RBAMS 290224 hersenschudding na kopstoot; causaal verband met studievertraging komt niet vast te staan; omkeringsregel n.v.t.
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 290224 hersenschudding na kopstoot; causaal verband met studievertraging komt niet vast te staan; omkeringsregel n.v.t.
- verzocht 23 uur x € 260,- + 21% btw, toegewezen 16 uur x € 260,- + 21% = € 5.033,60
2 De feiten
2.1.
[verweerder] is in een arrest van 11 november 2020 van het gerechtshof Amsterdam strafrechtelijk veroordeeld voor mishandeling van [verzoeker] op 3 februari 2019. [verzoeker] heeft zich in die procedure gevoegd als benadeelde partij, maar is in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
[verzoeker] is op 4 februari 2019, een dag na het incident, bij zijn huisarts geweest. In het huisartsenjournaal van die dag staat het volgende:
“Zaterdag op zondagnacht kopstoot gehad. Zag man op straat aan de haren van een vrouw trekken, kwam ertussen, eerste harde kopstoot tussen ogen gekregen, daarna nog klappen tegen aangezicht. Niet bewusteloos geweest, wel idee kortdurend even niet helemaal alert geweest. Bloedneus gehad. Volgende ochtend bemerkt toch veel hoofdpijn te hebben, misselijk, gisteren gebraakt, duizelig. Ook lichtschuw. Slechte concentratie.
Algemeen: goed aanspreekbaar, helder en alert
Aangezicht: geen hematoom/zwelling, drukpijnlijk over os nasale en zygoma, geen trapjes palpabel, neusseptum recht, geen septumhematoom, wel aanwijzingen dat neus gebloed heeft. Pupillen PEARL+/+, oogvolbewegingen en gezichtsvelden ongestoord. Wondje binnenzijde bovenlip.
Letsel passend bij verhaal; Commotio cerebri
Uitleg, PCM 3dd 1000mg zn, beloop hersenschuddig, rust”.
2.3.
[verzoeker] volgde ten tijde van het incident de Bacheloropleiding Economics and Business Economics aan de Universiteit van Amsterdam. Dit is een driejarige opleiding. [verzoeker] is in september 2018 met deze opleiding begonnen en in juli 2022 is hij afgestudeerd.
2.4.
De advocaat van [verzoeker] heeft [verweerder] in een brief van 9 maart 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoeker] heeft geleden door het geweldsincident van 3 februari 2019. In een e-mail van 14 november 2022 heeft de advocaat van [verweerder] het letsel en de schade van [verzoeker] betwist.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek op de mondelinge behandeling deels ingetrokken. Hij verzoekt nu nog:
-
te verklaren voor recht dat [verzoeker] als gevolg van het geweldsincident van 3 februari 2019, gepleegd door [verweerder] , een studievertraging heeft opgelopen van 12 maanden, althans van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen periode,
-
de kosten van het deelgeschil te begroten op € 7.235,80, te vermeerderen met griffierechten, en [verweerder] te veroordelen dit bedrag aan [verzoeker] te betalen.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. [verweerder] is strafrechtelijk veroordeeld voor de mishandeling van [verzoeker] . Deze veroordeling levert dwingend bewijs op voor het feit dat [verweerder] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [verzoeker] . Dat [verweerder] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] hierdoor heeft geleden staat dan ook vast. Tussen partijen is in geschil tot welk letsel de mishandeling heeft geleid en of hierdoor schade is ontstaan. Een beslissing hierover van de rechtbank kan partijen helpen om tot een schikking te komen. [verzoeker] stelt dat hij door het geweldsincident een hersenschudding heeft opgelopen, waardoor hij een aantal maanden niet goed heeft kunnen studeren. Als gevolg hiervan heeft hij een studievertraging opgelopen van 12 maanden, aldus [verzoeker] .
3.3.
[verweerder] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. [verweerder] betwist het causaal verband tussen het incident en de studievertraging van [verzoeker] . Volgens [verweerder] staat niet vast dat [verzoeker] bij het incident een hersenschudding heeft opgelopen. Ook staat niet vast dat door het letsel dat [verzoeker] heeft opgelopen studievertraging is ontstaan, aldus [verweerder] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
4.2.
Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe voor recht te verklaren dat hij door het geweldsincident studievertraging heeft opgelopen. Dit verzoek valt binnen de beschrijving van artikel 1019w Rv. Een antwoord op de vraag of [verzoeker] door het incident studievertraging heeft opgelopen kan partijen verder helpen. Indien de rechtbank het verzoek toewijst, kunnen partijen in overleg treden over de hoogte van de door de studievertraging veroorzaakte schade. De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] daarom inhoudelijk beoordelen.
Het letsel dat is ontstaan door de mishandeling
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] met het door hem overgelegde huisartsenjournaal van 4 februari 2019 voldoende heeft onderbouwd dat hij bij de mishandeling een hersenschudding heeft opgelopen. [verweerder] betwist niet dat de klachten waarmee [verzoeker] de dag na het incident naar de huisarts is gegaan zijn veroorzaakt door de mishandeling. Wel bestrijdt [verweerder] dat het huisartsenjournaal voldoende is om aan te tonen dat sprake is geweest van een hersenschudding. De reden die [verweerder] hiervoor aanvoert, is dat [verzoeker] kennelijk is gezien door een huisarts in opleiding en dat dit geen erkend medisch deskundige zou zijn. Dit is geen steekhoudend argument. Een huisarts in opleiding is immers ook een afgestudeerd arts, die in staat is om een medische diagnose te stellen. Bovendien is de brief van de huisarts in opleiding aan [verzoeker] met daarin de geciteerde passages uit het huisartsenjournaal mede namens de huisarts verzonden en voorzien van de stempel en handtekening van de huisarts. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de huisarts in opleiding heeft gehandeld onder verantwoordelijkheid van de huisarts. Dat is voor de rechtbank voldoende. [verweerder] wijst er daarnaast nog op dat in het huisartsenjournaal staat dat [verzoeker] goed aanspreekbaar, helder en alert was. Daarom betwijfelt [verweerder] dat [verzoeker] daadwerkelijk een hersenschudding had. Ook dit verweer gaat niet op, omdat de huisarts in opleiding ondanks deze observatie heeft vastgesteld dat [verzoeker] een hersenschudding had. Deze observatie stond dus kennelijk niet in de weg aan het stellen van die diagnose. Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat vaststaat dat [verzoeker] door de mishandeling een hersenschudding heeft opgelopen, oftewel dat er causaal verband is tussen de mishandeling en de hersenschudding.
Het causaal verband tussen het letsel en de studievertraging
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment het causaal tussen het letsel en de studievertraging van [verzoeker] onvoldoende vaststaat om de gevraagde verklaring voor recht te kunnen uitspreken. Hiervoor is het volgende redengevend.
4.5.
[verzoeker] heeft een beroep gedaan op de omkeringsregel, maar aan de vereisten voor toepassing daarvan is niet voldaan.
4.6.
De omkeringsregel houdt in dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een uitzondering op de hoofdregel van artikel 150 Rv wordt gemaakt in die zin dat het bestaan van het conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van de omkeringregel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen en dat degene die zich op de schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.1
4.7.
Vast staat dat [verweerder] [verzoeker] heeft mishandeld. Hiermee heeft [verweerder] gehandeld in strijd met de norm van art. 300 Wetboek van Strafrecht. Deze norm strekt ertoe het specifieke gevaar te voorkomen van het ontstaan van letsel bij een ander. Deze norm strekt niet tot het voorkomen van het specifieke gevaar van studievertraging. Daarom is er in dit geval geen plaats voor toepassing van de omkeringsregel.
4.8.
Nu de omkeringsregel niet van toepassing is, rust volgens de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast van het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de studievertraging op [verzoeker] .
4.9.
De rechtbank wil wel aannemen dat de hersenschudding ertoe heeft geleid dat [verzoeker] in de weken direct na het incident niet of minder goed heeft kunnen studeren en daardoor zijn tentamens eind maart 2019 niet heeft gehaald. Tot dat oordeel komt de rechtbank niet alleen op basis van de overgelegde verklaringen (die volgens [verweerder] partijdig zijn), maar ook vanwege het feit dat in letselschadezaken ruim wordt toegerekend. Dat leidt echter niet tot toewijzing van het verzoek.
4.10.
De reden daarvoor is dat niet vaststaat dat het niet halen van de twee tentamens in maart 2019 tot een jaar studievertraging heeft geleid. [verzoeker] had de mogelijkheid de twee tentamens te herkansen in juli 2019. Hij heeft toen het ene vak gehaald en het andere niet. Een jaar later heeft [verzoeker] het vak dat hij nog niet had gehaald opnieuw gedaan en toen heeft hij het wel gehaald. Dit was in maart 2020. [verzoeker] heeft dus het betreffende vak gehaald in zijn tweede studiejaar, in plaats van in zijn eerste studiejaar. Dat dit er uiteindelijk toe heeft geleid dat hij in zijn derde studiejaar niet aan zijn scriptie kon beginnen en een heel extra jaar heeft moeten studeren, zoals [verzoeker] stelt, blijkt nergens uit. Ten eerste vindt de verklaring van [verzoeker] op de zitting (dat hij pas aan zijn scriptie kon beginnen nadat hij bepaalde tweedejaarsvakken had gehaald) geen steun in de stukken, ook niet in de overgelegde brief van de decaan. Ten tweede, als die verklaring al juist zou zijn, wijst de rechtbank erop dat [verzoeker] naast het huisartsenjournaal van de dag na het incident geen verdere medische stukken heeft overgelegd. Onduidelijk is dan ook hoe lang de hersenschudding heeft geduurd. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat [verzoeker] ook in het tweede studiejaar nog last had van de hersenschudding en daardoor niet tegelijk én het te herkansen eerstejaarsvak én die tweedejaarsvakken kon halen. Voor zover [verzoeker] bedoelt dat het sowieso niet mogelijk was om in één semester én het te herkansen eerstejaarsvak én die tweedejaarsvakken te halen, volgt de rechtbank dat niet. Ook zonder hersenschudding moest [verzoeker] wel eens een herkansing maken; zo heeft hij een vak uit het eerste semester van het eerste jaar ook niet direct gehaald en herkanst in het eerste semester van het tweede jaar. Dat is nou eenmaal hoe herkansingen werken. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat de hersenschudding tot studievertraging heeft geleid.
4.11.
De conclusie van het voorgaande is dat de verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen.
De verzochte kostenbegroting en -veroordeling deelgeschil
4.12.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, maar daarvan is in dit geval geen sprake. [verweerder] heeft zijn aansprakelijkheid voorafgaand aan de procedure namelijk niet erkend en de rechtbank heeft in deze beschikking wel geoordeeld dat er causaal verband is tussen de mishandeling en de hersenschudding. Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het moet redelijk zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten moet ook redelijk zijn.
4.13.
[verweerder] voert verweer tegen de door [verzoeker] opgegeven hoogte van de kosten van het deelgeschil.
4.14.
Het uurtarief van € 260,-, te vermeerderen met 21% btw, acht de rechtbank redelijk, omdat mr. Nuijens een gespecialiseerd letselschadeadvocaat is. De rechtbank acht het aantal aan de zaak bestede uren (23) voor deze zaak niet redelijk. In totaal 16 uur is naar het oordeel van de rechtbank wel redelijk: 1,5 uur besprekingen met cliënt, 8 uur opstellen verzoekschrift, 1 uur correspondentie cliënt, wederpartij en rechtbank, 1,5 uur voorbereiding zitting, 4 uur zitting. Ook het griffierecht van € 314,- komt voor vergoeding in aanmerking. De kosten van het deelgeschil worden dus begroot op € 5.347,60 inclusief btw en [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag. ECLI:NL:RBAMS:2024:1029
1. Zie o.a. HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7345.