Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 070818 doodslag op vader: studievertraging vanwege shockschade begroot adhv richtlijn, met aftrek inkomsten bijbaan

GHDHA 070818 doodslag op vader: schade wegens gederfd levensonderhoud voor thuiswonende dochter
- tzv materiele en immateriele gevolgen voor dochter volgt nader psychiatrisch deskundigenbericht 
studievertraging vanwege shockschade begroot adhv richtlijn, met aftrek inkomsten bijbaan

Hoger beroep van: rb-den-haag-071216-dochter-van-doodgestoken-vader-vordert-levensonderhoud-en-shockschade-vordering-toegewezen

7.5

Indien het hof naar aanleiding van het deskundigenbericht tot het oordeel zou komen dat daadwerkelijk sprake is van shockschade, betekent dat dat ook de – als eigen schade geclaimde – studievertraging voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft deze schade begroot op € 19.575,-- wegens 12 à 13 maanden studievertraging. Omdat tegen de berekening van de hoogte van deze schade aan de hand van de richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad geen grieven zijn gericht, zal het hof ook van deze richtlijn uitgaan.

7.6
[geïntimeerde] is in de toelichting op grief A wel opgekomen tegen het feit dat de rechtbank is uitgegaan van een studievertraging als gevolg van het ongeval van (het hof leest) 12 maanden. Hij wijst er daarbij op dat uit de door [appellante] overgelegde overzichten van studieresultaten blijkt, dat reeds ten tijde van het overlijden van haar vader sprake was van een aanzienlijke studievertraging. Het hof gaat hieraan voorbij, omdat uit de verklaring van de studentendecaan van 1 december 2015 (prod. 4 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat [appellante] als gevolg van het overlijden van haar vader haar derdejaarsstage heeft moeten onderbreken, zodat zij ook niet heeft kunnen deelnemen aan de aan de stage gekoppelde onderwijsactiviteiten die in januari 2016 zijn gestart. Blijkens zijn nadere verklaring van 1 mei 2016 (prod. 27 bij brief van mr. Bosch van 16 augustus 2016) schat de decaan de vertraging als gevolg van het overlijden op dat moment op één jaar, uitlopend tot 13 maanden. Het hof heeft geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. Het hof zal daarom – evenals de rechtbank – uitgaan van een vertraging van (tenminste) één jaar. Hierbij kan worden opgemerkt dat – anders dan [geïntimeerde] kennelijk meent – ook vertraging als gevolg van eerder gemiste vakken voor vergoeding in aanmerking komt, zij het niet als eigen schade, maar wel als schade in de zin van artikel 6:108, lid 1 BW (vergelijk rechtsovereweging 5.5 hiervoor). De stelling van [geïntimeerde] dat hij niet aansprakelijk is voor studievertraging die niet het gevolg is van het overlijden dient dus als onjuist te worden verworpen.

7.7
Nu het in de "Richtlijn Studievertraging" genoemde bedrag van € 19.575,-- per jaar bedoeld is om een vergoeding te bieden voor het later betreden van de arbeidsmarkt (het later gaan genieten van een inkomen uit arbeid) zal het hof rekening houden met het feit dat [appellante] in de periode van haar studievertraging inkomen heeft genoten uit haar (bij)baan ad € 225,-- per maand. Dit betekent dat het hof de eigen schade wegens studievertraging zal stellen op (€ 19.575,-- minus € 2.700,-- is) € 16.875,--. Dit betekent dat grief A in zoverre slaagt.

ECLI:NL:GHDHA:2018:1838