Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 151117 Ongeval in ballenbak Ikea (I); comparitie gelast

RBLIM 151117 Ongeval in ballenbak Ikea (I); comparitie gelast

De feiten

2.1.
Ikea heeft in haar vestiging te Heerlen een zogenaamd Småland, een ruimte waar kinderen kunnen spelen en waar een ballenbak is. Op 10 juni 2014 is [minderjarige] (geboren [geboortedatum] ) in Småland door een ander kindje plotseling in haar rug geduwd en voorover in die ballenbak gevallen. Ikea heeft een ambulance laten komen en [minderjarige] is naar het ziekenhuis vervoerd.

2.2.
Bij brief van 18 juli 2014 heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] Ikea aansprakelijk gesteld voor het letsel dat [minderjarige] heeft opgelopen en Ikea gesommeerd om binnen veertien dagen aansprakelijk te erkennen (productie 2 bij dagvaarding).

2.3.
De verzekeraar van Ikea, Cunningham Lindsey, heeft namens Ikea bij brief van 20 oktober 2014 [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] meegedeeld dat Ikea geen aansprakelijkheid erkent (productie 3 bij dagvaarding).

2.4.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft bij e-mail van 3 december 2014 (productie 4 bij dagvaarding) Cunningham Lindsey verzocht onder meer de naam- en adresgegevens van het andere betrokken kindje aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te verstrekken.

Het geschil in de hoofdzaak 

3.1.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert kort samengevat:

primair:
- een verklaring van recht dat Ikea aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW,

subsidiar:
- een verklaring van recht dat Ikea aansprakelijk is in haar hoedanigheid van bezitter van een gebrekkige opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW,

primair en subsidiair:
- veroordeling van Ikea, dan wel Cunningham Lindsey, tot betaling aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] van de nog nader te bepalen schade,

meer subsidiair:
- een verklaring van recht dat Ikea alsnog verplicht is om de betreffende NAW-gegevens van het duwende kind aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te verstrekken,

primair, subsidiair en meer subsidiair:
- veroordeling van Ikea, dan wel Cunningham Lindsey, in de kosten van deze procedure.

3.2.
Ikea voert verweer.

De beoordeling in het incident

4.1.
Ikea stelt dat op grond van artikel 93 aanhef en sub b Rv de sector kanton van deze rechtbank en niet de sector civiel bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen en vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Ikea voert betreffende de schade van [minderjarige] aan dat bij de dagvaarding geen bewijs van de gestelde schade is overgelegd. Voor zover er schade is, is er mogelijk plaats voor een ziekenhuis-daggeldvergoeding, een vergoeding van eventuele kosten van de ouders, een vergoeding van materiële schade door bijvoorbeeld een kapot kledingstuk en mogelijk een klein bedrag aan smartengeld, doch dat al die schade niet meer zal bedragen dan € 25.000,00 in totaal.

4.2.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Hij stelt dat [minderjarige] een breuk in haar rechter bovenbeen heeft opgelopen. Ter onderbouwing legt hij van het letsel van [minderjarige] medische informatie over (bijlage bij antwoord in incident). Op grond van die informatie zijn er volgens hem duidelijke aanwijzingen dat de omvang van de (materiële en immateriële) schade van [minderjarige] een bedrag van € 25.000,00 te boven gaat.

4.3.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het tot heden gevoerde debat tussen partijen niet geoordeeld kan worden dat er sprake is van duidelijke aanwijzingen als bedoeld in artikel 93 aanhef en sub b Rv, waaruit blijkt dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. De rechtbank is dan ook bevoegd om over het geschil te oordelen.

4.4.
De incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen en Ikea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident - als vermeld in de beslissing onder 6.2 - en in de nakosten worden veroordeeld.

De beoordeling in de hoofdzaak 

5.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.

5.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.

5.3.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen. Ikea heeft in de conclusie van antwoord - kort gezegd - aangevoerd dat (1) gesteld noch gebleken is dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] procedeert als wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] en dat (2) indien [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] als voogd (ouder) namens [minderjarige] procedeert de toestemming van de kantonrechter op grond van artikel 1:349 BW jo. artikel 1:253k BW ontbreekt. De rechtbank zal deze twee formele verweren aan de orde stellen tijdens de mondelinge behandeling.

5.4.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

5.5.
Indien partijen, zonder dat daaraan voorafgaand een comparitie wordt gehouden, gebruik willen maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator, dienen zij dat binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de griffie te berichten.

5.6.
Indien een partij ter zitting een beroep wil doen op stukken die nog niet in het geding gebracht zijn, dan dienen deze stukken uiterlijk één week voor de comparitie door de roladministratie van de rechtbank te zijn ontvangen én ook de wederpartij dient tenminste één week voor de zitting de stukken in haar bezit te hebben. De rechtbank kan besluiten om stukken die te laat zijn toegezonden, niet toe te laten. ECLI:NL:RBLIM:2017:11153