Rb Leeuwarden 080306 A wisselt rijstrook en laat B niet voor, B rijdt te hard; A dient 60 %
- Meer over dit onderwerp:
Rb Leeuwarden 08-03-06 A wisselt van rijstrook en laat B niet voor,, B rijdt te hard; A dient 60 % schade te vergoeden
5.1. Ingevolge artikel 54 RVV 1990 dienen bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren zoals het wisselen van rijstrook het overige verkeer voor te laten gaan. Daartoe dienen zij zich er, voordat zij van rijstrook wisselen, van te vergewissen of het mogelijk is deze manoeuvre uit te voeren zonder het overige verkeer te hinderen of in gevaar te brengen. Het zich ervan vergewissen of een wisseling van rijstrook mogelijk is en het vervolgens daadwerkelijk wisselen van rijstrook is een proces dat zich in beginsel binnen een aantal seconden afspeelt. De bestuurder van de van rijstrook wisselende auto kijkt in zijn spiegels of het mogelijk is om van rijstrook te wisselen en zo ja, dan zal hij deze manoeuvre terstond uitvoeren. Op grond van de eigen verklaring van [gedaagde] staat vast dat zij de auto van [eiser] heeft zien aankomen. Zij stelt immers dat zij in de binnenspiegel keek en de verte een auto -die van [eiser]- zag aankomen, dat zij vervolgens van rijstrook is gewisseld en dat toen de auto van [eiser] opeens heel dichtbij was. Deze verklaring duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat [gedaagde] de mate van nabijheid van de auto van [eiser] verkeerd heeft ingeschat. Anders valt niet te verklaren waarom in de enkele seconden tussen het kijken in de spiegels en het wisselen van rijstrook de auto van [eiser] van in de verte zich opeens dichtbij de auto van [gedaagde] bevond. Uitgaande van de verkeerde inschatting door [gedaagde] van de nabijheid van de auto van [eiser] alsmede van de verklaringen van [eiser] en [betrokkene] op het punt van de afstand tussen de beide auto's is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de auto van [eiser] zodanig dichtbij was, dat [gedaagde] de achteropkomende auto van [eiser] voor had moeten laten gaan.
5.2. [gedaagde] heeft gezien het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank schuld aan het ongeval.
5.3. Naar het oordeel van de rechtbank is er evenwel aan de zijde van [eiser] sprake van medeschuld aan het ontstaan van het verkeersongeval. Op grond van de na het ongeval afgelegde getuigenverklaringen -met name die van [gedaagde], [derde] en aanvankelijk [betrokkene]- acht de rechtbank genoegzaam aannemelijk geworden dat [eiser] de ter plaatse geldende maximumsnelheid fors heeft overschreden, en wel in een zodanige mate dat hij de kansen op een verkeersongeval aanzienlijk heeft vergroot c.q. de gevolgen van het verkeersongeval aanzienlijk heeft verergerd. De stelling van [eiser] dat [betrokkene] zijn na het ongeval afgelegde verklaring omtrent de snelheid waarmee [eiser] reed onder druk van een politieagent heeft gegeven, acht de rechtbank overigens onvoldoende onderbouwd en zal dan ook worden gepasseerd.
5.4. Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat beider gedragingen hebben bijgedragen aan het ongeval en derhalve tot de schade, en wel [gedaagde] voor 60% en [eiser] voor 40%. Daarom dient [gedaagde] 60% van de schade van [eiser] te dragen. LJN AY8680