Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 300822 is aanrijding in scene gezet? bewijsopdrachten aan beide partijen

GHDHA 300822 is aanrijding in scene gezet? onderscheid vordering tegen cascoverzekeraar en WAM-verzekeraar; bewijsopdrachten aan beide partijen

1 De zaak in het kort
1.1
In deze zaak vordert [appellant] dat NN de schade aan zijn auto vergoedt die hij heeft geleden als gevolg van een aanrijding. NN weigert dat, omdat er volgens haar sprake is van een door [appellant] samen met de bestuurder van de andere auto in scene gezette aanrijding, en [appellant] bovendien tegen NN heeft gelogen over onder meer de staat waarin zijn auto verkeerde voordat de aanrijding plaatsvond. NN vordert op haar beurt vergoeding door [appellant] van door NN gemaakte onderzoekskosten.

1.2
In dit arrest beslist het hof dat [appellant] voor de toewijzing van zijn vordering moet bewijzen dat er sprake is geweest van een echte aanrijding. Voor de toewijzing van de vordering van NN tot betaling van de onderzoekskosten, moet NN bewijzen dat er sprake is geweest van een aanrijding die in scene is gezet.

2 Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

- de dagvaarding van 17 oktober 2019, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 juli 2019;

- het exploot van 22 oktober 2019 waarmee NN [appellant] bij vervroeging heeft opgeroepen;

- de incidentele vordering van NN om het vonnis van de rechtbank alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;

- het arrest van dit hof van 17 december 2019, waarin een mondelinge behandeling is gelast;

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 februari 2020;

- het arrest van dit hof van 8 september 2020 waarin de incidentele vordering van NN is toegewezen;

- de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;

- de memorie van antwoord van NN, met bijlagen.

3 Feitelijke achtergrond
3.1.
[appellant] heeft op 11 april 2016 voor zijn auto, een geïmporteerde [auto 1] (hierna: de [auto 1]), bij NN een cascoverzekering afgesloten.

3.2.
Op 8 juni 2016 is de [auto 1] in botsing gekomen met een [auto 2] (hierna: de [auto 2]), bestuurd door [bestuurder] (hierna: [bestuurder]), op de kruising van de Burg. van Haarenlaan en de Dr. Schaepmansingel te Schiedam, waarbij de voorzijde van de [auto 1] botste tegen de rechterzijde van de [auto 2] en waardoor de linkerzijde van de [auto 2] in aanraking is gekomen met een paal in de middenberm.

3.3.
[appellant] heeft samen met de zoon van [bestuurder] de schadeformulieren ingevuld. Op de vraag “Wie is er naar uw mening aansprakelijk?” is door [appellant] ingevuld:

“Tegenpartij. Ik reed op een voorrangsweg rechtdoor. Tegenpartij sloeg af en zag mij niet aankomen. Tegenpartij geeft zijn fout toe.”
Op diezelfde vraag is door [bestuurder] ingevuld:
“Ik ben schuldig. tegenpartij had voorrang. niet gegeven bij afslaan naar links. (…) sorry”.

[appellant] heeft tevens een situatieschets gemaakt van de aanrijding.

3.4.
Op 9 juni 2016 heeft [appellant] bij [A], gevolmachtigde van NN, melding gemaakt van het verkeersongeval onder de door hem afgesloten cascoverzekering.

3.5.
In opdracht van [A]/NN zijn meerdere rapporten uitgebracht door EMN Forensic (hierna: EMN) en CED over de hoogte van de schade en de toedracht van de aanrijding. In deze rapporten wordt onder meer geconcludeerd dat de [auto 1] ook oudere schades had, dat de motor in slechte staat verkeerde en niet is vervangen, en dat gelet op de schades aan de beide auto’s en de plaats van het ongeval sprake moet zijn geweest van een in scene gezette aanrijding. In opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] heeft DEKRA een contra-expertise verricht over de schade aan de [auto 1].

3.6.
Bij het onderzoek naar de aanrijding heeft [appellant] tegenover EMN - onder andere - het navolgende verklaard:

“Ik reed in de richting van Schiedam centrum. Ik zag daar een auto die van de andere kant aan kwam en plotseling keerde. Ik zag deze auto ineens voor mij. Ik was in gesprek en had hem niet zien aankomen. Ik weet niet wat de bestuurder van de andere auto van plan was. Ik zag hem plotseling en weet niet of hij wilde keren of iets anders wilde. Ik kan mij herinneren dat de andere auto wel op mijn rijbaan kwam. Ik denk dat ik naar links heb willen uitwijken. Dat lukte niet en daardoor ben ik met de auto in aanrijding gekomen. Ik weet niet meer precies maar ik denk dat ik die andere auto ergens in het midden raakte (…) Ik kan wel melden dat de andere auto net voor de aanrijding de bocht veel te krap nam. (…)
De auto had ik wel al wat langer. Ik kocht de auto in Duitsland en heb hem door een importeur naar Nederland laten halen. Ik kocht de auto in een schadevrije toestand. Alleen startte de motor niet. Later bleek dat de motor stuk was. ik heb er toe een andere motor in laten zetten. Ik kon wel een motor vinden. Dat heb ik uitbesteed aan een garage. Ik denk dat ik wel een factuur heb. Het was een garage in Rotterdam. De kosten van het vervangen van de motor en het herstellen van de remmen kostte iets van € 6.000,00 tot € 7.000,00. Bij de koop wist ik niet dat de motor stuk was. dat is mij niet verteld. De koets van de auto verkeerde echter in een goede staat. De auto kocht ik zonder garantie van een particuliere aanbieder. Ik heb niet geprobeerd de koop ongedaan te maken. Ik vernam van de garage die de motor verving dat de motor was vastgelopen. Van de auto weet ik niets van een schadeverleden.
U toont mij een foto waarbij zichtbaar is dat de motorkap aan de binnenkant gedeeltelijk een andere kleur laat zien. Dat wist ik niet. U zegt mij dat de auto achter de voorbumper een oude schade heeft. Ook dat wist ik niet. Ik heb nog foto's van de auto van voor de aanrijding.
Ik zal u de rekening van het vervangen van de motor en de foto's van voor de aanrijding naar u mailen.
De auto heb ik gekocht voor € 14.500,00. De auto was wat ik wilde en de prijs was naar mijn idee redelijk.”

3.7.
[bestuurder] heeft tegenover EMN – onder andere – verklaard:
“Over de aanrijding van 8 juni 2016 kan ik u niet veel meer vertellen. Ik herinner mij dat niet meer goed. U leest voor wat er op het schadeformulier is geschreven. Ik kan u melden dat mijn zoon dat geschreven heeft. Wat daar staat is juist. Ik weet nog dat ik naar de Moskee ging. Ik reed van huis naar de Moskee en wilde op de weg die op het schadeformulier getekend is linksaf naar de Moskee. Ik heb bij het afslaan de andere auto niet gezien.(…)”

3.8.
In een rapport van 23 februari 2017 heeft CED de schade aan de [auto 1] in overleg met DEKRA vastgesteld op € 14.867,08, inclusief BTW.

3.9.
Bij brief van 5 april 2017 aan [appellant] heeft NN geweigerd de schade aan de [auto 1] te vergoeden onder de cascoverzekering, omdat was gebleken dat 1) [appellant] had gelogen dat de [auto 1] voordat de aanrijding had plaatsgevonden schadevrij was, 2) [appellant] had gelogen over de onderhoudstoestand van de [auto 1] en 3) uit de onderzoeken was gebleken dat er sprake was van een in scene gezette aanrijding.

3.10.
Op 3 september 2017 heeft [appellant] de WAM-verzekeraar van [bestuurder] meegedeeld dat hij [bestuurder] aansprakelijk stelde voor de schade aan de [auto 1]. De WAM-verzekeraar van [bestuurder] is – toevalligerwijs – eveneens NN. NN heeft als WAM-verzekeraar van [bestuurder] eveneens geweigerd de schade aan de [auto 1] te vergoeden.

4 Procedure bij de rechtbank
4.1
[appellant] heeft NN gedagvaard en gevorderd dat, kort samengevat, NN wordt veroordeeld om over te gaan tot het vergoeden van de schade aan de [auto 1] tot een bedrag van € 14.867,08, vermeerderd met rente en proceskosten en deels op straffe van een dwangsom. [appellant] heeft NN primair aangesproken als WAM-verzekeraar van [bestuurder], en subsidiair als cascoverzekeraar.

4.2
NN heeft de vorderingen betwist, en heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie) dat [appellant] wordt veroordeeld tot schadevergoeding, bestaande uit de betaling van de door NN nodeloos gemaakte onderzoekskosten tot een bedrag van € 6.244,15 (exclusief btw), vermeerderd met de proceskosten.

4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van NN toegewezen, en [appellant] in de kosten veroordeeld. De kantonrechter heeft op grond van de overgelegde onderzoeksrapporten en enkele bijkomende feiten en omstandigheden geoordeeld dat NN voldoende heeft aangetoond dat er sprake is geweest van een aanrijding die in scene is gezet.

5 Vordering in hoger beroep
5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert dat het hof zijn vorderingen alsnog toewijst, en de vordering van NN alsnog afwijst.

5.2
De bezwaren van [appellant] richten zich met name tegen het oordeel van de kantonrechter dat NN voldoende heeft aangetoond dat er sprake is geweest van een aanrijding die in scene is gezet. [appellant] heeft bij zijn memorie van grieven een rapport overgelegd van […] Ongevallenanalyse B.V. (hierna genoemd: […]), waarin – kort gezegd – geconcludeerd wordt dat de schade aan de beide auto’s wel degelijk kan passen bij de aanrijding zoals deze volgens [appellant] gebeurd is.

6 Beoordeling in hoger beroep
6.1
De grieven 1 tot en met 4 richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat is komen vast te staan dat sprake is van een opzetaanrijding. Het hof overweegt in dit verband het volgende.

Ten aanzien van de primaire vordering van [appellant] tegen NN als WAM-verzekeraar van [bestuurder]

6.2
De primaire vordering van [appellant] tegen NN als WAM-verzekeraar van [bestuurder] is erop gebaseerd dat [bestuurder] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden aan zijn [auto 1] als gevolg van de aanrijding. Hiervoor is nodig dat komt vast te staan dat de aanrijding het gevolg is geweest van een fout van [bestuurder]. Anders dan de kantonrechter tot uitgangspunt heeft genomen, en anders dan [appellant] meent, rust de bewijslast dat er een echte (dus niet in scene gezette) aanrijding heeft plaatsgevonden niet op NN maar op [appellant] . Het is immers [appellant] die moet bewijzen dat de aanrijding het gevolg is geweest van een fout van [bestuurder].

6.3
NN heeft gemotiveerd betwist dat de aanrijding het gevolg is geweest van een fout van [bestuurder]. Volgens NN was er geen sprake van een fout van [bestuurder], maar hebben [appellant] en [bestuurder] de aanrijding in scene gezet. NN heeft dit verweer onderbouwd met onderzoeksrapporten van EMN en CED, waaruit volgt dat de [auto 2] ten tijde van de aanrijding grotendeels op de opstelruimte heeft gestaan, en dat niet te verklaren is waarom [appellant] zo ver naar links is uitgeweken dat de [auto 1] met de voorzijde volledig op de opstelruimte is gekomen, waarbij hij de [auto 2] in het midden heeft geraakt. Alleen dan immers kan de [auto 2] tegen de zich op de vluchtheuvel bevindende paal zijn aangekomen met de vastgestelde schade aan de linkerkant van de [auto 2] tot gevolg. Dat een spontaan ongeval zo uitpakt is volgens NN uiterst onwaarschijnlijk. NN heeft daarnaast gewezen op aanvullende omstandigheden die de verklaringen van [appellant] over de toedracht van het ongeval onbetrouwbaar maken, zoals dat [appellant] onjuist heeft verklaard over het feit dat er een nieuwe motor in de [auto 1] zat en dat [appellant] heeft verklaard [bestuurder] of zijn zoon niet te kennen, terwijl de zoon van [bestuurder] in 2014 een auto bij [appellant] heeft gekocht.

6.4
NN heeft gezien de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten – tegenover de stellingen van [appellant] – voldoende gemotiveerd betwist dat sprake was van een authentieke aanrijding. Juist is dat niet kan worden uitgesloten dat [appellant] , doordat hij schrok van de auto van [bestuurder], in reactie (veel) te ver naar links heeft gestuurd, maar dat scenario is voor een ervaren chauffeur niet voor de hand liggend. Het door [appellant] bij memorie van grieven overgelegde rapport van […] maakt dat niet anders. Uit dit rapport blijkt namelijk dat […] bij de beoordeling van de waarschijnlijkheid van de gestelde aanrijding ten onrechte is uitgegaan van een scenario waarbij [bestuurder] op de Burgemeester van Haarenlaan een U-bocht wilde maken (door in plaats van de Dr. Schaepmansingel op te rijden de Burg. van Haarenlaan in noordelijke richting op te rijden) terwijl uit het aanrijdingsformulier en de verklaring van [bestuurder] tegenover de onderzoeker van EMN juist blijkt dat hij wel degelijk linksaf de Dr. Schaepmansingel op wilde rijden waar zich de Moskee bevindt.

6.5
Het hof ziet gezien het voorgaande aanleiding om [appellant] in de gelegenheid te stellen te nader bewijs te leveren van zijn stelling dat er sprake is geweest van een aanrijding die niet in scene is gezet, en dat de schade aan de [auto 1] is veroorzaakt door een fout van [bestuurder]. Als [appellant] niet slaagt in dit bewijs kan zijn primaire vordering niet slagen. De door NN gestelde bijkomende omstandigheden met betrekking tot de betrouwbaarheid van [appellant] zal het hof voor zover nodig bespreken in het kader van de beoordeling van het bewijs.

6.6
Als [appellant] wel slaagt in dit bewijs zal het hof vervolgens nog moeten beoordelen of – en zo ja in welke mate – er sprake is geweest van eigen schuld aan de zijde van [appellant] , zoals NN (meer subsidiair) heeft gesteld. NN heeft in dit verband aangevoerd dat uit de verklaring van [appellant] zelf blijkt dat hij was afgeleid direct voorafgaande aan de aanrijding (hij was in gesprek), waardoor hij de [auto 2] opeens voor zich zag, en dat hij vervolgens naar links is uitgeweken in plaats van naar rechts, wat meer voor de hand had gelegen en ook veiliger was geweest. Aangezien [appellant] deze feiten niet heeft weersproken, zal het hof hiervan uitgaan en is nadere bewijslevering op dit punt door NN niet nodig. De beoordeling van het beroep op eigen schuld zal worden aangehouden tot na de bewijslevering door [appellant] .

6.7
NN heeft nog aangevoerd dat [appellant] tijdens het onderzoek in het kader van zijn beroep op de cascoverzekering op meerdere punten onjuiste verklaringen heeft afgelegd met als doel om een hogere schadevergoeding te krijgen, en dat dit ook in de weg staat aan toewijzing van zijn vordering tegen NN als WAM-verzekeraar. NN heeft gesteld dat hoewel artikel 7:941 lid 5 BW weliswaar niet direct van toepassing is bij een aanspraak onder de WAM, de redelijkheid en billijkheid in combinatie met het algemeen erkende rechtsbeginsel dat bedrog niet moet worden beloond er in dit geval toe leiden dat NN niet alleen als cascoverzekeraar maar ook als WAM-verzekeraar niet hoeft uit te keren.

6.8
Het hof verwerpt dit verweer. Ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 6 juli 2018, (ECLI:NL:HR:2018:1103 (Bijrijderszaak), geldt dat in de verhouding tussen [appellant] als ‘derde-claimant’ en NN als WAM-verzekeraar van rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 7:941 lid 5 BW geen sprake is, en dat ook voor analoge toepassing van deze bepaling geen plaats is. Het hof is van oordeel dat van analoge toepassing evenmin sprake kan zijn bij een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in combinatie met het beginsel dat bedrog niet beloond moet worden.

6.9
Het hof houdt zijn beslissing over de primaire vordering van [appellant] jegens NN als WAM-verzekeraar van [bestuurder] aan in afwachting van de bewijslevering.

Ten aanzien van de subsidiaire vordering van [appellant] jegens NN op grond van de cascoverzekering

6.10
NN heeft geweigerd om de schade aan de [auto 1] te vergoeden onder de door [appellant] bij NN afgesloten cascoverzekering. NN heeft, naast haar stelling dat er sprake is van een opzetaanrijding, aangevoerd dat [appellant] na de aanrijding op meerdere punten heeft gelogen tegenover NN, met als doel om een hogere uitkering te krijgen. Daarmee heeft [appellant] volgens NN in strijd gehandeld met artikel 7:941 lid 2 BW en artikel 2 van de toepasselijke polisvoorwaarden, en is op grond van artikel 11 van de polisvoorwaarden het recht op dekking geheel vervallen.

6.11
Dit verweer slaagt. [appellant] heeft tegenover EMN onder meer verklaard (zie hierboven onder 3.6) dat hij na de koop van de [auto 1] heeft gemerkt dat de motor kapot was, en dat hij er toen een andere motor in heeft laten zetten door een garage in Rotterdam die hijzelf had aangeleverd. Hij heeft vervolgens een factuur overgelegd van Car Time waarop is vermeld: “1 nieuw motor voor stuksprijs € 3.500,- exclusief btw”. Bij onderzoek aan de auto is echter vastgesteld dat er helemaal geen andere motor in de [auto 1] is gezet, geen nieuwe maar ook geen – zoals [appellant] in hoger beroep stelt – gereviseerde motor. Er zijn bij het onderzoek door CED geen sporen aangetroffen dat recent de motor uit de auto was verwijderd of dat de versnellingsbak, motorsteunen en/of brandstoftoevoer los zijn gekoppeld. Bovendien heeft CED vastgesteld dat de motor ernstige gebreken vertoonde waarbij koelwater in grote hoeveelheid in de motorolie terecht was gekomen, dat de koppakking van de rechter cilinderkop lekte en dat de radiateur en het koelsysteem van de motor leeg waren. [appellant] heeft – ook in hoger beroep – niet toegelicht hoe deze constateringen door experts te rijmen zijn met zijn stelling dat motor is gereviseerd door deze uit elkaar te halen en nieuwe onderdelen te plaatsen. Dat de motor van de [auto 1] startte op 17 februari 2017 doet naar het oordeel van het hof, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, geen afbreuk aan de voorgaande constateringen. Het hof kan uit dit alles niet anders afleiden dan dat [appellant] bewust heeft gelogen over de vervangende motor die in de [auto 1] zou zijn gezet. Aangenomen moet worden dat hij daarmee heeft geprobeerd om de (onderhouds)toestand van de [auto 1] tegenover NN beter voor te stellen dan dat hij was, om op die manier de dagwaarde van de auto te verhogen en ingeval van een total loss van de auto een hogere schadevergoeding te krijgen. Het valt niet goed in te zien welke andere reden [appellant] kon hebben om hierover bewust onjuist tegen NN te verklaren. Daarmee slaagt het beroep van NN op schending door [appellant] van zijn mededelingsplicht waardoor op grond van artikel 11 van de polisvoorwaarden (dat in lijn is met artikel 7:945 lid 5 BW) de dekking is vervallen. Het verweer van [appellant] dat de discussie over de factuur van Car Time en de vervanging van de motor irrelevant is omdat de auto is verzekerd tegen dagwaarde, die door de experts wordt vastgesteld, en dat de factuur van Car Time hier geen enkele invloed op heeft, wordt verworpen. Niet in te zien valt dat en waarom de (onderhouds)toestand van de [auto 1] niet van invloed zou zijn op de dagwaarde ervan.

6.12
Uit het bovenstaande volgt dat de subsidiaire vordering van [appellant] op NN op grond van de cascoverzekering zal worden afgewezen. De overige punten die NN heeft aangevoerd, waarover [appellant] volgens NN ook zijn mededelingsplicht heeft geschonden, hoeven geen verdere bespreking meer.

Ten aanzien van de reconventionele vordering van NN tot vergoeding van de door haar gemaakte onderzoekskosten

6.13
NN heeft in reconventie gevorderd dat [appellant] de door NN nodeloos gemaakte onderzoekskosten zal vergoeden tot een bedrag van € 6.244,15, met wettelijke rente. Dit bedrag heeft NN in hoger beroep verhoogd met een bedrag van € 586,10 voor de kosten van het aanvullende rapport van Van Laere (CED) dat NN bij memorie van antwoord heeft overgelegd. NN legt aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en/of onrechtmatig handelen van [appellant] , waardoor NN gedwongen is geweest onderzoekskosten te maken die zij anders niet zou hebben hoeven maken.

6.14
Het hof overweegt dat de kosten die NN nodeloos heeft moeten maken en die het gevolg zijn van het niet nakomen door [appellant] van zijn mededelingsplicht en/of onrechtmatig handelen, voor vergoeding in aanmerking komen. De bewijslast hiervan rust op NN. Hieruit vloeit het volgende voort:
- Indien NN bewijst dat [appellant] de aanrijding in scene heeft gezet, zijn in beginsel alle onderzoekskosten die NN heeft gemaakt voor toewijzing vatbaar. Deze kosten zijn in dat geval het gevolg van een toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatig handelen van [appellant] , en NN zou die kosten niet hebben gemaakt als de in scene gezette aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden.. Het hof zal NN toelaten tot nadere bewijslevering op dit punt.
- Indien NN niet bewijst dat [appellant] de aanrijding in scene heeft gezet, en het hof er dus vanuit gaat dat er sprake is geweest van een echte aanrijding, is er alleen nog sprake van het niet nakomen door [appellant] van zijn mededelingsplicht in het kader van omstandigheden die zien op – kort gezegd – de dagwaarde van de [auto 1] en de hoogte van de schade. Onduidelijk is welk deel van de door NN gemaakte onderzoekskosten als “nodeloos gemaakt” hieraan moet worden toegerekend. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade zou NN immers sowieso onderzoekskosten hebben moeten maken. NN zal in de gelegenheid worden gesteld haar vordering op dit punt nader te specificeren en toe te lichten.

6.15
Het hof houdt zijn beslissing over de door NN in reconventie gevorderde onderzoekskosten aan in afwachting van de bewijslevering en nadere specificatie/toelichting.

7 Beslissing
Het hof:

Ten aanzien van de primaire vordering van [appellant] tegen NN als WAM-verzekeraar van [bestuurder]:
- laat [appellant] toe tot het bewijs dat de aanrijding het gevolg is geweest van een fout van [bestuurder], en dat er geen sprake was van een aanrijding die in scene is gezet;

Ten aanzien van de vordering in reconventie van NN tot vergoeding van onderzoekskosten:
- laat NN toe tot het bewijs dat de aanrijding in scene is gezet;

- voor het geval NN niet in dit bewijs slaagt: verzoekt NN om in haar memorie na getuigenverhoor haar vordering nader te specificeren en toe te lichten als omschreven onder 6.14, waarop [appellant] vervolgens nog mag reageren;  ECLI:NL:GHDHA:2022:1576