Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 300622 letsel vrijwillig politieambtenaar tijdens training hoofdklem, docent heeft voldoende instructies gegeven en voldoende toezicht gehouden

RBROT 300622 letsel vrijwillig politieambtenaar tijdens training hoofdklem, docent heeft voldoende instructies gegeven en voldoende toezicht gehouden

Overwegingen
1. Eiseres is als vrijwillig politieambtenaar bij het team Vrijwilligers en Volontairs werkzaam. In die hoedanigheid heeft zij op 28 november 2016 tijdens een Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT), bij het onderdeel rollenspel, een dienstongeval gekregen en lichamelijk letsel opgelopen. Eiseres heeft verweerder verzocht om erkenning van de aansprakelijkheid voor de geleden (rest)schade.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn zorgplicht richting eiseres niet heeft geschonden waardoor er geen reden is om aansprakelijkheid te erkennen. Het letsel dat is ontstaan is volgens verweerder niet aan een handelen of nalaten van de collega’s of van de docent van eiseres te wijten, maar is veeleer aan een (zeer) ongelukkige samenloop van omstandigheden toe te schrijven.

3. De rechtbank zal niet tot in detail op alle aangevoerde gronden en argumenten ingaan, maar zij zal zich tot de kern daarvan beperken. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:234.

Is de bestuursrechter bevoegd?

4. Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) in werking getreden. Voor besluiten van voor die datum geldt dat bij de behandeling van een daartegen gericht bezwaar of beroep het recht van toepassing blijft zoals dat voor de inwerkingtreding van de WNRA gold. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 16, tweede lid, van de Ambtenarenwet 2017. Het primaire besluit is van 20 september 2018, zodat het recht van voor 1 januari 2020 van toepassing is. De bestuursrechter is de bevoegde rechter.

Hebben partijen de juiste procedure gevolgd?

5.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder heeft verzocht om erkenning van de aansprakelijkheid en om vergoeding van schade die voortvloeit uit een gebeurtenis van na 1 juli 2013. Sinds de inwerkingtreding van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Staatsblad 2013, 50) geldt in dergelijke gevallen de verzoekschriftprocedure uit titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, eiseres tegen het primaire besluit geen bezwaar kon maken en verweerder daarop ten onrechte een inhoudelijke beslissing heeft genomen. De rechtbank merkt het verzoek van eiseres samen met het bezwaarschrift aan als een verzoek in de zin van artikel 8:90, tweede lid, van de Awb en het primaire en het bestreden besluiten samen als de reactie van verweerder op dat verzoek. Partijen hebben hiermee ingestemd.

5.2
Verweerder betoogt dat het verzoekschrift van eiseres niet aan het vereiste van artikel 8:92, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb voldoet, omdat het geen opgave van de aard van de geleden of de te lijden schade en geen gespecifieerd schadebedrag bevat.

5.3
Dit betoog slaagt niet. Al in het verzoek aan verweerder heeft eiseres haar schade omschreven als de geleden (im)materiële schade, de wettelijke rente, de vergoeding van alle kosten van rechtsbijstand en eventuele kosten van de vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid. Hiermee heeft eiseres een opgave van de aard van de geleden schade gegeven.

Is verweerder aansprakelijk omdat hij zijn zorgplicht heeft geschonden?

6. De rechtbank overweegt dat verweerder richting zijn medewerkers een zorgplicht heeft. Deze zorgplicht houdt in dat verweerder de werkzaamheden van zijn medewerkers zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat zijn medewerkers in de uitoefening van hun werkzaamheden schade lijden. Lijdt een medewerker schade en is de zorgplicht geschonden, dan heeft de medewerker recht op vergoeding van deze schade ook als daarin niet in de geldende rechtspositionele regeling is voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat als verweerder aantoont dat hij zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de medewerker. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 2 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:868.

7. Partijen zijn het erover eens dat van opzet of bewuste roekeloosheid geen sprake is.

In de uitoefening van haar werkzaamheden

8.1
Eiseres betoogt dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden. Volgens eiseres is het causaal verband een gegeven, omdat het bestaan daarvan in het primaire besluit en in de bezwaarprocedure is aangenomen en er geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden zijn, omdat het ongeval als dienstongeval is aangemerkt en omdat dit uit de verklaring van arts-medisch adviseur [naam 3] ([naam 3]) blijkt. Verder voert eiseres aan dat zij met osteoporose bekend is en dat dit haar waarschijnlijk meer kwetsbaar heeft gemaakt, maar dat dit geen invloed heeft op het conditio sine qua non-verband. Voor het causaal verband geldt de ruime toerekening van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek, namelijk ‘the tortfeasor takes the victim as he finds him’.

8.2
De rechtbank overweegt dat met de bewoording “in de uitoefening van zijn werk-zaamheden” tot uitdrukking is gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade een oorzakelijk verband moet bestaan. Een dergelijk oorzakelijk verband is pas aanwezig als er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het werk en/of de werkomstandigheden de schade daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat de schade is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit zo’n oorzakelijk verband blijkt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 12 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:661.

8.3
Het aanmerken van het ongeval van eiseres als dienstongeval betekent niet dat ook het oorzakelijk verband vaststaat. De erkenning dat sprake is van een dienstongeval is onvoldoende voor de conclusie dat op grond daarvan ook aanspraak bestaat op vergoeding van andere schade die eiseres als gevolg van het ongeval heeft geleden of zal lijden. Beide grondslagen voor vergoeding van schade kunnen naast elkaar bestaan en vergen een afzonderlijke toetsing aan de in de aansprakelijkheidsnorm vervatte vereisten. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 2 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:871.

8.4
Ook de omstandigheid dat het oorzakelijk verband in het primaire besluit of tijdens de bezwaarprocedure niet ter discussie stond betekent niet dat het oorzakelijk verband vaststaat. Het staat verweerder namelijk vrij om de grondslag van een besluit te wijzigen, tenzij dit in strijd met de goede procesorde is. Van dit laatste is de rechtbank echter niet gebleken. Zo heeft verweerder in een eerdere fase van de procedure niet bewust en ondubbelzinnig het standpunt prijsgegeven dat er geen sprake van een oorzakelijk verband is. In het bestreden besluit staat dat eiseres tijdens haar deelname aan de IBT lichamelijk letsel heeft opgelopen, maar dit is hiervoor niet genoeg. Hieruit blijkt namelijk niet dat verweerder ook van mening is dat het lichamelijk letsel door de deelname aan de IBT is veroorzaakt. Verweerder heeft weliswaar pas laat in de beroepsprocedure aangevoerd dat er geen sprake van een oorzakelijk verband is, maar eiseres is na de zitting ruimschoots (meer dan twee maanden) in de gelegenheid gesteld om alsnog op dat standpunt te reageren. Hiervan heeft zij, nadat op haar verzoek de termijn is verlengd, ook gebruikgemaakt.

8.5
De rechtbank stelt vast dat beide door partijen geraadpleegde deskundigen tot de conclusie komen dat er tussen het lichamelijk letsel en het rollenspel tijdens de IBT een oorzakelijk verband bestaat. Dat de deskundigen van mening verschillen over de vraag in welke mate de osteoporose een inzakking van de wervel kan veroorzaken, maakt dat niet anders. Zo concludeert de door eiseres geraadpleegde arts-medisch adviseur [naam 3] dat er een duidelijke oorzakelijke relatie tussen het lichamelijk letsel en het ongeval bestaat. Volgens [naam 3] kan osteoporose geen spontane inzakking van een wervel met 22% tot gevolg hebben. De osteoporose heeft zeer waarschijnlijk eiseres kwetsbaar gemaakt voor de forse krachtsinwerking die tijdens het rollenspel heeft plaatsgevonden.

Volgens de door verweerder geraadpleegde verzekeringsarts [naam 4] ([naam 4]) vormt de aanwezige osteoporose een predispositie waardoor op enig moment, zelfs spontaan, een inzakkingsfractuur zou hebben kunnen ontstaan, maar kan in de situatie van eiseres de geringe krachtsinwerking tijdens het rollenspel met grote mate van waarschijnlijkheid als oorzaak van de fractuur worden beschouwd. Hierbij merkt [naam 4] op dat een spontane inzakking van een wervel van 22%, en zelfs van 50% of meer, wel door osteoporose kan worden veroorzaakt. Volgens [naam 4] zou volledigheidshalve de huisarts kunnen worden gevraagd of eiseres met rugklachten of rugafwijkingen bekend was en zou het beeldmateriaal (de röntgenfoto) van 28 november 2016 kunnen worden opgevraagd om uit te sluiten dat de fractuur van een eerdere datum is.

8.6
In tegenstelling tot verweerder ziet de rechtbank in de omstandigheid dat [naam 4] ter volledigheid naar voren brengt dat er nog medische informatie zou kunnen worden opgevraagd, geen reden om te concluderen dat eiseres onvoldoende informatie ter beschikking heeft gesteld. Het ontbreken van deze informatie heeft [naam 4] namelijk niet weerhouden om te concluderen dat er voldoende informatie is om met grote mate van waarschijnlijkheid het rollenspel als oorzaak van het lichamelijk letsel van eiseres aan te merken. De geringe kans die [naam 4] daarmee openhoudt dat het lichamelijk letsel toch een andere oorzaak heeft, betekent niet dat eiseres het oorzakelijk verband niet aannemelijk heeft gemaakt. Het toetsingskader voor het vaststellen van een oorzakelijk verband gaat namelijk van ‘voldoende mate van waarschijnlijkheid’ uit, waarin ligt besloten dat het oorzakelijk verband niet onomstotelijk hoeft vast te staan, met uitsluiting van andere mogelijke oorzaken.

8.7
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat eiseres het oorzakelijk verband tussen het rollenspel tijdens de IBT en haar lichamelijke klachten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Alleen de omstandigheid dat verweerder niet bekend is met soortgelijke ongevallen die tot vergelijkbaar letsel heeft geleid, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat namelijk om de beoordeling van de individuele situatie van eiseres.

Zorgplicht

9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de oefening waarbij eiseres letsel opliep niet de nekklem maar de hoofdklem betrof, dat de hoofdklem geen omstreden techniek is en er nauwelijks risico’s aan kleven en dat de oefening van de hoofdklem op zichzelf staand veilig is te beschouwen. Doordat de hoofdklem veilig is, is het ook niet van belang of eiseres licht of hevig verzet heeft geboden. Het voorval kan volgens verweerder slechts als een ongelukkige samenloop van omstandigheden worden aangemerkt. Verder heeft verweerder – samengevat weergegeven – over de IBT-training van 28 november 2016 naar voren gebracht dat:

- de IBT-docent in kwestie een gecertificeerde, zeer goed getrainde en ervaren docent is die al 14 jaar IBT-docent bij de politie is en daarvoor verschillende functies binnen de politieorganisatie heeft verricht;

- de trainingsdag door IBT-docent is voorbereid door het met andere IBT-docenten uitgebreid oefenen van de hoofdklem zodat duidelijk is hoe de hoofdklem veilig kon worden geoefend en door het opstellen van een lesplan en lesvoorbereidingsformulier waarin doelstellingen, risico’s, maatregelen en randvoorwaarden zijn opgenomen;

- de IBT-docent de deelnemers op het oefenen van de hoofdklem heeft voorbereid door een klassikale briefing/presentatie over de theorie te houden, eerst uitgebreid de hoofdklem zonder verzet te oefenen, in de oefenruimte instructies te geven en daarbij op mogelijk risico’s en gevaren te wijzen, een algemene en een specifieke warming-up te houden en aan deelnemers te vragen of zij blessures hebben;

- eiseres individuele instructies heeft gekregen over wat zij in de rol van verdachte wel en niet moest doen en dat zij niet de instructie heeft gekregen om zich hevig te verzetten, maar de instructie om licht verzet te bieden door zich verbaal te verzetten en door de armen zijwaarts op en neer te bewegen;

- de IBT-docent de oefening goed heeft waargenomen en dat alles in eerste instantie gemoedelijk, geleidelijk en volgens de regels, de gemaakte afspraken en de gegeven instructie is verlopen totdat eiseres ‘au/stop’ of woorden van gelijke strekking riep waarna de oefening direct is gestaakt.

Daarnaast heeft verweerder naar de verklaringen van de bij de training aanwezige docent, [naam 5] ([naam 5]), en de collega-cursisten [naam 6] ([naam 6]) en [naam 7] ([naam 7]) verwezen.

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn zorgplicht niet heeft geschonden en onderschrijft daarbij het standpunt van verweerder zoals dat onder 9 is weergegeven. Het betoog van eiseres dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, slaagt dan ook niet. De rechtbank legt hieronder uit waarom niet.

11.1
Eiseres voert aan dat bij het rollenspel de zeer omstreden nekklem is geoefend die bij de arrestatie van M. Henriquez is gebruikt en waarover toen een maatschappelijke discussie speelde.

11.2
De rechtbank is hiervan niet gebleken. Verweerder ontkent dit en [naam 5], [naam 6] en [naam 7] hebben alle drie verklaard dat de hoofdklem bij het rollenspel werd geoefend. Eiseres heeft geen stukken ingediend waaruit het tegendeel blijkt.

12.1
Eiseres voert aan dat de [naam 5] geen deugdelijke instructie heeft gegeven en dat de hoofdklem niet op een juiste wijze is aangeleerd en niet op een juiste wijze is toegepast. Hierdoor was zij niet goed gefixeerd en kon zij zich bij het vooroverbuigen nog verzetten. Ook was er sprake van disproportioneel handelen doordat haar collega’s meer kracht gebruikten toen zij verzet bood. Verder is haar alleen verteld dat zij voorzichtigheid in acht moest nemen en als een flink verzettende verdachte moest optreden, maar is niet besproken dat zij bepaalde bewegingen niet mocht maken en wanneer de oefening zou worden gestopt om letsel te voorkomen.

12.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres op zitting heeft bevestigd dat [naam 5] naar blessures heeft gevraagd, dat er in groepsverband instructies zijn gegeven en dat voorafgaand aan het rollenspel is geoefend hoe de hoofdklem moet worden toegepast. Dat de hoofdklem voorafgaand aan het rollenspel is geoefend blijkt ook uit de verklaringen van [naam 6] en [naam 7]. [naam 5] heeft in zijn verklaring ontkend dat hij eiseres de instructie heeft gegeven om zich hevig te verzetten. Volgens [naam 5] heeft hij eiseres alleen geïnstrueerd dat zij zich minimaal of licht moest verzetten door verbaal niet mee te werken en door haar armen heen en weer te bewegen. Deze vorm van verzet komt overeen met wat er in het lesvoorbereidingsplan staat vermeld. Daarin wordt namelijk ook van ‘licht verzet’ gesproken. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat dit lesvoorbereidingsplan niet ter voorbereiding van de oefening met hoofdklem op 28 november 2016 is geschreven. Uit de verklaringen van [naam 6] en [naam 7] blijkt verder dat eiseres als verdachte begon te schreeuwen en duidelijk liet zien, zoals volgens hen is afgesproken, dat zij niet wenste mee te werken. Daarbij hebben zij verklaard dat de hoofdklem tijdens het rollenspel is toegepast op de manier zoals zij dat bij het oefenen hebben geleerd. Daarnaast blijkt uit hun verklaringen niet dat zij de instructies van [naam 5] niet of onvoldoende hebben begrepen of dat de instructie is gegeven om tijdens het rollenspel hevig verzet toe te passen. Uit deze verklaringen en de overige stukken blijkt ook niet dat er disproportioneel veel kracht is toegepast toen eiseres zich tijdens het rollenspel verzette. Wel blijkt uit de verklaringen van [naam 6] en [naam 7] dat zij direct met het rollenspel zijn gestopt toen eiseres ‘stop’ riep, waardoor niet aannemelijk is dat [naam 5] tijdens de instructie geen aandacht heeft besteed aan wat er moet gebeuren om een oefening te stoppen.

12.3
Nu de verklaringen van [naam 5] bij de verklaringen van [naam 6] en [naam 7] en bij het lesvoorbereidingsplan aansluiten, [naam 5] een gecertificeerd docent is en eiseres geen andersluidende stukken of verklaringen heeft ingediend, ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de door [naam 5] gegeven verklaringen over de door hem gegeven instructies te twijfelen. Van het geven van ondeugdelijke instructie is de rechtbank dan ook niet gebleken. De omstandigheid dat eiseres zich tijdens het rollenspel wel kon verzetten of kon bewegen is niet genoeg voor de conclusie dat [naam 5] ondeugdelijke instructie heeft gegeven. De hoofdklem heeft namelijk tot doel om de verdachte onder controle te houden. De juiste toepassing van de hoofdklem betekent dus niet dat de verdachte zich geheel niet meer zou kunnen bewegen of verzetten.

13.1
Eiseres voert aan dat [naam 5] geen toezicht heeft gehouden. Zo stond hij niet goed gepositioneerd, waardoor hij niet kon zien dat zij tijdens de oefening verzet bood en kon hij haar toen niet corrigeren of de oefening stilleggen. Ook heeft [naam 5] geen nazorg verleend.

13.2
De rechtbank is niet gebleken dat [naam 5] geen toezicht heeft gehouden. [naam 5] heeft hierover verklaard dat hij op drie á vier meter van eiseres afstond, omdat hij anders niet kan zien hoe de collega-cursisten als verbalisant hun werk doen en hun niet goed kan examineren. Hij zag niet dat het misging, omdat deze collega-cursisten hun werk zoals aangeleerd uitvoerden door eiseres proportioneel voorover te brengen zodat eiseres geen verzet meer kon bieden. De rechtbank ziet ook geen reden om aan deze verklaring van [naam 5] te twijfelen. Ook de wijze van toezichthouden vindt de rechtbank voldoende. Daarbij is ook van belang dat [naam 5] op twee groepen van vier toezicht moest houden en dat de zorgplicht van verweerder niet zover strekt dat [naam 5] constant de groepen in de gaten had moeten houden. Dat [naam 5] zelf zich niet over eiseres heeft ontfermd nadat zij het ongeval heeft gehad, is op zichzelf niet genoeg voor het oordeel dat het toezicht door [naam 5] onvoldoende is geweest. Daarbij kon eiseres, ondersteund door een andere cursist, zelf nog de oefenruimte verlaten en is er naderhand geregeld dat er een ambulance ter plaatse kwam.

14.1
Eiseres voert aan dat verweerder niet voor een veilige werkomgeving heeft zorggedragen. Volgens haar was de bank waarop zij moest plaatsnemen doorgezakt en heeft verweerder daarom niet zorggedragen voor materiaal dat aan de daaraan gestelde vereisten voldeed. Ook was er sprake van een voorzienbaar en reëel risico op lichamelijk letsel, omdat een groot aantal ongevallen plaatvinden tijdens een IBT waarbij op zeer realistische wijze praktijksituaties worden nagebootst. Daarbij was eiseres tijdens de oefening niet met het uitoefenen van haar eigen werkzaamheden bezig maar nam zij als verdachte aan de oefening deel. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2535. Volgens eiseres worden er verregaande verplichting aan verweerder gesteld om risicobeperkende maatregelen te treffen door het grote risico dat bij een IBT letsel ontstaat. Alleen het geven van een waarschuwing is daarvoor niet afdoende. [naam 5] had zich er ook van moeten vergewissen of zijn instructie tot aangepast gedrag zou leiden. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden (HR) van 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224.

14.2
De rechtbank is niet uit het dossier gebleken dat de bank waarop eiseres tijdens het rollenspel zat was doorgezakt of anderszins in slechte staat was. Ondanks dat [naam 5], [naam 6] en [naam 7] alle drie verklaren dat eiseres voor het rollenspel op een bank zat, blijkt uit geen van die verklaringen dat de bank was doorgezakt. Evenmin blijkt uit de overige stukken dat de bank was doorgezakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook in het geval de bank was doorgezakt, dit niet ertoe zou hebben geleid dat verweerder zijn zorgplicht zou hebben geschonden. Beide door partijen geraadpleegde deskundigen ([naam 3] en [naam 4]) hebben namelijk verklaard dat de krachtsinwerking tot het lichamelijk letsel heeft geleid. De bank of de staat daarvan heeft klaarblijkelijk niet aan het ontstaan van het lichamelijk letsel bijgedragen.

14.3
De door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 24 juli 2014 leidt niet tot een andere conclusie. De omstandigheden in beide zaken zijn daarvoor te verschillend. In de door eiseres genoemde zaak komt de CRvB op basis van alle omstandigheden in samenhang bezien tot de conclusie dat er een voorzienbaar en reëel risico op letsel bestond en dat de werkgever door dit risico te aanvaarden zijn zorgplicht heeft geschonden. Daarbij speelden meer omstandigheden een rol dan die eiseres heeft genoemd. Zo gaat het om het gebruik van een schild bij een demonstratie als verdedigingsmiddel en als middel om iemand tot stilstaan te brengen. Daarbij werd er geen instructie over het gebruik van het schild gegeven, werd de betrokkene van achteren met een schild benaderd waardoor hij het schild niet heeft zien aankomen en niet kon anticiperen en werd de betrokkene dermate hard door het schild geraakt dat zijn hoofd een ongecontroleerde zijwaartse knikbeweging maakte. Bij eiseres was er geen sprake van een verdedigingsmiddel. Ook heeft eiseres wel instructie over de hoofdklem gekregen en heeft zij dit voorafgaand aan het rollenspel geoefend, waardoor zij wist wat er ging gebeuren en daarop kon anticiperen.

14.4
Ook de door eiseres genoemde uitspraak van de HR van 28 mei 2014, leidt niet tot een andere conclusie omdat de zaken te verschillend zijn. In de uitspraak van de HR gaat het om schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad, waarbij de vraag speelt of het plaatsen van waarschuwingsborden voldoende is om voor een jetblast te waarschuwen. Het gaat in die zaak dus niet om de zorgplicht van een werkgever en niet om actieve waarschuwingen (het geven van instructies door [naam 5]) maar om passieve waarschuwingen (het plaatsen van borden). Hierboven onder 12.2 en 12.3 heeft de rechtbank al vastgesteld dat de [naam 5] voldoende instructie en dus waarschuwingen heeft gegeven.

15.1
Eiseres voert aan dat de werkwijze van [naam 5] in strijd is met de richtlijn over het uitvoeren van de hoofdklem en dat als verweerder een protocol heeft en dat negeert, dit in beginsel een schending van de zorgplicht oplevert. Ook voert eiseres aan dat verweerder in strijd met de artikelen 3, 5 en 9, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet heeft gehandeld, omdat hij geen lijst heeft bijgehouden van ongevallen met de dood, blijvend letsel of een ziekenhuisopname tot gevolg en van gemelde arbeidsongevallen die tot meer dan drie werkdagen verzuim hebben geleid en omdat hij geen risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) heeft opgesteld. Door dit laatste staat volgens eiseres vast dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico’s die aan de IBT zijn verbonden. Hierbij verwijst zij naar de bank waarop zij tijdens het rollenspel heeft gezeten.

15.2
De rechtbank is niet gebleken dat [naam 5] in strijd met een protocol of richtlijn over het uitvoeren van een hoofdklem heeft gehandeld. Verweerder ontkent namelijk dat er een protocol of richtlijn bestaat en ook de rechtbank is daarvan niet gebleken. Het trainingskader ‘Fixeren – Controleren – Boeien in groepsverband’ kan niet als een dergelijk protocol of richtlijn worden aangemerkt. Dit document is algemeen van aard en biedt alleen een kader voor het maken van lesplannen en een beschrijving om resultaatgebieden tot leerdoelen uit te werken. De hoofdklem, of de wijze waarop de hoofdklem moet worden uitgevoerd, komt niet in het document voor.

15.3
De rechtbank is verder van oordeel dat alleen het ontbreken van een protocol voor het uitvoeren van een hoofdklem en het eventueel ontbreken van een RI&E of van lijsten met (arbeids)ongevallen, niet genoeg is om te concluderen dat verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden. Daarvoor dient ook aannemelijk te zijn dat het ontbreken daarvan in enige mate aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB2015:98.

Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld is het lichamelijk letsel dat eiseres tijdens het rollenspel heeft opgelopen volgens de door partijen geraadpleegde deskundigen door een krachtsinwerking veroorzaakt en heeft de bank of de staat daarvan daarbij geen rol gespeeld. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe het eventueel ontbreken van een RI&E en van lijsten met (arbeids)ongevallen in enige mate van betekenis aan het ontstaan van het ongeval van eiseres zou hebben bijgedragen.

Dit geldt ook voor het ontbreken van een protocol. De rechtbank is wel gebleken dat [naam 5] voldoende instructies over de uitvoering van de hoofdklem heeft gegeven en daarop ook voldoende toezicht heeft gehouden. Hierdoor is niet aannemelijk dat het ontbreken van een schriftelijk document daarover in enige mate van betekenis aan het ontstaan van het ongeval van eiseres heeft bijgedragen.

Is er sprake van een onrechtmatige fout van een ondergeschikte?

16.1
Eiseres voert aan dat er sprake is van een fout van een ondergeschikt die voor rekening van verweerder als werkgever komt.

16.2
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan ook de schade moet vergoeden die het gevolg is van een als onrechtmatige gedraging aan te merken fout van een ondergeschikte, als de kans op de fout door de taakopdracht aan die persoon is vergroot en het bestuursorgaan over de gedragingen van die persoon zeggenschap had. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3848.

16.3
Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld heeft [naam 5] voor het uitvoeren van de hoofdklem voldoende instructies gegeven en voldoende toezicht gehouden. Ook anderszins is de rechtbank niet van onvoorzichtig of onverantwoordelijk gedrag van [naam 5] gebleken. Van een als onrechtmatige gedraging aan te merken fout van een ondergeschikte is dan ook geen sprake.

Conclusie

17. Omdat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn zorgplicht is nagekomen en er geen sprake is van een als onrechtmatige gedraging aan te merken fout van een onderschikte, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de schadeposten die eiseres heeft aangevoerd. Ook betekent dit dat eiseres het betaalde griffierecht en de proceskosten niet vergoed krijgt.

Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek van eiseres af. ECLI:NL:RBROT:2022:5240