Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 061113 Verzekeraar komt terug op erkenning aansprakelijkheid; voorschot kan als onverschuldigd betaald terugvorderd worden

Rb Den Haag 061113 Verzekeraar komt terug op erkenning aansprakelijkheid; voorschot kan als onverschuldigd betaald terugvorderd worden.

Vervolg op: rb-s-gravenhage-281011-schade-na-gooien-met-bal-verzekerde-is-aansprakelijk-voor-beoordeling-rechtstreekse-vordering-ex-7954-is-bewijslevering-nodig
-hof-den-haag-131216-door-verzekeraar-ingeschakeld-expertisebureau-is-geen-partijgetuige 
-hof-den-haag-131216-letsel-pink-door-bal-na-toedrachtsonderzoek-mag-aansprakelijkheidsverzekeraar-terugkomen-op-erkenning-aansprakelijkheid-voorschot-onverschuldigd-betaald 
-rb-den-haag-030713-tussenvonnis-leveren-van-tegenbewijs-tegen-het-oordeel-van-de-rechtbank-toegelaten

2 De verdere beoordeling in conventie en reconventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 3 juli 2013 is [A] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het oordeel van de rechtbank dat het door [A] gestelde letsel niet door [B] is veroorzaakt.

2.2.
[A] heeft in het kader van het te leveren bewijs de heer [X] (hierna: [X]) als getuige laten horen.

2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [A] op basis van de getuigenverklaring van [X] niet in het leveren van tegenbewijs is geslaagd. De verklaring van [X] wijkt namelijk op belangrijke punten af van de eerder door [B] afgelegde verklaringen.

2.4.
Zo verklaart [X] dat de groep die het balspel deed in zee stonden, nog verder de zee in dan [A] en haar vriend [C], die volgens [X] tot hun middel in het water stonden. [B], die zelf deel heeft genomen aan het balspel heeft verklaard dat het balspel plaatsvond op het strand en niet in zee. Bovendien deden volgens [B] aan het balspel vier personen mee: twee mannen, een meisje van 8 jaar en een jongen van 6 jaar (zie de verklaring van [B] tegenover de medewerkers van CED Forensic; productie 4 bij dagvaarding). [X] heeft echter verklaard dat het balspel werd gespeeld door vijf mannen en dat er geen kinderen meededen.

2.5.
Voorts vindt de rechtbank het verdacht dat [X] heeft verklaard dat hij die dag bij [A] en [C] op bezoek was en met hen naar het strand is gegaan, terwijl [C] daar in al zijn verklaringen, zowel tegenover de medewerkers van CED Forensic als tijdens het getuigenverhoor bij deze rechtbank, in het geheel geen melding van heeft gemaakt, [X] niet in het kader van het op verzoek van [B] gehouden voorlopig getuigenverhoor is gehoord en ook in de processtukken van deze procedure nooit eerder is gesproken over de aanwezigheid van [X] op het strand.
2.6.
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [X] dat hij heeft gezien dat [B] een balletje tegen de pink van [A] heeft gegooid ongeloofwaardig, en gaat zij aan zijn verklaring voorbij, zodat [A] niet het aan haar opgedragen bewijs heeft geleverd.

voorts in conventie

2.7.
Daarmee staat, zoals de rechtbank bij tussenvonnis van 3 juli 2013 reeds had overwogen, vast dat Nationale-Nederlanden onder de gegeven omstandigheden jegens [A] mocht terugkomen op haar erkenning van aansprakelijkheid en op de toezegging van dekking onder de verzekering. De vordering van [A] in conventie wordt dan ook afgewezen.

2.8.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Die kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden worden tot op heden begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 5.000,00 (2,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 8.621,00

2.9.
Nu [A] geen vordering heeft gericht tegen [B], zal zij tevens worden veroordeeld in de kosten in conventie aan de zijde van de niet verschenen gedaagde [B], welke kosten worden begroot op nihil.

2.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

voorts in reconventie

2.11.
Nu [A] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht in conventie, leidt dit ertoe dat de rechtsgrond voor de betaling van het voorschot van € 23.174,20 door Nationale-Nederlanden aan [A] is komen te vervallen. Nationale-Nederlanden kan daarom met succes voornoemd bedrag als onverschuldigd betaald van [A] terugvorderen. De rechtbank zal [A] in reconventie dan ook veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag aan Nationale-Nederlanden.

2.12.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente over het betaalde voorschot zal de rechtbank aansluiten bij de door Nationale-Nederlanden genoemde datum van 23 september 2009, nu [A] tegen de gevorderde wettelijke rente geen verweer heeft gevoerd.

2.13.
Nu, zoals de rechtbank bij tussenvonnis van 3 juli 2013 reeds heeft overwogen, Nationale-Nederlanden heeft nagelaten de buitengerechtelijke kosten te onderbouwen, zal de vordering die daarop betrekking heeft worden afgewezen.

2.14.
[A] zal als de in reconventie voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Nationale-Nederlanden worden tot op heden begroot op € 2.000,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 2.000,00) aan salaris advocaat.

2.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. ECLI:NL:RBDHA:2013:19725