Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 100724 te hard rijdende auto vs uit uitrit komende auto; 90% ES vanwege 110 binnen bebouwde kom

RBGEL 100724 te hard rijdende auto vs uit uitrit komende auto; 90% ES vanwege 110 binnen bebouwde kom
- verzocht 18 uur x € 180,00 +21%; toegewezen 13,6 uur x € 180,00 + 21% x 10% vanwege ES = € 295,84; deel gevorderde kosten viel onder bgk

locatie ongeval: maps.app.goo.gl

2 De feiten

2.1.

Op 6 januari 2023 heeft om omstreeks 21:40 uur op de Nieuweweg te Valkenburg een ongeval plaatsgevonden tussen [verzoeker] als bestuurder van een Volkswagen Golf en de heer [naam 1] als bestuurder van een Volvo. [verzoeker] reed op de Nieuweweg, een doorgaande weg, en [naam 1] kwam uit een uitrit vanaf de parkeerplaats van een hotel en wilde linksaf slaan. Op het kruisingsvlak van de Nieuweweg en de uitrit van het hotel kwamen beide voertuigen met elkaar in botsing.

2.2.

Een dag na het ongeval heeft [verzoeker] de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis bezocht met pijnklachten. Na een opname van één dag is hij met pijnstilling ontslagen. Kort daarna heeft [verzoeker] een behandeltraject gevolgd bij een fysiotherapeut voor onder andere nek-, rug- en schouderklachten.

2.3.

[naam 1] heeft op 14 januari 2023 bij de politie als verdachte een verklaring afgelegd. Hierin staat, voor zover hier van belang:

“V: Wat kunt u verklaren over wat er is gebeurd?

A: (…) Aan het eind van de uitrit van het hotel bracht ik de auto tot stilstand. Het was op dat moment donker en regenachtig. De straat waar ik tot stilstand kwam liep schuin. Ik zag dat er ongeveer 10 auto’s links van mij geparkeerd stonden, in het verlengde van de doorgaande weg. Ik kon hierdoor niet goed de weg opkijken. Er hing ook geen spiegel om in te kijken om zo beter zicht te krijgen. Ik kon me alleen op de verlichting van passerende auto’s focussen. Ik zag op een gegeven moment een aantal koplampen naderen. De twee auto’s die bij deze koplampen hoorden liet ik voorbijrijden. Ik wachtte hierna nog ongeveer een halve tot een hele minuut. Ik zag geen koplampen naderen. Daarom was de weg voor mij vrij en kon ik de doorgaande weg opdraaien. Op het moment dat ik de weg was opgedraaid zag ik tot mijn schrik toch een auto naderen. Deze kon mij nog net achterlangs ontwijken. Echter een tweede auto zat daar zo kort op en deze reed tegen mij aan. De auto waarin ik zat tolde om de as en kwam tot stilstand.

V: Heeft u voor uw gevoel deze aanrijding kunnen voorkomen?

A: Nee. Zoals gezegd was er geen spiegel om het verkeer op de doorgaande weg in de gaten te houden. Het is een onveilige plaats om de weg op te draaien. Mijn inziens reed degene waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden veel te hard. Ik had in de week na de aanrijding met een snelheid van 50 kilometer per uur getest wat de remweg zou moeten zijn. Als de tegenpartij 50 had gereden, was deze aanrijding nooit voorgevallen. (…)

V: Hoe hard reed uzelf?

A: Stapvoets. Ik gaf gas bij toen ik opeens de eerste auto zag. Dit deed ik om deze te ontwijken. Ik heb nooit de tweede auto verwacht.

(…)”

2.4.

[verzoeker] heeft op 6 februari 2023 bij de politie als verdachte een verklaring afgelegd. Hierin staat, voor zover hier van belang:

“ V: Wat gebeurde er volgens jou op het moment van de aanrijding?

A: Ik reed zoals gezegd over de Nieuweweg te Valkenburg aan de Geul. Voor mij reed mijn schoonbroertje zwarte Volkswagen Polo. We reden ter hoogte van een hotel, gelegen aan de rechterzijde. Voor mij gebeurde er iets met de auto van mijn schoonbroertje en de tegenpartij. Mijn schoonbroertje week uit en toen gaf die Volvo gas bij en reed die Volvo tegen mijn rechtervoorzijde.

V: Hoe hard reed je op dat moment?

A: Ik denk ongeveer 50 à 60 kilometer per uur.

V: Wat was volgens jou de maximum snelheid op de Nieuweweg te Valkenburg aan de Geul?

A: Dat is 50 kilometer per uur, maar volgens mij rijd iedereen daar harder.

V: Uit onderzoek door de Verkeersongevallenanalysten (VOA) blijkt dat 3 seconden voor de impact de genoemde Volkswagen Golf een snelheid had van 110 kilometer per uur. Wat kun je hierover verklaren?

A: Niets. Ik kan me niet herinneren dat ik zo hard heb gereden.

V: Maar zeg je dat je 50 à 60 kilometer per uur hebt gereden?

A: Ik kan me er niets van herinneren. Ik kan het me bijna niet voorstellen.

(…)

V: Je geeft aan dat je ongeveer 50 à 60 kilometer per uur hebt gereden voor de aanrijding. De collega’s van VOA zeggen 110 kilometer per uur. Denk je dat het een verschil had gemaakt?

A: Hij kwam van rechts. Hij had het kunnen voorkomen.

(…)”

2.5.

De politie heeft ook een drietal getuigen gehoord, namelijk de zwager van [verzoeker] , [naam 2] , de bijrijder van [verzoeker] , [naam 3] , en de bijrijder van [naam 1] , [naam 4] .

2.6.

Op 7 januari 2023 heeft [naam 2] als getuige, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“Ter hoogte van een uitrit, gezien vanuit mijn rijrichting aan de rechterkant zag ik opeens een auto komen aanrijden. Ik zag dat deze auto, zoals gezegd vanaf de uitrit de weg kwam opgereden. Ik kon deze auto nog maar net ontwijken door naar links te sturen en zo om de auto heen te sturen. Degene die achter mij reed, een Volkswagen Golf kon de auto die vanaf de uitrit de weg op kwam opgedraaid niet meer ontwijken. Zo ontstond de aanrijding. Ik reed op dat moment ongeveer 40 kilometer per uur. (…)

De auto die vanuit de uitrit kwam aangereden, reed niet snel. Deze auto wilde als het ware uitvoegen, de straat op.”

2.7.

Op 14 januari 2023 heeft [naam 3] als getuige, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“Voor ons reed een voertuig waarin het zusje van [verzoeker] en mijn schoonbroer zat. We reden niet hard. Op een gegeven moment zag ik dat de auto waarin mijn schoonbroer zat opeens hard afremde en om een auto die van rechts kwam heen stuurde. Ik zag dat de auto van mijn schoonbroer rechts om die auto heen stuurde. Het volgende wat ik meemaakte was dat ik dezelfde auto die van rechts kwam op ons zag afkomen. Deze auto draaide voor mijn gevoel erg scherp naar links stuurde en rechts op ons afkwam. Ik voelde en zag dat de auto daarna frontaal op de auto waarin ik zat botste. Ik zag echt de koplampen op mij afkomen. Ik hoorde daarna het geluid van remmen, vervolgens een klap en raakte compleet in paniek. (…) Voor mijn gevoel reed [verzoeker] niet erg hard, net voor de aanrijding. We reden over de spoorwegovergang en ik weet zeker dat hij daar echt voor heeft afgeremd.(…)”

2.8.

Op 14 januari 2023 heeft [naam 4] als getuige, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“We waren net weggereden bij het hotel in Valkenburg waar wij verbleven. [naam 5] naderde het kruispunt stapvoets. Aan zijn zijde stonden er wel 10 auto’s geparkeerd en er was slecht te overzien of er verkeer aankwam. [naam 5] liet nog een aantal auto’s passeren. Hij stond daarna nog ongeveer een halve minuut stil en reed daarna ook stapvoets de kruising op. Op een gegeven moment zag ik een auto met hoge snelheid op ons afkomen. Deze kwam gezien vanuit mijn positie van links. Ik merkte dat [naam 5] iets meer gas gaf om deze auto voor te blijven. Ik zag dat de auto ons kon ontwijken.

Echter zat er kort achter deze eerste auto nog een auto. Deze kon ons niet meer ontwijken en raakte ons vol. Ook deze auto reed mijn inziens veel te hard. Ik durf te beweren dat als deze auto’s 50 kilometer per uur hadden gereden, er geen aanrijding had plaatsgevonden.

(…)”

2.9.

Bij brief van 14 maart 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [naam 1] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Vervolgens heeft hij bij brief van 3 april 2023 Achmea als WAM-verzekeraar van [naam 1] aansprakelijk gesteld.

2.10.

In het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse van 26 juni 2023 staat, voor zover hier van belang:

“1.4. Conclusie/beantwoording

(…)

Ad 3.

Op basis van de veiliggestelde CDR data bleek dat de bestuurder van de Volkswagen twee seconden voor de botsing had gereden met een snelheid van 110 kilometer per uur en op het moment van de botsing reed met een snelheid van 77 kilometer per uur i.c. met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.

(…)

Ad. 5.

Doordat de bestuurder van de betrokken Volvo de bestuurder van de Volkswagen niet voor liet gaan en omdat de bestuurder van de betrokken Volkswagen harder reed dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid kwamen beiden met elkaar in botsing.

(…)

2.1.6

Zicht/Uitzicht

Het zicht van de betrokken bestuurders op elkaar en elkaars nadering werd door de op de parkeerstrook geparkeerde voertuigen ernstig belemmerd.

Voor de bestuurder van de Volvo was het ter hoogte van het trottoir geen zicht naar links tot aan de spoorwegovergang. De spoorwegovergang is circa 140 meter voor de plaats van het ongeval gelegen.

Ter hoogte van de overgang van de parkeerstrook naar de fietssuggestiestrook was er voor de bestuurder van de Volvo zicht naar links wat zich reikte tot aan de spoorwegovergang.

De bestuurder van de Volkswagen had geen zicht naar rechts op de nadering van de bestuurder van de Volvo door de geparkeerde voertuigen op de genoemde parkeerstrook. De koplampen van de Volvo konden zichtbaar worden voor de bestuurder van de Volkswagen wanneer deze koplampen ter hoogte van de rechter fietssuggestiestrook waren.

(…)

3.1.3

Digitale voertuigdata

Bosch Crash Data Retrieval:

(…)

De Volkswagen reed 5 seconden voor het event i.c. de botsing met een snelheid van 87 kilometer per uur en reed opvolgend 2,5 seconden vol gas. In deze 3 seconden versnelde de Volkswagen naar 109 kilometer per uur tot 2,5 seconden voor het event. Toen werd het gaspedaal niet meer bediend waardoor de Volkswagen 1,0 seconde voor het event nog reed met een snelheid van 103 kilometer per uur. Vanaf 1,5 seconde voor het event werd er door de bestuurder geremd.

Op het moment van het event was er ABS-activiteit van de Volkswagen en werd er gereden met een snelheid van 77 kilometer per uur.

(…)

4.2

Berekeningen

4.2.1

Snelheid

De Volkswagen reed tot kort voor het ongeval met een gemiddelde snelheid van 98 kilometer per uur.

Door het ontbreken van relevante parameters in het sporenbeeld en door het ontbreken van digitale voertuigdata kan er geen berekening worden gemaakt met betrekking tot de naderingssnelheid van de Volvo.

(…)

5.3.

Gevolg

Ten gevolge van het ongeval raakte de beide bestuurders en beide bijrijders ten gevolge van het ongeval (zwaar) gewond.

(…)

5.4.

Vermijdbaarheid

De bestuurder van de Volvo had het ongeval kunnen voorkomen door alvorens linksaf te slaan de Volkswagen voor te laten gaan.

(…)

De bestuurder van de Volkswagen had indien hij 50 kilometer per uur had gereden en op hetzelfde moment had geremd het ongeval kunnen voorkomen en hierbij was hij circa 25,4 meter voor de botsplaats tot stilstand gekomen.

De bestuurder had indien hij op hetzelfde moment zou remmen en met dezelfde vertraging waarbij hij 2 meter voor de herleide botsplaats zou stil staan kunnen rijden met een snelheid van 78 kilometer per uur.

Indien de bestuurder van de Volkswagen niet harder had gereden dan 50 kilometer per uur had hij het ongeval kunnen voorkomen en/of had hij zonder bestuurshandelingen zijn weg kunnen vervolgen.

(…)”.

2.11.

De politie heeft in het proces-verbaal van aanrijding overtreding, opgemaakt op

10 juli 2023, de volgende vermoedelijke toedracht opgenomen:

“Enerzijds een te hoge snelheid van één van de verdachte, anderzijds het niet verlenen van voorrang door de andere verdachte.”

2.12.

Bij brief van 10 augustus 2023 heeft Achmea [verzoeker] bericht dat zij geen aansprakelijkheid erkent omdat [verzoeker] de maximum snelheid heeft overschreden.

2.13.

De strafzaak tegen [naam 1] is geseponeerd. De stand van zaken ten aanzien van de strafzaak tegen [verzoeker] is onbekend.

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

primair:

I. voor recht te verklaren dat Achmea aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en gehouden is de materiële en immateriële schade die hiervan het gevolg is aan [verzoeker] te vergoeden,

subsidiair:

II. het percentage van de aansprakelijkheid van Achmea voor de gevolgen van het ongeval vast te stellen,

primair en subsidiair:

III. de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van [verzoeker] in verband met de behandeling van het deelgeschil te begroten en Achmea tot betaling van deze kosten te veroordelen.

3.2.

Aan zijn verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat [naam 1] aansprakelijk is voor het ongeval, omdat [naam 1] niet aan zijn verplichting op grond van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) heeft voldaan, aangezien hij bij het verlaten van de uitrit geen voorrang heeft verleend aan [verzoeker] en daarmee het ongeval heeft veroorzaakt. Dat [verzoeker] zelf de maximum snelheid heeft overtreden, speelt volgens hem geen rol bij de vraag of [naam 1] aansprakelijk is voor het ongeval, maar kan hoogstens een rol spelen bij een beroep op eigen schuld. In dat geval moet een eventueel percentage eigen schuld volgens [verzoeker] vanwege de billijkheidscorrectie worden bijgesteld. Daarvoor doet [verzoeker] een beroep op de volgende omstandigheden: 1) zonder de ernstige verkeersovertreding van [naam 1] had het ongeluk niet plaatsgevonden, 2) [naam 1] kan een ernstiger verwijt worden dan [verzoeker] gemaakt, omdat [verzoeker] er niet op bedacht hoefde te zijn dat [naam 1] ineens vanuit een uitrit de weg op zou rijden, en 3) het ongeval heeft bij [verzoeker] geleid tot fysieke klachten (nek-, rug- en schouderklachten) en psychische klachten (angstaanvallen).

De kosten van het deelgeschil heeft [verzoeker] in productie 10 begroot op € 3.920,40 inclusief btw (18 uur x een uurtarief van € 180,00 exclusief btw).

3.3.

Achmea beroept zich op onbevoegdheid van de kantonrechter omdat er volgens haar aanwijzingen zijn dat de schade een bedrag van € 25.000,00 zal overstijgen. Daarom moet de zaak worden verwezen naar de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, aldus Achmea. Inhoudelijk betwist Achmea dat [naam 1] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval, omdat het feit dat [naam 1] geen voorrang aan [verzoeker] heeft verleend hem niet kan worden toegerekend. [verzoeker] reed immers veel te hard en [naam 1] hoefde bij het verlenen van voorrang geen rekening te houden met een medeweggebruiker die binnen de bebouwde kom 110 kilometer per uur rijdt, waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur geldt. Daarbij stelt Achmea zich op het standpunt dat het ongeval vermeden had kunnen worden als [verzoeker] zich aan de maximum snelheid had gehouden en zelfs als hij 78 kilometer per uur zou hebben gereden. In dat geval had [naam 1] ongehinderd voor [verzoeker] langs de weg op kunnen rijden, aldus Achmea. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat [naam 1] toch enig verwijt kan worden gemaakt, dan valt dit geheel weg tegenover het verwijt dat [verzoeker] kan worden gemaakt en is er geen aansprakelijkheid van Achmea als WAM-verzekeraar van [naam 1] , aldus Achmea.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.

Artikel 1019x Rv bepaalt dat in een deelgeschilprocedure bevoegd is de rechter tot wiens absolute en relatieve bevoegdheid de zaak behoort, indien deze in een bodemprocedure in eerste aanleg aanhangig zou worden gemaakt. Ter zitting heeft [verzoeker] zijn schade beperkt tot een bedrag van € 25.000,00. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om dit deelgeschil te behandelen. Voor het bepalen van de locatie in het arrondissement waar een zaak wordt behandeld, geldt het Zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Gelderland met de daarbij horende bijlagen (Staatscourant 2017, 10513). Volgens dit Zaaksverdelingsreglement worden deelgeschillen behandeld op de locatie Zutphen en de locatie Arnhem. Met instemming van partijen heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak behorende tot de relatieve competentie van de kantonrechter te Zutphen plaatsgevonden in Arnhem.

4.2.

Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent, of in verband met, een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Het verzoek leent zich voor beoordeling in deelgeschil, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is.

4.3.

Ingevolge artikel 6 lid 1 WAM heeft [verzoeker] bij vaststaande aansprakelijkheid een rechtstreeks vorderingsrecht op Achmea als WAM-verzekeraar van [naam 1] .

Aansprakelijkheid Achmea ( [naam 1] )

4.4.

Voor het vaststellen van de aansprakelijkheid voor het ongeval is van belang dat de toedracht in voldoende mate vast staat. Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] op de doorgaande weg reed en [naam 1] vanuit een uitrit aan de (vanuit [verzoeker] gezien) rechterzijde van die weg links wilde afslaan op die weg. Ten aanzien van de gereden snelheid heeft [naam 1] bij de politie verklaard dat hij stapvoets reed en, terwijl hij bezig was om linksaf te slaan, gas bij heeft gegeven toen hij de eerste auto zag (de auto van [naam 2] ) om deze te ontwijken, waarna hij in botsing kwam met [verzoeker] . [verzoeker] heeft deze snelheid niet betwist, zodat de door Achmea gestelde gereden snelheid van [naam 1] hiermee vaststaat. Ter zitting heeft [verzoeker] de van zijn auto uitgelezen CDR-data wat betreft de snelheid betwist met de enkele stelling dat hij zich niet kan voorstellen dat hij met die snelheid heeft gereden. Deze verder niet onderbouwde stelling acht de kantonrechter onvoldoende om de juistheid van de uitgelezen snelheid, zoals vermeldt in de VOA, te betwisten. Dit betekent dat vast staat dat [verzoeker] twee seconden voor de botsing 110 kilometer per uur reed en op het moment van de botsing 77 kilometer per uur, daar waar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan. Van belang is verder nog dat het zicht van [naam 1] vanuit de uitrit op de doorgaande weg ernstig was belemmerd door op de parkeerstrook geparkeerde voertuigen en dat dit zicht ter hoogte van de fietssuggestiestrook beter werd. Dit volgt uit de VOA (opgenomen onder 2.10). Daarmee was het zicht van [verzoeker] op het mogelijk vanuit de uitrit komende verkeer ook beperkt. Verder heeft te gelden dat het vanwege het tijdstip van het ongeval al donker was en daardoor het zicht ook werd beperkt.

4.5.

Artikel 54 RVV bepaalt dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, waaronder het vanuit een uitrit de weg oprijden het overige verkeer voor moeten laten gaan. Dit betekent dat [naam 1] , die uit een uitrit kwam gereden en linksaf sloeg, voorrang had moeten verlenen aan hem tegemoetkomend verkeer. Hij had [verzoeker] dus voor moeten laten gaan en dat heeft hij niet gedaan. Daarmee heeft [naam 1] een verkeersfout gemaakt. Het verweer van Achmea dat [naam 1] daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij [verzoeker] vanwege diens hoge snelheid niet aan heeft zien komen, gaat niet op. Degene die voorrang moet verlenen moet zich ervan vergewissen dat de weg vrij is en moet daarbij (tot op zekere hoogte) ook rekening houden met verkeer dat (te) hard rijdt. Van belang is dat uit de stukken niet blijkt dat [naam 1] [verzoeker] vanwege de door [verzoeker] gereden hoge snelheid niet heeft kunnen zien. Uit de VOA blijkt immers dat, vanuit de plek waar [naam 1] stilstond, het zicht werd belemmerd door de geparkeerde voertuigen op de parkeerstrook en dat het zicht niet meer werd belemmerd bij de overgang van de parkeerstrook naar de fietssuggestiestrook. Daarmee is niet uitgesloten dat [naam 1] , indien hij de weg iets verder was opgereden, dat wil zeggen naar de overgang van de parkeerstrook naar de fietssuggestiestrook, [verzoeker] wel had kunnen zien.

4.6.

De conclusie dat in de situatie, de voorrangsfout van [naam 1] weggedacht, de schade niet zou zijn ontstaan, leidt tot het oordeel dat [naam 1] door ten onrechte geen voorrang te verlenen aan [verzoeker] onrechtmatig heeft gehandeld en dat Achmea daarmee jegens [verzoeker] schadeplichtig is. Dat in de VOA onder het kopje ‘vermijdbaarheid’ (zie onder 2.10) is geconcludeerd dat het ongeval ook voorkomen had kunnen worden als [verzoeker] de maximum snelheid van 50 kilometer per uur niet had overschreden en zelfs als hij 77 kilometer per uur had gereden, doet op zichzelf niet af aan de aansprakelijkheid van [naam 1] , maar zorgt er wel voor dat hierna moet worden beoordeeld in hoeverre sprake is van eigen schuld van [verzoeker] (artikel 6:101 BW), zoals ter zitting is besproken en waarop Achmea ook doelt met haar stelling dat [verzoeker] een ernstiger verwijt kan worden gemaakt dan [naam 1] .

 

Eigen schuld

4.7.

De kantonrechter moet beoordelen in hoeverre de verkeersfouten van [naam 1] en [verzoeker] hebben bijgedragen aan de schade. De vergoedingsplicht moet worden verminderd door de schade over de benadeelde [verzoeker] en de vergoedingsplichtige ( [naam 1] ) te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, aldus artikel 6:101 BW.

Over en weer gemaakte fouten

4.8.

Zoals reeds overwogen had [naam 1] , uit een uitrit komende, [verzoeker] voorrang moeten verlenen en had hij ervoor moeten zorgen dat zijn zicht op het voor hem van links komende verkeer voldoende was voordat hij linksaf sloeg. Daarvoor had hij dus tot aan de overgang van de parkeerstrook met de fietssuggestiestrook moeten rijden en op dat moment moeten beoordelen of de weg vrij was om linksaf te slaan. Dat [naam 1] gas heeft bijgegeven om een aanrijding met [naam 2] (de voor [verzoeker] rijdende auto) te voorkomen, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet als een op zichzelf staande fout van [naam 1] worden gezien. Dit heeft [verzoeker] ook niet of althans onvoldoende gesteld.

4.9.

De fout van [verzoeker] betreft een forse overschrijding van de maximumsnelheid in de bebouwde kom. Hij heeft twee seconden voor de botsing 110 kilometer per uur gereden (een overschrijding van 60 kilometer per uur) en op het moment van de botsing heeft hij 77 kilometer per uur gereden (een overschrijding van 27 kilometer per uur). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] met een dergelijke snelheidsovertreding binnen de bebouwde kom zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. Hij heeft geen rekening gehouden met de veiligheid voor zijn medeweggebruikers. [verzoeker] heeft daarmee ook het risico genomen op een hogere impact bij een eventuele botsing en een langere benodigde remweg in het geval van het voorkomen van een botsing, dit terwijl hij met een dergelijke hoge snelheid op korte afstand achter zijn zwager ( [naam 2] ) reed en ook daarmee mogelijk een gevaarlijke verkeerssituatie creëerde.

4.10.

Uit de door [verzoeker] niet betwiste conclusie van de VOA omtrent de vermijdbaarheid van de botsing volgt dat de schade zowel bij het wegdenken van de voorrangsfout van [naam 1] als bij het wegdenken van de forse snelheidsovertreding van [verzoeker] zou zijn uitgebleven. De vraag is dan of er toch aan één van partijen toe te rekenen omstandigheden zijn op grond waarvan de kantonrechter tot het oordeel komt dat deze meer aan de schade hebben bijgedragen dan de fout van de ander. In deze afweging acht de kantonrechter van belang dat een weggebruiker ( [naam 1] ) bij het verlenen van voorrang weliswaar rekening moet houden met de mogelijkheid dat het overige verkeer zich niet strikt houdt aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, maar dat het hier gaat om een weggebruiker ( [verzoeker] ) die binnen de bebouwde kom met ruim twee keer de toegestane maximumsnelheid heeft gereden. Het heeft er alle schijn van dat [naam 1] , indien hij bij de overgang van de parkeerstrook met de fietssuggestiestrook tot stilstand was gekomen, de auto van [verzoeker] wellicht in de verte zou hebben gezien, maar zich niet zou hebben gerealiseerd dat deze vanwege de gereden snelheid maar de helft van de tijd nodig zou hebben om op het punt te komen waar de auto’s elkaar zouden kruisen. Naar het oordeel van de rechtbank valt dit [naam 1] ook niet toe te rekenen, gelet op de uitzonderlijke snelheidsovertreding van [verzoeker] . Dit maakt dat de kantonrechter de causale bijdrage van de aan [verzoeker] toe te rekenen omstandigheden veel zwaarder weegt dan de aan [naam 1] toe te rekenen omstandigheden. De kantonrechter komt daarmee tot de conclusie dat Achmea slechts 10 % van de als gevolg van het ongeval voor [verzoeker] ontstane schade moet vergoeden. De overige 90 % van de schade blijft ingevolge de aanzienlijke eigen schuld van [verzoeker] voor rekening van [verzoeker] .

Billijkheidscorrectie

4.11.

Uit het voorgaande volgt al dat de ernst van de fout van [verzoeker] afgewogen tegen de ernst van de fout van [naam 1] niet kan leiden tot een billijkheidscorrectie. Andere omstandigheden van het geval, zoals het door [verzoeker] aangevoerde letsel, kunnen evenmin tot de conclusie leiden dat de billijkheid een andere verdeling eist. Daarvoor acht de kantonrechter van belang dat het letsel van [verzoeker] niet zodanig is dat dit een factor moet zijn die tot een andere verdeling moet leiden, nog daargelaten dat [verzoeker] zich, door de forse overschrijding van de maximum snelheid, bewust in een risicovolle verkeersituatie heeft geplaatst.

4.12.

De door [verzoeker] primair verzochte verklaring voor recht beoogt kennelijk dat voor recht wordt verklaard dat Achmea (bedoeld zal zijn: [naam 1] ) volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dat Achmea gehouden is de volledige schade ten gevolge hiervan aan [verzoeker] te vergoeden, gelet op het feit dat subsidiair wordt verzocht het percentage van aansprakelijkheid van Achmea voor de gevolgen van het ongeval vast te stellen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de door [verzoeker] primair verzochte verklaring voor recht daarom worden afgewezen en zal de kantonrechter vast stellen dat Achmea gehouden is om 10 % van de als gevolg van het ongeval op 6 januari 2023 door [verzoeker] geleden schade te vergoeden. Daarbij is van belang dat [verzoeker] deze schade heeft beperkt tot een maximum van € 25.000,00 en dat in rechte (nog) niet vast is komen te staan dat [verzoeker] de schade tot dit bedrag daadwerkelijk heeft geleden.

Kosten deelgeschil

4.13.

Ten aanzien van de kosten van dit deelgeschil heeft [verzoeker] verzocht op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv deze kosten te begroten op een bedrag van € 3.920,40 inclusief btw en Achmea te veroordelen in deze kosten.

4.14.

Achmea voert aan dat niet tot veroordeling van de kosten kan worden toegekomen, nu de aansprakelijkheid niet vast is komen te staan. Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde kosten voert Achmea aan dat alle kosten die zijn gemaakt tot aan het opstellen van het verzoekschrift niet thuis horen in deze proceskosten, omdat die kosten vallen onder de buitengerechtelijke kosten.

4.15.

Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te de zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18). Dit betekent dat de kosten niet voor begroting (en vergoeding) in aanmerking komen indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.

4.16.

De kantonrechter overweegt dat de advocaat van [verzoeker] met zijn overgelegde specificatie een voldoende onderbouwing heeft gegeven van de gemaakte kosten. Met Achmea is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] daarin ten onrechte kosten heeft opgevoerd die niet behoren tot de onder 1019aa Rv bedoelde kosten. Daarvoor moet het immers gaan om de kosten verbonden aan het bestuderen van het dossier, het opstellen van het verzoekschrift, het bestuderen van het verweerschrift, het voorbereiden van de mondelinge behandeling en het bijwonen van deze behandeling. Dit betekent dat de in de specificatie opgenomen kosten tot aan het redigeren van het verzoekschrift op 20 december 2023 (behoudens de posten dossier studie en jurisprudentie onderzoek van 18 oktober 2023, samen uitkomend op 1 uur) niet onder artikel 1019aa Rv voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Van de in de specificatie opgenomen uren komen dan 10 uur en 35 minuten voor vergoeding in aanmerking. In de specificatie zijn nog niet de uren opgenomen die gemoeid zijn met en het bijwonen van de zitting in dit deelgeschil. De rechtbank zal daarvoor in redelijkheid uitgaan van 3 uren. In totaal komt daarmee de te begroten tijdsbesteding uit op 13 uur en 35 minuten. Achmea heeft geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het gehanteerde uurtarief van € 180,00 exclusief btw. Vermeerderd met het griffierecht van € 87,00 komt de kostenbegroting in totaal uit op een bedrag van € 3.045,45 inclusief btw (13:35 x € 180,00 vermeerderd met 21 % btw en griffierecht).

4.17.

De vermindering van de schadevergoedingsplicht vanwege eigen schuld (artikel 6:101 BW) heeft tot gevolg dat ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden in beginsel in dezelfde mate moet worden verminderd.1 De kosten voor de behandeling van het deelgeschil zijn kosten die op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. [verzoeker] heeft niet aangevoerd dat de billijkheid ter zake van de begrote kosten van deze procedure een andere verdeling eist. Dit betekent dat, nu Achmea voor 10 % schadeplichtig wordt geacht, een veroordeling tot betaling van 10 % van de begrote kosten (dus een bedrag van afgerond € 304,55‬) zal worden uitgesproken.‬‬

4.18.

[verzoeker] heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Artikel 1019bb Rv bepaalt dat tegen de beschikking geen voorziening openstaat. Het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van deze beschikking heeft dan ook geen toegevoegde waarde. Dat de mogelijkheid van hoger beroep feitelijk kan worden gecreëerd in een bodemprocedure, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. [verzoeker] heeft ook niet gemotiveerd waarom hij belang zou hebben bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. ECLI:NL:RBGEL:2024:4392

1HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7624