Rb Gelderland 070116 vanwege hoge snelheid motorrijder is automobilist die geen voorrang verleent voor 16,7% aansprakelijk, na billijkheidscorrectie 25%
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 070116 vanwege hoge snelheid motorrijder is automobilist die geen voorrang verleent voor 16,7% aansprakelijk, na billijkheidscorrectie 25%;
- kosten gevorderd obv 36:25 uur x € 250,00 + btw ; toegewezen obv 24 uur, totaal € 7.545,00; geen korting ivm eigen schuld toegepast
2 De verdere beoordeling
2.1.
Bij beschikking van 9 juli 2015 heeft de rechtbank [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om [getuige A] als getuige op te roepen in verband met het op [verzoeker] rustende bewijs van zijn stelling dat [getuige A] artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) heeft geschonden. Nadat [getuige A] als getuige is gehoord, heeft Unigarant [getuige B.] (hierna: [getuige B.] ) als getuige doen horen.
2.2.
[getuige A] heeft ten overstaan van de politie direct na het ongeval het volgende verklaard:
“(…) Op vrijdag 25 april 2014, omstreeks 12.45 uur stapte ik in mijn auto. Voordat ik wegreed keek ik in mijn binnenspiegel. Ik zag een motorfiets door de bocht net na de brug komen. Ik schatte in dat ik nog makkelijk de weg op kon draaien voor de motorfiets. Ik maak deze manouvre dagelijks, hierdoor weet ik vanuit dit referentiekader dat als een voertuig daar rijdt, ik nog makkelijk de weg op kan rijden. Ik ben om de auto die voor mij stond heen gereden en ben de weg opgedraaid [onderstreping rechtbank] (…). Op vrijwel hetzelfde moment hoorde ik een harde klap en zag ik een persoon door de lucht vliegen. Ook zag ik een motorfiets over de grond doorglijden.(…)”
Ter gelegenheid van het getuigenverhoor op 17 september 2015 heeft [getuige A] het volgende verklaard:
“(…) Omstreeks kwart voor een ging ik met de hond naar het bos. Ik heb de hond achter in de auto gelaten en ben zelf in de auto gaan zitten. Ik heb mijn gordel omgedaan en de auto gestart. Normaal gesproken zal ik altijd mijn richtingaanwijzer aanzetten. (…)
Nadat ik de auto had gestart zag ik in de achteruitkijkspiegel binnen in de auto de motorrijder door de bocht komen. Het starten van de motor en het achteruit kijken is in een vloeiende beweging gegaan.
U houdt mij productie 2 bij verweerschrift voor. Ik wijs u hierop de plaats aan waar ik de motorrijder heb gezien. Dat is direct aan het eind van de bocht, nog voor de eerste oversteekplaats bij de school. De parkeerplaats voor mijn auto was leeg zodat ik makkelijk kon wegrijden. [onderstreping rechtbank] Ik ben nadat ik de auto had gestart en in de achteruitkijkspiegel had gekeken weggereden. Ik kon de snelheid van de motorrijder niet bevatten. Ik licht dit nader toe. Op dat moment dat je de motorrijder op die plaats ziet aankomen ging ik er niet van uit dat hij zo hard zou doorrijden. Achteraf link je dat dan aan het geluid wat je door het open raampje voor de start van de auto hebt gehoord. Op basis van de waarneming van de motor net aan het eind van de bocht dacht ik dat ik gewoon kon wegrijden. Omdat hij zover weg was had dat geen enkel probleem [zou] hoeven te zijn. Ik kan ook nog gewoon de weg op rijden als auto’s dichterbij op de weg rijden.
Gevraagd naar de rijstijl antwoord ik dat ik rustig rijd. Ik heb geen boetes voor snelheidsovertredingen. Ik zit hier voor het eerst. Ik ben normaal weggereden want ik ging met de hond wandelen. Ik hoor echt heel hard een optrekkend geluid van een motor [onderstreping rechtbank]. Op dat moment was ik al helemaal op de weg. Ik dacht: jeetje! Het gierende geluid werd vrijwel meteen gevolgd door een krassend geluid alsof de motorrijder gevallen was. Ik heb niet gezien dat de motorrijder onderuit is gegaan maar dat leid ik af uit het krassend geluid en hij is liggend naast mij gekomen omdat alleen de onderdorpel is geraakt. (…)
Naar aanleiding van de schriftelijke verklaring bij het rapport Raasveld heb ik een aantal vragen.
(…) U houdt mij de passage voor beginnend met “vlak voor”. Ik verklaar hierover dat toen ik in de auto zat met open ramen vanwege het mooie weer ik voordat ik de motor startte ergens motorgeluid hoorde. Ik heb toen gedacht wie gaat hier zo hard rijden? Dat ben ik in mijn straat niet gewend. Ik heb toen ik achteruit keek in de spiegel en de motorrijder zag niet de link gelegd met het eerdere geluid. Dat kwam pas op het moment dat hij tegen mij aan reed. Door de drempels in de weg verwacht je niet dat iemand met zo’n snelheid gaat doorrijden. Het zijn eigenlijk drie zebrapaden en een stukje verder aan de kop van de school een bocht en een stukje verder waar de weg eindigt. Je verwacht niet dat iemand die de weg kent op een stuk waar vaak kinderen oversteken zo rijdt.
Zittend in de auto op de parkeerplaats is vanuit de binnenspiegel de achterliggende weg goed te zien. Ik heb bij het begin ook in mijn buitenspiegel gekeken.
Daarom weet ik haast wel zeker dat ik de richtingaanwijzer heb aangezet want dat doe je in een beweging met het kijken in de buitenspiegel.
(…)”
2.3.
[getuige B.] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“Ik was voor in de tuin bezig met het gras. Ik hoorde een behoorlijk hard geluid van een motor. Dat is voor mij een bekend geluid. Ik dacht dat gaat hard. Ik heb gezien dat hij vanaf de richting van de brug kwam en mijn tuin passeerde en nam de aanloop naar de drempel, waarop ik weer doorgegaan ben met mijn eigen werk. Een paar seconden later hoorde ik een botsend geluid. De motor reed behoorlijk hard. Dat ging duidelijk harder dan het gewone verkeer ter plaatse.
U houdt mij twee foto’s voor uit het rapport Raasveld (pagina 8 en 9, productie 4). Ik bevestig dat dit foto’s zijn vanuit mijn tuin. Ik kan vanuit de tuin de geparkeerde auto’s ter hoogte van [locatie] niet zien. (…)
Op de vraag hoeveel harder dan het normale verkeer de motor reed antwoord ik dat het duidelijk harder was, maar dat ik niet precies weet hoeveel harder.
Ik kan vanuit de tuin de bocht helemaal zien. U houdt mij voor mijn verklaring in het rapport Raasveld (productie 9) “voor de brug, dat is voor de bocht, was hij aan het optrekken”. Ik bevestig dat dat klopt.
U houdt mij voor: “nadat hij door de bocht was gereden, gaf hij fors gas bij”. Ik bevestig dat dat klopt. Het leek er op dat hij steeds harder ging rijden. Het geluid werd harder op dat moment. (…)
Ik herinner mij dat de auto schuin op de weg stond met het knipperlicht links aan.(…)”
2.4.
[verzoeker] heeft ten overstaan van de politie op 27 mei 2014 (productie 1 bij verweerschrift) onder meer het volgende verklaard:
“(…) Vanaf mijn huis ben ik langs de vijver gereden en heb ik de bocht gevolgd over [straat] . Kort na deze bocht komt een drempel met voetgangersoversteekplaatsen. Bij die voetgangersoversteekplaatsen is ook een basisschool gevestigd. Ik weet dit en pas mijn snelheid hier op aan. Ik reed ter hoogte van de drempel toen er plotseling een grijze auto vanaf een rechterparkeervak de weg op dook. Ik weet zeker dat deze grijze auto geen richting aan gaf.
Op het moment dat het grijze voertuig plots de weg op draaide schrok ik. Ik zag dat ik het hoe dan ook niet ging redden om op tijd met remmen tot stilstand te komen. Uit schrik heb ik gas gegeven om een inhaalmanoeuvre te maken om een aanrijding te voorkomen. Vanaf dit moment weet ik eigenlijk niet meer wat er is gebeurd. Ik weet nog dat ik bijkwam op het asfalt maar vervolgens geen lucht kreeg. Ik ben toen weer buiten bewustzijn geraakt.(…)”
2.5.
[getuige C] , leerkracht [basisschool] , heeft verklaard zij een motorrijder met een behoorlijke snelheid zag aankomen. Hij hield wat in toen hij de voetgangersoversteekplaats voor de ingang van de school passeerde om daarna, nog voor dat hij de bocht om was, zeer fors op te trekken. Enkele seconden later hoorde zij een harde klap (productie 8 bij verweerschrift). Daarnaast zijn door nog een aantal getuigen verklaringen afgelegd met als gemeenschappelijke factor dat iedereen verklaart dat zij een (kei)hard motorgeluid hebben gehoord gevolgd door een klap producties 5 tot en met 7 bij verweerschrift).
2.6.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van Politie eenheid Oost Nederland (hierna: VOA) d.d. 6 mei 2014 (productie 11 bij verweerschrift) vermeldt onder Conclusie/beantwoording het volgende:
“(…) Op basis van de aangetroffen sporen en de afgelegde verklaringen, kwamen wij tot de volgende conclusie: Wij verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten was aan een technische bijzonderheid, doch moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1.2.1. [ Suzuki, rechtbank] De meest waarschijnlijke oorzaak van het ongeval was, de mogelijke overtreding van artikel 5 WVW 1994 en artikel 19 en 62 ivm met bord A1 (30 km/h) zone RVV 1990 door de bestuurder van voertuig 1.2.1. De bestuurder van de Suzuki heeft met een hogere snelheid dan de maximaal toegestane snelheid van 30 km/h gereden en was mede daardoor niet in staat zijn voertuig tijding tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en de weg vrij was. Mogelijk schrok de bestuurder van de motorfiets, van de uit het parkeervak wegrijdende Peugeot en kwam de bestuurder van de motorfiets ten val en gleed tegen de Peugeot.
Daarnaast kon de mogelijke overtreding van artikel 6/5 WVW 1994 en artikel 54 RVV 1990 door de bestuurder van voertuig 1.2.2 [Peugeot, rechtbank], een rol hebben gespeeld bij de toedracht van het ongeval. De bestuurder van de Peugeot liet de hem van achter naderende bestuurder van de Suzuki niet voorgaan.”
De berekening van de snelheid op basis van technisch onderzoek komt uit op een snelheid van ongeveer 53 tot 76 km/h (p. 28).
2.7.
In opdracht van Unigarant heeft J.L.M. Meuwissen (hierna: Meuwissen) een Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: MVOA, productie 10 bij verweerschrift) opgesteld met de vraagstelling de snelheidsberekening van de VOA op zijn merites te beoordelen en de wederzijdse gedragingen te beschouwen in relatie tot de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/h. Volgens dit rapport bedraagt de berekende snelheid van de Suzuki tussen 67 en 77 km/h. De conclusie luidt dat indien de Suzukibestuurder met een snelheid van 30 km/h was genaderd er dan geen aanrijding had hoeven te gebeuren. De Suzukibestuurder had zijn weg kunnen vervolgen zonder zijn snelheid (van 30 km/h) te moeten verminderen (gas loslaten en/of remmen) of te moeten uitwijken. Dit betekent, dat hij niet werd gehinderd en dat er aldus ook niet gesproken kan worden van het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre waarbij overige bestuurders, in casu de Suzukibestuurder, werd gehinderd. Binnen dit kader kan men zich aldus afvragen wat de Peugeotbestuurster hier valt te verwijten. Indien de Suzukibestuurder tijdens het inzetten van zijn remming (kort voor de 1e spooraftekening) met een snelheid van de 30 km/h had gereden dan had hij nog voldoende ruimte en gelegenheid ter beschikking om een aanrijding te vermijden, zonder het risico voor het zich onderuit remmen (p. 16). De tijdspanne tussen het beslismoment van [getuige A] om op te rijden en het moment van de botsing heeft Meuwissen berekend op ± 3,5 sec., door de manoeuvre te simuleren in PC-Crash uitgaande van de snelste variant met een versnelling van 0,5 m/s2 (p. 13).
2.8.
[verzoeker] baseert de aansprakelijkheid van [getuige A] op schending van artikel 54 RVV. Artikel 54 RVV 1990 bepaalt dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren het overige verkeer moeten laten voor gaan. Als voorbeelden van bijzondere manoeuvres zijn onder meer opgenomen wegrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden en van rijstrook wisselen. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een bijzondere manoeuvre van [getuige A] toen zij vanuit stilstand uit een evenwijdig aan de doorgaande weg gelegen parkeerhaven aan de rechterzijde de doorgaande weg opreed. Artikel 54 RVV 1990 brengt mee dat degene die uit stilstand wegrijdt een ondergeschikte positie inneemt ten opzichte van het overige verkeer ter plaatse.
2.9.
Unigarant heeft betwist dat sprake is van onrechtmatig handelen van [getuige A] , omdat bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre het overig verkeer uitsluitend voorrang hoeft te worden verleend als die bijzondere manoeuvre gevaar voor dat verkeer oplevert. Daarvan is niet gebleken. Met een ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/h en een motorrijder op een afstand van 120 meter mocht [getuige A] uitgaan van haar ervaring dat zij dan ter plaatse veilig de weg kon oprijden zonder hinder aan het overig verkeer te veroorzaken. Zij hoefde geen rekening te houden met de buitensporige overschrijding van de ter plaatse geldende maximum snelheid door [verzoeker] , aldus Unigarant.
2.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat iedere verkeersdeelnemer tot op zekere hoogte rekening dient te houden met de mogelijkheid van fouten van andere verkeersdeelnemers en zijn gedrag derhalve tot op zekere hoogte daarop moet afstemmen. In hoeverre dit het geval is, hangt of van de concrete omstandigheden van het gegeven geval.
2.11.
Uit de hiervoor weergegeven verklaringen en rapporten in onderlinge samenhang beschouwd leidt de rechtbank het volgende af. Op het moment dat [getuige A] in de auto zat, heeft zij voordat zij de motor startte motorgeluid gehoord. Ze heeft via de binnen- en buitenspiegel achteruit gekeken, maar heeft niet achterom gekeken. Hierdoor heeft zij zich de mogelijkheid ontnomen om een goede indruk te krijgen van de snelheid van de aankomende motor. Vast staat dat het zijraam geopend was. Gelet op het feit dat alle getuigen hebben verklaard dat sprake was van zodanig motorgeluid dat dit hun aandacht trok, had dit ook voor [getuige A] hoorbaar moeten zijn en had zij de link moeten leggen met de aankomende motor. Het heeft er alle schijn van dat [getuige A] heeft vertrouwd op het gangbare straatbeeld en de concrete situatie onvoldoende tot zich heeft laten doordringen. Het hinderverbod van artikel 54 RVV geldt echter niet alleen voor verkeer dat zich aan de (verkeers)regels houdt (zoals Meuwissen in het MVOA lijkt te suggereren), maar ook voor verkeersdeelnemers die fouten maken. In abstracto hoeft men misschien een dergelijke snelheidsovertreding niet te verwachten in een 30 km gebied, zoals Unigarant aanvoert, maar dat is niet relevant. Het gaat bij het innemen van een ondergeschikte positie als van [getuige A] om de concrete situatie. Het had daarom op de weg van [getuige A] gelegen om te verifiëren wat de snelheid van de aankomende motor was alvorens de weg op te rijden. In dat geval had zij opgemerkt dat de motor sneller dan gebruikelijk dichterbij kwam. Uitgaande van de snelheid van 77 km per uur zou de afstand van 120 meter in 5,6 seconden zijn overbrugd, bij een snelheid van 54 km in 8 seconden. Hieruit volgt dat [getuige A] niet de weg op had kunnen rijden zonder [verzoeker] (enigermate) te hinderen. Dit betekent dat [getuige A] door dit na te laten artikel 54 RVV heeft geschonden en aldus onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld hetgeen haar kan worden toegerekend.
2.12.
Anderzijds heeft [verzoeker] toerekenbaar onrechtmatig gehandeld jegens [getuige A] door met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan op de motor aan het verkeer deel te nemen. Daarbij komt dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij in reactie op het voor hem plotseling opdoemen van de auto van [getuige A] de keuze heeft gemaakt om te proberen om de auto alsnog in te halen door de snelheid van de motor te verhogen als gevolg waarvan hij onderuit is gegaan met de motor. Bovendien heeft hij mogelijk onvoldoende gelet op overig aanwezig verkeer, omdat hij de auto van [getuige A] op een recht stuk weg pas heel laat heeft gezien, terwijl door [getuige B.] is bevestigd dat het linker knipperlicht in werking was. Deze als onrechtmatig te kwalificeren handelingen in relatie tot [getuige A] gelden als eigen schuld ten aanzien van zijn eigen schade.
2.13.
Dan dient thans de vraag te worden beantwoord in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen tot de schade van [verzoeker] . Voor de causaliteitsweging is aan de zijde van [verzoeker] de snelheidsovertreding, de mislukte inhaalmanoeuvre en mogelijk onvoldoende oplettendheid relevant en aan de zijde van [getuige A] de schending van artikel 54 RVV. Naar het oordeel van de rechtbank zou het ongeval zijn uitgebleven als geen ernstige snelheidsovertreding zou zijn gemaakt, dan wel als [verzoeker] bij een minder ernstige snelheidsovertreding geen inhaalmanoeuvre had ingezet, maar gewoon had geremd. Het ongeval zou eveneens zijn uitgebleven als [getuige A] [verzoeker] had laten voorgaan. Deze drie oorzaken wegen op gelijk wijze mee, zodat Unigarant als verzekeraar van [getuige A] in beginsel voor een derde deel aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] .
2.14.
Tot slot dient in het kader van de billijkheidscorrectie de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, alsmede de ernst van het aan [verzoeker] overkomen letsel in aanmerking te worden genomen. Voor [getuige A] geldt dat zij [verzoeker] op een zodanige afstand van haar op de weg heeft waargenomen dat zij onder normale omstandigheden vrijuit de doorgaande weg had kunnen oprijden zonder hem te hinderen. Dat zij dat normaalgesproken ook mag verwachten, hangt samen met de omstandigheid dat zich - op het traject waar zij [verzoeker] waarnam tot de parkeerhaven - een drietal drempels in de weg bevindt in verband met de aanwezigheid van een basisschool. Het enige dat haar kan worden verweten, is dat zij heeft nagelaten de snelheid van de motor te verifiëren. Anders is dit wat betreft het verkeersgedrag van [verzoeker] . Weliswaar is verklaard dat [verzoeker] bij de eerste drempel wat vaart heeft geminderd (verklaring [getuige C] ) maar daarna heeft hij fors gas bijgegeven gelet op de verschillende verklaringen. Niet ter discussie staat dat het met een dergelijke snelheid (tussen 53 en 77 km volgens de rapporten) in een 30 km zone op een motor rond het middaguur langs een basisschool rijden een ernstige fout is. Bovendien heeft hij zich met deze snelheid de mogelijkheid ontnomen om adequaat te reageren op overig verkeer met als gevolg dat hij zichzelf heeft onderuit gereden door de keuze voor een inhaalmanoeuvre. Dit is ernstig gevaarzettend geweest. Rekeninghoudend met de ernst van de gemaakte fouten komt de aansprakelijkheid van [getuige A] dan uit op een zesde deel. De ernst van het aan [verzoeker] overkomen letsel brengt de aansprakelijkheid uiteindelijk op een kwart, zodat Unigarant voor 25% van de schade aansprakelijk kan worden gesteld. De verzochte verklaring van recht zal als na te melden worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
2.15.
Unigarant heeft bezwaar gemaakt tegen de tijdsbesteding van in totaal 36 uur en 25 minuten. Het uurtarief van € 250,00 exclusief btw staat niet ter discussie.
Voor de kosten van een deelgeschil geldt in zijn algemeenheid dat de kosten betrekking dienen te hebben op dat deel van het geschil dat aan de rechter wordt voorgelegd. Dit betekent dat het aanleggen van een dossier en uitgebreide dossierstudie in de aanvang van het buitengerechtelijke traject niet kunnen meeliften op het deelgeschil sec. Het deelgeschil betreft in casu de vraag of, en zo ja, in welke mate Unigarant aansprakelijk kan worden gesteld voor de gevolgen van het aan [verzoeker] op 25 april 2014 overkomen ongeval. Het verzoekschrift is op 16 april 2015 op de griffie van de rechtbank binnengekomen. Uit het ‘overzicht te declareren verrichtingen’ d.d. 28 september 2015 blijkt dat vanaf 11 maart 2015 werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van het deelgeschil. Voor het verzoekschrift worden 11 uren gehonoreerd. De duur van de zittingen zijn te ruim begroot. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en tweemaal een getuigenverhoor. Hiervoor worden in totaal 4 uren in aanmerking genomen. De reistijd is deels voor half tarief gedeclareerd en deels voor vol tarief. De rechtbank zal de reistijd halveren, hetgeen overeenkomt met het berekenen van half tarief. De reistijd wordt totaal op 3 uur 45 minuten gesteld. Voor overige werkzaamheden, waaronder pleitnota en besprekingen met cliënt, wordt in totaal 5 uur 15 minuten berekend. Dit brengt het totaal aantal uren dat voor vergoeding in aanmerking komt op 24 uren. Tegen een uurtarief van € 250,00 resulteert dit in een bedrag van € 6.000,00 exclusief btw. De btw hierover bedraagt € 1.260,00. Het griffierecht bedraagt € 285,00. Dit brengt de kosten van het deelgeschil in totaal op een bedrag van € 7.545,00. ECLI:NL:RBGEL:2016:8