Rb Breda 281107 van achteren bij armen vastgrijpenen en voeten wegvegen is onrechtmatig
- Meer over dit onderwerp:
Rb Breda 281107 van achteren bij armen vastgrijpenen vervolgens voeten onder voorganger wegvegen is onrechtmatig
3.5. Ter gelegenheid van de pleidooien hebben partijen omtrent de gebeurtenissen rond de val van [eiseres] op 15 juli 1999 desgevraagd eenstemmig het volgende verklaard:
[eiseres] plaagde [gedaagde] terwijl deze laatste met een andere vriendin in de snackbar op een gokautomaat speelde. [gedaagde] heeft [eiseres] in verband met dit geplaag in een vriendschappelijke sfeer uit de snackbar geleid, waartoe zij [eiseres] aan één arm vast heeft gehouden. [eiseres] heeft daarbij geen weerstand geboden. Eenmaal buiten gekomen heeft [gedaagde] [eiseres] onverwachts bij beide armen beetgepakt en tegelijkertijd haar voeten onder haar weggeveegd. Omdat [gedaagde] [eiseres] op dat moment niet meer kon houden, is [eiseres] gevallen waarbij zij met haar achterhoofd op de straatstenen terecht is gekomen.
3.6. De hiervoor weergegeven toedracht van het ongeval, waarvan de rechtbank hierna zal uitgaan, biedt geen ruimte voor het verweer van [gedaagde] dat sprake was van een zogenaamde "sport en spelsituatie". Van het bewust deelnemen aan eenzelfde spel door [eiseres] en [gedaagde] blijkt uit voormelde toedracht namelijk niet. Eveneens dient verworpen te worden het verweer van [eiseres] dat de context waarin het een en ander plaatsvond in de weg staat aan het oordeel dat haar handelen dient te worden aangemerkt als onrechtmatig. Weliswaar passen naar het oordeel van de rechtbank het plagen van [gedaagde] door [eiseres] in de snackbar en het meevoeren van [eiseres] door [gedaagde] naar buiten, in de sfeer van studentikoos stoeien of dollen tussen twee vriendinnen, maar het vervolgens door [gedaagde] onverwachts vastpakken van [eiseres] bij beide armen en het onder haar wegvegen van haar benen vallen daar buiten. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit handelen specifiek gevaarzettend gedrag. Waar [gedaagde] [eiseres] zonder dat zij ([eiseres]) zich daartegen verzette in een vriendschappelijke sfeer uit de snackbar heeft geleid, kan dit gedrag van [gedaagde] evenmin worden beschouwd als een normale gangbare reactie op de eerdere gedragingen van [eiseres], zodat [eiseres] voormeld gedrag van [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden ook geenszins behoefde te verwachten.
3.7. De vastgestelde toedracht van het ongeval – daaronder met name begrepen het onderuitvegen van de voeten van [eiseres] door [gedaagde], terwijl [gedaagde] de armen van [eiseres] vasthield – laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van het gedrag van [gedaagde] zo groot was dat zij zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. Door het gedrag van [gedaagde] kon [eiseres] immers niet anders dan achterovervallen waarmee een groot risico in het leven werd geroepen dat zij met haar hoofd op de straatstenen zou terechtkomen met mogelijk ernstig letsel tot gevolg. Voor zover in dit verband nog geoordeeld moet worden – zoals [gedaagde] heeft aangevoerd en [eiseres] heeft betwist – dat [eiseres] plotseling haar armen in de lucht gooide en zich achterover liet vallen waardoor [gedaagde] haar niet kon houden, doet dit aan het oordeel van de rechtbank niet af, nu dit beweerde handelen van [eiseres] in dat geval dient te worden beschouwd als een reflex op het handelen van [gedaagde] en haar niet kan worden toegerekend. Het vorengaande voert dan ook tot de conclusie dat het handelen van [gedaagde] als onrechtmatig dient te worden aangemerkt.
3.8. Vervolgens ligt de vraag voor of deze onrechtmatige gedraging [gedaagde] kan worden toegerekend. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. De verweren van [gedaagde] dat de gedragingen haar niet kunnen worden toegerekend omdat er sprake van een (vriendschappelijke) stoeipartij en partijen onder invloed van alcohol verkeerden, worden gepasseerd. In het vooroverwogene ligt immers al besloten dat er geen sprake was van een stoeipartij. Dat partijen onder invloed waren van alcohol kan er voorts niet toe leiden dat het handelen van [gedaagde] niet aan haar kan worden toegerekend.
3.9. Uit het vorenoverwogene volgt mitsdien dat [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. Van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, als door [gedaagde] bepleit, is derhalve geen sprake. LJN BB9583