Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Leeuwarden 310506 eiser hoeft in de sloot gooien rederlijkerwijs niet te verwachten

Rb Leeuwarden 31-05-2006 over en weer nat gooien met emmers water, daarna wordt eiser in sloot gegooid. niet redelijkerwijs te verwachten. Geen lichtere eisen aan door gedaagden in acht te nemen zorgvuldigheid
2.1 Op 5 mei 2000 was het een tamelijk zonnige dag.
2.2 Tussen [eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] was sprake van een stoeipartij, nabij de woning/ boerderij van de ouders van [gedaagde sub 1]. [eiser] en [gedaagde sub 1] hebben, ieder met een emmer leidingwater, [gedaagde sub 2] achtervolgd. [gedaagde sub 2] heeft tevergeefs geprobeerd te vluchten. Vervolgens is [gedaagde sub 2] nabij een sloot door [eiser] en [gedaagde sub 1] nat gegooid.
2.3 Hierna is [eiser] weggevlucht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben vervolgens het plan opgevat om [eiser] in de sloot te gooien en zij hebben hem ingehaald, beetgepakt en vervolgens naar de sloot gebracht. De sloot was twee tot tweeënhalve meter breed en het water stond ongeveer een halve meter lager dan het grondpeil. [eiser] heeft zich verzet. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het shirt en de schoenen van [eiser] uitgetrokken. Vervolgens hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiser] in de sloot gegooid. Toen [eiser] in de sloot was beland bleek hij letsel te hebben opgelopen. (...)
3.1 [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hem in de sloot hebben gegooid waardoor hij direct in de modderige bodem van de sloot terecht is gekomen en letsel heeft opgelopen. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid omdat zij hadden moeten weten, of ermee rekening hadden moeten houden dat de sloot ondiep was met een zo modderige bodem dat iemand die daarin terechtkomt direct wegzakt en met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid letsel oploopt. Bovendien hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het heftig verzet van [eiser] serieus moeten nemen en hadden zij moeten afzien van hun voornemen om [eiser] in de sloot te gooien.
3.2 Voorts stelt [eiser] dat het nat gooien van [gedaagde sub 2] kan worden aangemerkt als een spelsituatie. Het in de sloot gooien van [eiser] kan echter niet worden aangemerkt als een voortzetting van die spelsituatie, zodat geen verzwaarde maatstaf voor het aannemen van aansprakelijkheid geldt. De overige stellingen van [eiser] zullen - voor zover van belang - hierna worden besproken.(...)
5.2 Door sport en spel beheerste verhouding en zorgvuldigheid
5.2.1 [eiser] stelt zich op het standpunt dat de spelsituatie, bestaande uit het met twee personen een derde persoon nat gooien met een emmer water, is geëindigd nadat het resultaat (de lege emmers) is behaald. Voorts stelt [eiser] dat er geen sprake was van een voortzetting van de spelsituatie op het moment waarop hij in de sloot werd gegooid. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het in de sloot werpen van een ander onzorgvuldig is omdat dergelijke sloten allerlei harde voorwerpen kunnen bevatten zoals boomwortels en boomstronken. Dit geldt in het bijzonder voor deze sloot omdat zich aan de andere zijde van de sloot struiken en boomstronken bevonden.
5.2.2 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat de sport- en spelsituatie is geëindigd na het natgooien van [gedaagde sub 2]. Zij voeren daartoe aan dat protest onderdeel uitmaakte van het spel omdat ook [gedaagde sub 2] tegen het nat maken heeft geprotesteerd. Gelet op de plek waar [eiser] [gedaagde sub 2] heeft nat gegooid lag het in de lijn der verwachting dat [eiser] in de sloot zou worden gegooid. De kans op een ongeval was daarbij niet zo groot dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van hun handelen hadden behoren te weerhouden. Bovendien hebben deelnemers aan een spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke, slecht gecoördineerde, verkeerd getimede of onvoldoende doordachte handelingen of gedragingen waartoe de activiteit uitlokt of die daarin besloten liggen van elkaar te verwachten.
5.2.3 De rechtbank overweegt dat het geschil zich in de eerste plaats toespitst op de vraag of het in de sloot werpen van [eiser] in de lijn der verwachting lag en ten tweede op de vraag of het in de sloot werpen van [eiser] als een gevaarlijke gedraging viel aan te merken.
Tussen partijen is niet in geschil dat het nat gooien van [gedaagde sub 2] kan worden aangemerkt als een door sport en spel beheerste verhouding. Hoewel het feit dat partijen in een spelsituatie waren verwikkeld de verwachtingen die zij over en weer mogen of moeten hebben een (korte) tijd daarna kunnen beïnvloeden, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet redelijkerwijs behoefde te verwachten dat hij, nadat hij [gedaagde sub 2] met een emmer water had nat gegooid, door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de sloot zou worden geworpen. Doordat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiser] hebben achtervolgd, beetgepakt, weggedragen en in een lager gelegen sloot hebben geworpen hebben zij een aanmerkelijk risicovoller element in het spel gebracht, waar [eiser], gelet op zijn verzet, niet mee heeft ingestemd. In tegenstelling tot de jurisprudentie waarnaar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verwezen, bezat het oorspronkelijke spel, bestaande uit het natgooien van een ander met een emmer water geen onderdeel dat de mogelijkheid van het in de sloot belanden in zich droeg. Het vorenstaande brengt met zich dat er geen reden is om lichtere eisen aan de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in acht te nemen zorgvuldigheid te stellen.
Vervolgens is de vraag of het in de sloot gooien van [eiser] kan worden aangemerkt als een gevaarlijke gedraging. Het uitgangspunt hierbij is dat niet reeds de mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag verbonden gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat dergelijk gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval, als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de daders zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag hadden moeten onthouden. De sloot waar [eiser] in is geworpen betrof een lager gelegen sloot met een modderige bodem, waarin zich eveneens gevaarlijke voorwerpen kunnen bevinden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben immers niet betwist dat zich aan de andere zijde van de sloot bomen en struiken bevonden. Gelet op voornoemde omstandigheden was de kans op een ongeval, door [eiser] ongecontroleerd in de sloot te werpen, dermate groot dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich van hun gedrag hadden moeten onthouden. De gedraging van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geldt derhalve als onrechtmatig.
LJN AZ0314