarmee de schade mede te wijten is aan eigen fouten en gedragingen van [benadeelde]. Aldus is sprake van eigen schuld en dient op grond van artikel 6:101 lid 1 BW in beginsel een deel van de schade van [benadeelde] voor haar eigen rekening te blijven. De omvang van desbetreffend deel is afhankelijk van de mate waarin bovengenoemde gedragingen van [benadeelde] en [bestuurder] aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen.
De rechtbank volgt [verzoekers] niet in het betoog dat de verkeersfout van [bestuurder] “vele malen groter” is dan de verkeersfout van [benadeelde]. [bestuurder] heeft de maximum snelheid ter plaatse (50 km/h) weliswaar ruimschoots overschreden, maar ook de verkeersfout die [benadeelde] heeft gemaakt is ernstig. Een drukke, vierbaans kruising oprijden, terwijl het voor haar geldende verkeerslicht op rood staat, is een gevaarlijke manoeuvre met een grote kans op ongelukken. Een dergelijke fout is evenwel niet zo onwaarschijnlijk dat [bestuurder] als automobilist bij het bepalen van zijn rijgedrag daarmee in redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Naar algemene ervaringsregel geldt immers dat fietsers, zeker als zij, net als [benadeelde], een jeugdige leeftijd hebben, zich soms ondoordacht, onoplettend en zonder inachtneming van de toepasselijke regels in het verkeer begeven. Automobilisten worden geacht op het soort fout dat [benadeelde] heeft gemaakt te anticiperen en daarmee rekening te houden bij het bepalen van hun rijgedrag door bij het naderen van een kruising/oversteekplaats vaart te minderen. Zoals hiervoor reeds overwogen (r.o. 4.4.), heeft [bestuurder] dit niet gedaan. De omstandigheid dat [bestuurder] [benadeelde] niet heeft gezien doordat de Volkswagen zich rechts van hem bevond, maakt dat niet anders.
4.6. Alles afwegende is de rechtbank – met Delta Lloyd – van oordeel dat de over en weer aan [benadeelde] en [bestuurder] toe te rekenen gedragingen in gelijke mate aan het ongeval hebben bijgedragen, hetgeen een causaliteitsverdeling van 50-50 rechtvaardigt. Dit betekent dat Delta Lloyd in beginsel gehouden is 50% van de schade van [benadeelde] te vergoeden.
Billijkheidscorrectie
4.7. In dit kader ligt de vraag voor of, wegens de ernst van de gemaakte fouten en/of andere omstandigheden van het geval, het toepassen van een billijkheidscorrectie gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de jonge leeftijd van [benadeelde]. Ten tijde van het ongeval was zij 17 jaar. Voorts is in dit kader bepalend de ernst van het door de aanrijding ontstane letsel. Het letsel is zeer aanzienlijk, met blijvende geestelijke en lichamelijke beperkingen als gevolg. De rechtbank verwijst in dit verband naar r.o. 2.5. De aldaar genoemde ernstige neuropsychologische functiestoornissen betreffen blijkens het als productie 4 bij het verzoekschrift overgelegde klinisch neuropsychologisch onderzoek van 22 juni 2013 met name: (i) een vertraging van denken, van handelen en van informatie verwerken, (ii) een stoornis van aandacht, van concentratie, van de geheugenfunctie en van de visuospatiële en visuoconstructieve functies en (iii) problemen met de motorische componenten van de taalfunctie, met de fijne motoriek en met het overzicht over de complexere en samengestelde taken en situaties. Daarnaast is de mentale verwerkingssnelheid duidelijk vertraagd, is de spankracht verminderd, zijn er aanwijzingen voor insufficiëntiegevoelens ten aanzien van denken en handelen, aanwijzingen voor een verwerkings- en acceptatieproblematiek ten aanzien van het ongeval en de ervaren ongevalsgevolgen, een grote mate van onzekerheid ten aanzien van het toekomstperspectief, angstmomenten in het gedrag, sterke neiging tot sombere reactievorming en af en toe tekenen van depressiviteit. Tevens zijn er blijkens de als productie 5 bij het verzoekschrift overgelegde rapportage d.d. 21 januari 2015 van de verzekeringsarts Ter Linden beperkingen ten aanzien van het sociale functioneren. Naast het voorgaande is voor de waardering van de billijkheidscorrectie ten slotte ook van belang dat van de zijde van [bestuurder] een verzekeringsplicht bestaat voor schade als de onderhavige. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen voornoemde bijzondere omstandigheden van het geval een billijkheidscorrectie, die de rechtbank bepaalt op 25%.
Resumé
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schadevergoedingsplicht van Delta Lloyd niet verder gaat dan 75%. Nu dit percentage reeds door Delta Lloyd is erkend, zal de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen. Bij deze stand van zaken behoeft de vermeende overeenstemming over 75% aansprakelijkheid die reeds tussen partijen zou zijn bereikt en de in dat kader door verweerster opgeworpen (schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid en het beroep op rechtsverwerking geen bespreking.