Hof Arnhem-Leeuwarden 250214 terugvordering van voorschotten tzv vervangende arbeidskracht in lunchroom; voorschotten niet ten onrechte ontvangen
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 250214 terugvordering van voorschotten tzv vervangende arbeidskracht in lunchroom; voorschotten niet ten onrechte ontvangen
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van 15 oktober 2008. Tegen het tussenvonnis van 16 april 2008 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hoger beroep van OVZ in zoverre wordt verworpen.
4.2
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[geïntimeerde] is geboren op [geboortedatum]. Op 25 januari 2007 is zij slachtoffer geworden van een verkeersongeval, waarbij zij letsel heeft opgelopen. Een verzekerde van OVZ was aansprakelijk voor het veroorzaken van het ongeval. [geïntimeerde] heeft voorschotbetalingen van OVZ ontvangen ter hoogte van € 20.000 en € 29.241. OVZ heeft in eerste aanleg terugbetaling van de voorschotbetalingen gevorderd voor een bedrag van € 47.241, alsmede - kort gezegd - een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] geen schade wegens verlies van arbeidsvermogen heeft geleden en zal lijden. De rechtbank heeft de vorderingen van OVZ afgewezen. OVZ is in hoger beroep gekomen van deze uitspraak en heeft - naast genoemde vorderingen - een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] ten onrechte voorschotten van OVZ heeft gevorderd en ontvangen voor een beweerdelijk ingeschakelde vervangende arbeidskracht ([naam 1]). Het hof ziet aanleiding de grieven van OVZ gezamenlijk te behandelen. Achtereenvolgens zullen hierna (i) de vordering tot terugbetaling, (ii) de verklaring voor recht met betrekking tot ten onrechte ontvangen voorschotten en (iii) de verklaring voor recht betreffende verlies van arbeidsvermogen worden beoordeeld.
4.3
OVZ heeft aan haar vordering tot terugbetaling van de aan [geïntimeerde] betaalde bedragen ten grondslag gelegd dat deze bij wijze van voorschot aan [geïntimeerde] zijn betaald in verband met de door [geïntimeerde] specifiek opgevoerde kosten van in totaal € 48.020 voor het inschakelen van de heer [naam 1] ([naam 1]) als vervangende arbeidskracht. Nu [geïntimeerde] [naam 1] niet daadwerkelijk heeft ingeschakeld, daartoe geen noodzaak bestond, althans [naam 1] op het moment van het ongeval al in de lunchroom werkzaam was, heeft [geïntimeerde] volgens OVZ op dit onderdeel geen schade geleden. Aldus heeft voor de betaling van voorschotten geen grondslag bestaan, reden waarom OVZ deze voorschotten als onverschuldigd betaald terugvordert, althans OVZ jegens [geïntimeerde] een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking heeft.
4.4
[geïntimeerde] heeft de stellingen van OVZ gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft daarnaast als verweer aangevoerd dat ook als zij ter zake van het inschakelen van [naam 1] geen schade zou hebben geleden, voor toewijzing van de gevorderde terugbetaling geen plaats zou zijn, omdat OVZ de voorschotbetalingen onder algemene titel heeft gedaan. Het hof begrijpt de stellingen van [geïntimeerde] aldus, dat zij tevens als verweer aanvoert dat de betaalde voorschotten in ieder geval hebben te gelden als voorschot op de schade die zij voor het overige heeft geleden. [geïntimeerde] heeft in dit verband verwezen naar rechtsoverweging 4.13 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 30 januari 2009, waarin - kort gezegd – is geoordeeld dat de door OVZ al betaalde voorschotten als voorschot op de overige schade van [geïntimeerde] moeten worden beschouwd.
4.5
Stelplicht en bewijslast ter zake van de door OVZ gestelde onverschuldigde betaling, althans ongerechtvaardigde verrijking, rusten op OVZ. Naar het oordeel van het hof bestaat voor omkering van de bewijslast zoals door OVZ gesteld, geen grond.
Naar het oordeel van het hof heeft OVZ onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de door [geïntimeerde] ontvangen voorschotbetalingen uitsluitend betrekking hebben op de kosten in verband met het inschakelen van [naam 1] als vervangende arbeidskracht. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat deze voorschotten onder algemene titel zijn betaald, hetgeen door OVZ onvoldoende gemotiveerd is betwist. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de betaling van het bedrag van € 29.241 op grond van het kortgedingvonnis van 22 november 2007 uitsluitend betrekking heeft gehad op de door [geïntimeerde] gestelde kosten in verband met inschakeling van [naam 1], leidt dit nog niet tot de conclusie dat de betaalde voorschotten thans als onverschuldigd betaald kunnen worden teruggevorderd. Terecht wijst [geïntimeerde] immers in dit verband op rechtsoverweging 4.13 van het kortgedingvonnis van 30 januari 2009, waarin (voorafgegaan door een overweging die erop neerkomt dat de gestelde kosten voor het inschakelen van [naam 1] voorshands onvoldoende aannemelijk worden geacht) uitdrukkelijk is bepaald: “Bij deze stand van zaken acht de voorzieningenrechter het prudent om voormeld bedrag (van € 29.241,=, hof) en het reeds eerder door OVZ aan [geïntimeerde] verstrekte voorschot van € 20.000 te beschouwen als voorschot op de in het bedrag van € 23.693,36 begrepen schadeposten.” Blijkens rechtsoverweging 4.1 van het kortgedingvonnis had het genoemde bedrag betrekking op verlies van zelfwerkzaamheid, huishoudelijke hulp, rapportage verzekeringsarts, buitengerechtelijke kosten, kosten accountant [naam accountant], taxikosten en voorschot smartengeld. Voor zover de betaalde voorschotten dus al op het moment van betaling specifiek betrekking zouden hebben gehad op de schade in verband met het inschakelen van [naam 1], moet er vanaf het kortgedingvonnis van 30 januari 2009 in ieder geval van worden uitgegaan dat toekenning van de betaalde bedragen voorshands gerechtvaardigd werd geacht als voorschot op de overige schadeposten van [geïntimeerde]. Uit het kortgedingvonnis blijkt immers dat in de betreffende kort geding procedure geen veroordeling tot bijkomende voorschotbetalingen voor de overige schadeposten werd uitgesproken, omdat het reeds betaalde bedrag vanaf de datum van dit vonnis geacht werd op die overige schadeposten betrekking te hebben. OVZ heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de andere door [geïntimeerde] gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen of dat meer in het algemeen de overige schade van [geïntimeerde] niet het bedrag van de betaalde voorschotten zou belopen. Reeds om die reden is voor terugbetaling van de aan [geïntimeerde] betaalde voorschotten geen plaats. [geïntimeerde] is als gevolg van de voorschotbetalingen evenmin ongerechtvaardigd verrijkt.
De conclusie luidt dan ook dat de stellingen van OVZ voor toewijzing van de gevorderde betaling geen grond bieden, ook niet als [geïntimeerde] met betrekking tot de inschakeling van [naam 1] als vervangende arbeidskracht geen schade zou hebben geleden, hetgeen overigens in deze procedure evenmin komt vast te staan (zie r.o. 4.7 e.v.).
4.6
De vordering tot betaling van de proceskosten met betrekking tot de kortgedingprocedure in twee instanties (die leidden tot het vonnis van 22 november 2007 en het arrest van dit hof van 14 september 2010) kan evenmin worden toegewezen. Zonder nadere verklaring, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de grondslag aan de betaling van die proceskosten is ontvallen. De grond voor de betaling van de proceskosten was immers gelegen in de betreffende veroordelingen, terwijl van vernietiging van deze uitspraken geen sprake is geweest. Evenmin is voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] als gevolg van de vergoeding van haar proceskosten ongerechtvaardigd is verrijkt of op andere grond gehouden is om deze proceskosten aan OVZ te betalen.
4.7
Het hof is van oordeel dat evenmin plaats is voor toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerde] ten onrechte voorschotten heeft gevorderd en ontvangen voor het beweerdelijk inschakelen van [naam 1], althans voor het inschakelen van een vervangende arbeidskracht. Stelplicht en bewijslast terzake rusten op OVZ, nu zij aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat [geïntimeerde] geen schade heeft geleden in verband met het inschakelen van [naam 1]. Ook waar het deze vordering betreft is naar het oordeel van het hof geen plaats voor omkering van de bewijslast om redenen van redelijkheid en billijkheid.
Naar het oordeel van het hof heeft OVZ de stellingen die zij aan de gevorderde verklaring voor recht ten grondslag heeft gelegd deels onvoldoende onderbouwd en voor het overige niet bewezen, terwijl zij evenmin voldoende specifiek nader bewijs heeft aangeboden.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.8
OVZ heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] na het ongeval geen extra kosten heeft behoeven te maken door [naam 1] in te schakelen, nu deze al in de lunchroom werkzaam was vóór het ongeval. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat [naam 1] zonder onderbreking voor en na het ongeval in de lunchroom werkzaam is geweest en dat hij voor en na het ongeval dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten.
[naam 1] heeft op 7 december 2007 verklaard dat hij met zijn vrijwillige werkzaamheden voor de lunchroom van [geïntimeerde] in november 2006 was opgehouden, dat hij doende was zelf een zaak op te zetten, en dat hij pas na het ongeval op verzoek van [geïntimeerde] weer voor de lunchroom is gaan werken, toen als bedrijfsleider. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] in het voorlopig getuigenverhoor van 17 maart 2009, die heeft verklaard dat [naam 1] niet in [naam 3] was in een periode waarin hij bezig is geweest met het oprichten van een eigen zaak. Weliswaar is [naam 1] op 21 april 2008 op zijn eerdere verklaring teruggekomen, door te verklaren dat hij, in tegenstelling tot zijn eerder afgelegde verklaring, ook na november 2006 gewoon bij lunchroom [naam 3] is blijven werken. Het hof acht deze nadere verklaring echter niet voldoende geloofwaardig om op basis daarvan als vaststaand aan te nemen dat [naam 1] zonder onderbreking bij de lunchroom heeft gewerkt. Ook uit de overige verklaringen kan dit niet met voldoende zekerheid worden afgeleid. Weliswaar heeft getuige [getuige 2] aanvankelijk (tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 14 januari 2009) - kort gezegd - verklaard dat [naam 1] hetzelfde werk deed vóór en na het ongeval, maar zij is op 17 maart 2009 op die eerdere verklaring teruggekomen. Zij heeft op 17 maart 2009 verklaard dat [naam 1] er voor het ongeval niet elke dag was, dat hij ‘s middags even weg was en weer terugkwam om met [geïntimeerde] mee terug te rijden en dat hij af en toe hielp. Na het ongeval deed [naam 1] volgens getuige [getuige 2] wat meer. Ook [geïntimeerde] en [getuige 1] hebben verklaard dat [naam 1] vóór het ongeval slechts incidenteel in de lunchroom hielp.
De stelling dat [naam 1] al vóór het ongeval in dezelfde mate voor [geïntimeerde] werkzaam was als na het ongeval, is evenmin voldoende aannemelijk op basis van de getuigenverklaring van de door OVZ ingeschakelde expert van [naam 4], de heer [naam expert] van 27 april 2009. [naam expert] heeft weliswaar verklaard dat [geïntimeerde] [naam 1] tijdens een eerste gesprek met [naam expert] als vaste kracht heeft gepresenteerd en nadien heeft aangevoerd dat [naam 1] de ingeschakelde bedrijfsleider was, doch het hof is van oordeel dat - mede gelet op de andersluidende verklaringen van [geïntimeerde] en getuige [getuige 3] op dit punt - niet is uit te sluiten dat tijdens dit gesprek sprake is geweest van een misverstand.
4.9
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat [naam 1] vóór het ongeval ononderbroken in de lunchroom werkzaamheden heeft verricht, rechtvaardigt dit overigens nog niet zonder meer de conclusie dat [geïntimeerde] terzake geen schade heeft geleden. OVZ heeft niet gesteld dat [naam 1] in de periode vóór het ongeval voor zijn werkzaamheden betaling ontving, terwijl ook diverse getuigen over het onbetaald en vrijblijvend karakter van de inspanningen van [naam 1] hebben verklaard. Noch uit de verklaringen van [naam 1], noch uit enige andere verklaring kan voorts worden afgeleid dat [naam 1] bereid is geweest of heeft toegezegd ook in de periode na het ongeval voor [geïntimeerde] nog onbetaald werkzaamheden te blijven verrichten. [naam 1] heeft daarentegen tijdens het voorlopig getuigenverhoor juist verklaard dat [geïntimeerde] na de aanrijding wist dat hij - ook vanwege de financiën - weg wilde gaan en dat hij al vanaf november 2006 bezig was met iets anders.
4.10
Het hof acht voorts niet aannemelijk dat [geïntimeerde] geen schade heeft geleden omdat zij vóór het ongeval zelf in de lunchroom geen werkzaamheden verrichtte en er daarom geen noodzaak bestond om een vervangende arbeidskracht in te schakelen. Alleen uit de verklaring van [naam 1] van 21 april 2008 kan dit worden afgeleid, waar hij verklaart: “Mevrouw [geïntimeerde] deed namelijk al vóór het ongeval weinig tot niets in de zaak” en “Er is na het ongeval ook niemand anders aangenomen om haar werk over te nemen.” In zijn eerdere verklaring van 7 december 2007 lijkt [naam 1] echter wel degelijk een verband te leggen tussen de uitval van [geïntimeerde] en haar hulpvraag aan [naam 1], waar hij verklaart: “Op 25-01-2007 vond het ongeval plaats. [geïntimeerde] kon vanaf dat moment niet meer in de lunchroom staan. Ze heeft mij gevraagd om haar te helpen, wat ik ook ben gaan doen.” De verklaring van [naam 1] tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 27 april 2009 is evenmin in overeenstemming met hetgeen [naam 1] op 21 april 2008 heeft verklaard, waar [naam 1] op 27 april 2009 omtrent de werkzaamheden van [geïntimeerde] verklaart: “Zij deed de administratie, de inkoop en bij extreme drukte hielp zij mee met koffie inschenken en in de keuken.”
Gelet op deze inconsistentie acht het hof de verklaring van [naam 1] van 21 april 2008 onvoldoende geloofwaardig om aan te nemen dat [geïntimeerde] vóór het ongeval in de lunchroom geen werkzaamheden verrichtte. Bovendien staan tegenover deze verklaring van [naam 1] diverse andere verklaringen (waaronder die van [geïntimeerde] en [getuige 2]), op basis waarvan aannemelijk is dat [geïntimeerde] in de periode vóór het ongeval in de lunchroom wel degelijk werkzaamheden verrichtte. OVZ heeft niet bestreden dat [geïntimeerde] na het ongeval nog beperkt inzetbaar was, zodat op basis van het voorgaande niet kan worden geconcludeerd dat geen noodzaak bestond een vervangende arbeidskracht in te schakelen.
4.11
Voor zover de stellingen van OVZ zo begrepen moeten worden dat [geïntimeerde] volgens OVZ bovendien geen schade heeft geleden omdat [naam 1] na het ongeval niet in de lunchroom heeft gewerkt en dus ook niet betaald behoefde te worden, is het hof van oordeel dat dit op basis van de verklaringen van de verschillende getuigen evenmin is komen vast te staan. Alleen getuige [getuige 1] heeft op 17 maart 2009 verklaard dat [naam 1] na het ongeval weinig tot niets deed, nauwelijks bezig was met [naam 3] en alleen [geïntimeerde] bracht en haalde. Op basis van deze verklaring acht het hof onvoldoende aannemelijk dat [naam 1] na het ongeval geen werkzaamheden heeft verricht in de lunchroom. Niet alleen is onduidelijk in hoeverre getuige [getuige 1] zicht had op alle werkzaamheden van [naam 1], nu zij heeft verklaard in de betreffende periode alleen te hebben gewerkt op vrijdagavond en op zaterdag en wanneer zij vrij was van school. Bovendien staan tegenover haar verklaring de andersluidende verklaringen van [geïntimeerde], [naam 1] en [getuige 2]. De verklaring van getuige [getuige 1] tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 17 maart 2009 doet aan het voorgaande niet af. Weliswaar heeft zij verklaard dat [naam 1] wel hele dagen aanwezig was, maar dat als dat werken is, zij dat ook wel zou willen, doch uit die verklaring kan niet voldoende duidelijk worden afgeleid op welke periode (voor of na het ongeval) het verklaarde betrekking heeft. Zo al voldoende aannemelijk zou zijn dat [naam 1] weinig werkzaamheden verrichtte, rechtvaardigt dit voorts nog niet zonder meer de conclusie dat voor [geïntimeerde] om die reden geen betalingsverplichting zou bestaan.
4.12
De stelling dat [geïntimeerde], althans de Ltd. geen kosten voor het inschakelen van een vervangende arbeidskracht heeft gemaakt, nu - ook als dat wel was afgesproken - [geïntimeerde] in ieder geval heeft verzuimd [naam 1] voor zijn werkzaamheden meer dan genoemd bedrag te betalen, acht het hof onvoldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft in reactie daarop immers aangevoerd dat zij de aan [naam 1] verschuldigde bedragen heeft voldaan door die te verrekenen met diverse posten, waaronder schulden die zij voor [naam 1] heeft voldaan. In dit verband heeft zij verwezen naar het bij conclusie van antwoord als productie 4 overgelegde overzicht (‘het Overzicht’), waarop de door [geïntimeerde] verrekende posten zijn opgenomen, met een toelichting daarop in productie 5. Het lag op de weg van OVZ om dit gemotiveerde en met stukken onderbouwde betoog voldoende concreet en gemotiveerd te weerspreken, hetgeen OVZ heeft verzuimd. Een en ander klemt temeer nu uit de verklaringen van [naam 1] moet worden afgeleid dat hij de door [geïntimeerde] gestelde verrekenposten deels erkent. Zo heeft [naam 1] bijvoorbeeld tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 27 april 2009 verklaard dat verrekening heeft plaatsgevonden met een bedrag van € 8.000, ter zake van een lening van de zus van [geïntimeerde], welke post (weliswaar voor een bedrag van € 8.800) in het Overzicht is opgenomen. Ook komt met het in het Overzicht opgenomen bedrag van € 1200 (met de vermeldingen “2 maanden huur [naam 5]” en “extra betaald eind september en 31 oktober”) overeen de verklaring van [naam 1] op 7 december 2007 dat hij, toen hij in [naam 5] woonde één keer € 700,00 en begin november € 500,00 (derhalve in totaal € 1200) extra heeft gekregen. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [naam 1] op 7 december 2007 dat hij een bedrag van € 2.000 heeft ontvangen; ook dit bedrag komt in het Overzicht voor.
Ten overvloede overweegt het hof dat - voor zover al aan bewijswaardering zou worden toegekomen - de door [naam 1] afgelegde verklaringen ook met betrekking tot de door hem ontvangen bedragen zodanig inconsistent zijn, dat het hof deze verklaringen niet voldoende geloofwaardig acht om op basis daarvan als vaststaand aan te nemen dat [geïntimeerde] [naam 1] voor zijn werkzaamheden niet of onvoldoende heeft betaald.
4.13
Gelet op al het voorgaande kan niet als vaststaand worden aangenomen dat [geïntimeerde] ten onrechte voorschotten heeft ontvangen voor het beweerdelijk inschakelen van [naam 1], althans voor het inschakelen van een vervangende arbeidskracht. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
4.14
De verklaring voor recht inhoudende dat [geïntimeerde] vanwege de staking van haar werkzaamheden bij Lunchroom [naam 3] als gevolg van het ongeval geen schade wegens verlies van arbeidsvermogen heeft geleden en zal lijden, kan evenmin worden toegewezen.
4.15
OVZ heeft in dit verband aangevoerd dat [geïntimeerde] geen schade heeft geleden als gevolg van verlies van verdiencapaciteit, omdat zij van de Ltd. geen loon ontving. De kosten van [naam 1] als vervangende arbeidskracht zijn - voor zover al gemaakt - volgens OVZ door de Ltd. gedragen en niet door [geïntimeerde] in privé. Nog daargelaten de stelling van [geïntimeerde] dat de betreffende betalingen wel ten laste van haar privé inkomen zijn gekomen, kan in ieder geval niet als juist worden aangenomen dat de schade die [geïntimeerde] vordert afgeleide schade zou betreffen waarvoor geen vergoedingsplicht zou bestaan. Ook als de betalingen aan [naam 1] door de Ltd. zijn gedragen, zullen deze op het vermogen van [geïntimeerde] van invloed zijn geweest, nu zij aandeelhouder van de Ltd. was. De conclusie dat [geïntimeerde] in het geheel geen schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen heeft geleden acht het hof daarom niet gerechtvaardigd. In het onderhavige geval is geen sprake van een schadevergoedingsverplichting op grond van een louter jegens de vennootschap geschonden norm. Juist de schending van een norm jegens [geïntimeerde] ligt immers aan de aansprakelijkheid van de veroorzaker van het ongeval en derhalve aan de (voorlopige) betalingsverplichting van OVZ ten grondslag. Ook als zou worden aangenomen dat de door [geïntimeerde] in verband met het inschakelen van een vervangende arbeidskracht geleden schade niet het door [geïntimeerde] gestelde bedrag van € 48.020 betreft, is de conclusie nog niet gerechtvaardigd dat [geïntimeerde] in het geheel geen schade ter zake zou hebben geleden. Een verklaring voor recht in die zin is reeds om die reden niet toewijsbaar. Voor zover de stelling van OVZ niet inhoudt dat [geïntimeerde] in verband met het feit dat zij na het ongeval haar werkzaamheden niet meer heeft kunnen uitoefenen in het geheel geen schade heeft geleden, doch OVZ slechts bedoelt te betogen dat deze schade niet als schade wegens verlies van arbeidsvermogen kan worden aangemerkt, heeft OVZ bij de gevorderde verklaring voor recht naar het oordeel van het hof onvoldoende belang.
Daarbij komt bovendien dat [geïntimeerde] heeft gesteld zich buiten haar werk in de lunchroom bezig te houden met Zweeds vertaalwerk voor een tijdschrift over weeftechnieken en met de distributie van dit tijdschrift, waarmee zij in 2006 € 4.500 had verdiend en tot welke werkzaamheden zij na het ongeval niet meer in staat was, hetgeen door OVZ niet is betwist. Ook om die reden kan niet voor recht worden verklaard dat [geïntimeerde] geen schade wegens verlies aan arbeidsvermogen heeft geleden.
4.16
OVZ heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] onjuist heeft verklaard omtrent de inkomsten die zij in verband met de exploitatie van de lunchroom genoot. Ook als deze stelling juist is - hetgeen overigens naar het oordeel van het hof in dit geding niet is komen vast te staan - rechtvaardigt dit nog niet de conclusie dat [geïntimeerde] geen schade heeft geleden als gevolg van verlies van arbeidsvermogen, noch dat zij geen schade heeft geleden in verband met inschakeling van ([naam 1] als) vervangende arbeidskracht. Zonder nadere verklaring, die ontbreekt, is evenmin in te zien hoe deze stelling zonder meer zou rechtvaardigen dat [geïntimeerde] gehouden is de door OVZ aan haar betaalde voorschotten terug te betalen. ECLI:NL:GHARL:2014:1414