Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 240120 docent LO valt over afscheidingslint bij softbal-les; klachtplicht ex art 6:89 BW niet geschonden, maar zorgplicht evenmin

RBOVE 240120 docent LO valt over afscheidingslint bij softbal-les; klachtplicht ex art 6:89 BW niet geschonden, maar zorgplicht evenmin;
- kosten begroot op nihil; gesteld noch gebleken dat [verzoeker] kosten heeft gemaakt

4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
De kantonrechter zal eerst de vraag beantwoorden of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. Volgens het Carmel College is dit niet het geval, omdat de toedracht van het incident van 14 september 2007 onduidelijk is en de stellingen van [verzoeker] , die het Carmel College betwist, niet zonder nader (getuigen)bewijs als feit kunnen worden vastgesteld.

4.2.
De kantonrechter overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de (kanton)rechter te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat deze zaak zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Niet ter discussie staat dat [verzoeker] jegens het Carmel College een recht op schadevergoeding geldend kan maken als het Carmel College aansprakelijk is voor het incident zoals zich dit op 14 september 2007 beweerdelijk zou hebben voorgedaan. Over die aansprakelijkheid zijn partijen verdeeld. Daarmee is het belang van het door [verzoeker] gedane verzoek gegeven. Zoals hierna zal blijken is voor de inhoudelijke beoordeling van de vraag die in deze zaak centraal staat, namelijk of het Carmel College aan haar zorgplicht heeft voldaan in de zin van artikel 7:658 BW, geen nadere bewijslevering nodig, zodat aan het argument van het Carmel College dat de kwestie zich om die reden niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure voorbij wordt gegaan.

Klachtplicht

4.4.
Volgens het Carmel College heeft [verzoeker] de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschonden. Het Carmel College wordt hier niet in gevolgd .

4.5.
Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.

Deze klachtplicht is ook van toepassing op situaties waarin personenschade is ontstaan tijdens werkzaamheden waarop een arbeidsovereenkomst van toepassing is. De Hoge Raad heeft immers in een arrest van 8 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY4600) overwogen dat dit artikel van toepassing is op “alle verbintenissen”. Verder heeft de Hoge Raad in hetzelfde arrest overwogen dat bij beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld - te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming - en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie.

4.6.
Volgens het Carmel College heeft [verzoeker] haar voor het eerst op 14 augustus 2009, bij brief van mr. Andriol, aansprakelijk gesteld voor de schade van het hem beweerdelijk op 14 september 2007 overkomen bedrijfsongeval. Zij stelt door de late melding van [verzoeker] in een belang te zijn geschaad, omdat, toen de aansprakelijkheids-verzekeraar werd ingeschakeld, de toedracht van het incident niet meer zodanig kon worden achterhaald dat er overeenstemming kon worden bereikt over de feiten.

4.7.
Het Carmel College was echter al ruim voor de formele aansprakelijkheidstelling d.d. 14 augustus 2009 op de hoogte van het incident. [verzoeker] heeft hiervan immers vrijwel direct (mondeling) melding gemaakt bij zijn toenmalig teamleider, de heer Geesing (zie ook randnr. 2.13 en 3.4 van het verweerschrift). Ook staat vast dat [verzoeker] bij brief van 12 december 2007 bij het Carmel College melding heeft gemaakt van “een tweetal bedrijfsongelukjes”, waarmee hij onder andere doelt op het incident van 14 september 2007. Verder heeft [verzoeker] in januari 2008 een beroep gedaan op de ongevallenverzekering van het Carmel College. Het kan zo zijn, zoals het Carmel College stelt en [verzoeker] overigens betwist, dat [verzoeker] vervolgens heeft nagelaten een ander formulier in te vullen en op te sturen voor een beroep op de aansprakelijkheidsverzekering, maar dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat het Carmel College er geen rekening mee hoefde te houden dat [verzoeker] deze actie alsnog zou ondernemen. Dat geldt temeer omdat bij een incident als het onderhavige doorgaans niet direct duidelijk is of er sprake is van (blijvend) letsel en (mede) daarvan zal afhangen of tot aansprakelijkheidsstelling wordt overgegaan. Dat [verzoeker] het Carmel College in eerste instantie geen verwijt leek te maken en daar kennelijk later anders over dacht, is in dat licht bezien niet onbegrijpelijk. Ook weegt de kantonrechter mee dat mr. Kroeze, die [verzoeker] bijstond in het arbeidsconflict met het Carmel College, in haar e-mail van 9 juli 2008 de rechten van [verzoeker] wat betreft het incident op 14 september 2007 heeft voorbehouden. Dat er pas begin 2010 een toedrachtsonderzoek heeft plaatsgevonden kan gelet op het voorgaande niet aan [verzoeker] worden tegengeworpen. Het stond het Carmel College vrij om, eerder dan zij heeft gedaan, onderzoek te doen naar de toedacht van het incident op 14 september 2007.

4.8.
[verzoeker] is uitvoerig ingegaan op en heeft veel stukken in het geding gebracht over de aangifte die hij heeft gedaan tegen onder meer de locatiedirecteur van het Carmel College, omdat -kort gezegd- volgens [verzoeker] zijn schriftelijke ongevalsmelding daterend van 14 september 2007 is “verdwenen” uit zijn dossier. In het kader van dit deelgeschil hoeft die kwestie niet te worden besproken, omdat de kantonrechter, zoals hiervoor is overwogen, ook zonder op deze kwestie in te gaan tot de conclusie komt dat geen sprake is van schending van de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW.

Aansprakelijkheid

4.9.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek het bepaalde in artikel 7:658 BW ten grondslag.

Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen (zorgplicht) is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar, maar een werkgever dient ingevolge dit artikel wel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid verwacht mag worden, hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.10.
De werknemer dient te stellen en bij betwisting zo nodig te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade geleden heeft. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem overkomen is op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim genomen mag worden. De juiste, exacte toedracht van het ongeval hoeft hij daarbij niet te stellen (vergelijk ECLI:NL:HR:2001:AB2432). Indien komt vast te staan dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade geleden heeft, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet tekortgeschoten is in zijn zorgplicht als bedoeld in lid 1.

4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] op 14 september 2007, tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als docent lichamelijke opvoeding, ten val is gekomen. Ook is niet in geschil dat het incident plaatsvond tijdens een softbal-les en dat [verzoeker] niet alleen les gaf, maar ook zelf actief het softbalspel meespeelde als pitcher. In een poging al rennend een leerling uit te tikken is [verzoeker] ten val gekomen. [verzoeker] stelt dat de val werd veroorzaakt doordat hij bleef haken achter het terreinlint waarmee het veld was afgezet. Volgens het Carmel College is onduidelijk waardoor [verzoeker] ten val is gekomen.

4.12.
Ervan uitgaande dat [verzoeker] inderdaad is gestruikeld over het terreinlint waarmee het betreffende softbalveld op 14 september 2007 was afgezet, dient de vraag te worden beantwoord of het Carmel College haar zorgplicht heeft geschonden door terreinlint beschikbaar te stellen voor de afbakening van de velden, althans voor het opdelen van één veld in verschillende kleinere velden, dan wel door na te laten om aanwijzingen te verstrekken om te voorkomen dat [verzoeker] schade lijdt of om daartoe geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Vooropgesteld wordt dat [verzoeker] niet heeft gesteld, en dat ook niet is gebleken, dat er sprake is van schending van een concrete (wettelijke) norm met betrekking tot het gebruik van terreinlint.

4.13.
Als onbetwist staat vast dat de velden al waren afgebakend met terreinlint vóórdat [verzoeker] met de betreffende softbal-les aanving. Ook staat vast dat [verzoeker] op dat moment een ervaren docent lichamelijke opvoeding was die -zo heeft [verzoeker] zelf verklaard- bekend was met het risico van “vast blijven zitten onder het terreinlint”. [verzoeker] heeft immers, zowel in het kader van het toedrachtsonderzoek als tijdens de mondelinge behandeling van dit deelgeschil, verklaard dat hij, een week voor het incident op14 september 2007, nog gezien dat een leerling vast bleef zitten onder terreinlint en dat hij bij de heer [B] van het Carmel College zou hebben aangegeven dat het terreinlint gevaarlijk is.

4.14.
Het Carmel College heeft onbetwist gesteld dat er alternatieven voor het terreinlint voorhanden waren in de vorm van een krijtwagen en pionnen. [verzoeker] had ook uit kunnen wijken naar de gymzaal, die beschikbaar was. Volgens het Carmel College hebben docenten lichamelijke opvoeding een grote vrijheid wat betreft het inrichten van hun gymlessen en is het niet aan het Carmel College om te treden in de grote hoeveelheid keuzes die een docent in dat verband maakt. Dat geldt in het geval van [verzoeker] temeer, omdat hij een ervaren docent was, aldus het Carmel College. [verzoeker] heeft weliswaar aangevoerd dat hij die vrijheid op 14 september 2007 niet voelde, echter zijn de omstandigheden die [verzoeker] in dat verband heeft aangevoerd, waaronder tijdsdruk en het feit dat hij les moest geven aan leerlingen die niet zijn eigen leerlingen waren, onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat die vrijheid er niet was.

4.15.
[verzoeker] heeft er aldus kennelijk voor gekozen om een veld dat was afgezet met terreinlint te gebruiken en niet één van de voorhanden zijnde alternatieven. Ook heeft hij ervoor gekozen om zelf actief deel te nemen aan de softbal-les op het met terreinlint afgezette veld, waarvan de risico’s hem bekend waren. Een werkgever schendt zijn zorgplicht niet, indien hij niet waarschuwt voor algemeen bekende gevaren. Los van de vraag of het terreinlint, wat volgens het Carmel College een zeer gebruikelijk en soms onmisbaar hulpmiddel is op school, in zijn algemeenheid gevaarlijk is of niet, [verzoeker] heeft niet op de volgens hem gevaarlijke situatie ingespeeld, terwijl hij dat wel had kunnen en wellicht moeten doen, nu het door hem gestelde risico zich op 14 september 2007 heeft verwezenlijkt. Niet valt in te zien welke maatregelen of instructies het Carmel College had kunnen of moeten nemen om het incident te voorkomen.

4.16.
[verzoeker] heeft nog aangevoerd dat het softbalveld kleiner was dan gebruikelijk, vanwege bouwwerkzaamheden die naast het sportveld werden uitgevoerd. Volgens [verzoeker] was het niet verantwoord om drie groepen les te geven op een veld van ca. 3.500 tot 4.000 m2 en had het Carmel College extra terrein moeten huren. Ook zou volgens [verzoeker] het veld drassig en glad zijn geweest. Zonder nadere toelichting, die [verzoeker] niet heeft gegeven, valt niet in te zien hoe maatregelen van het Carmel College met betrekking tot de grootte of kwaliteit van het veld hadden kunnen voorkomen dat [verzoeker] op 4 september 2007 is gestruikeld over het terreinlint. [verzoeker] heeft hierover immers in het kader van het toedrachtsonderzoek verklaard, dat hij met zijn linkervoet op de lijn terecht is gekomen en toen hij zijn rechtervoet wilde bijplaatsen, met zijn gymschoen onder de lijn terecht is gekomen. De oorzaak van de val is volgens [verzoeker] dus niet gelegen in de afmeting of kwaliteit van het veld. Ook op dit punt kan dus niet tot de conclusie worden gekomen dat het Carmel College haar zorgplicht heeft geschonden.

4.17.
Concluderend komt de kantonrechter tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het incident het gevolg is van de eigen afwegingen die [verzoeker] in de gegeven omstandigheden heeft gemaakt en dat het niet aannemelijk is dat (veiligheids)maatregelen en/of instructies door het Carmel College het incident hadden kunnen voorkomen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het Carmel College niet aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het incident op 14 september 2007. De aansprakelijkheid van de werkgever in de zin van artikel 7:658 BW is immers geen risicoaansprakelijkheid.

Kosten

4.18.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, wat in dit geval niet aan de orde is.

De kantonrechter zal dan ook overgaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [verzoeker] . Omdat gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] in het kader van deze deelgeschilprocedure kosten heeft gemaakt, worden de kosten begroot op nihil. Omdat in deze zaak de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, blijft een proceskostenveroordeling achterwege. ECLI:NL:RBOVE:2020:445