Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 290910 verstrekking onjuiste informatie leidt tot terugvordering uitkering, Gedragscode Persoonlijk Onderzoek

Rb Middelburg 290910 verstrekking onjuiste informatie leidt tot terugvordering uitkering, Gedragscode Persoonlijk Onderzoek
De beoordeling
in conventie
De vraag of Interpolis naar het doen en laten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een persoonlijk onderzoek heeft kunnen instellen, dient te worden beantwoord aan de hand van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek, door het Verbond van Verzekeraars opgesteld. De rechtbank is met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van oordeel, dat de resultaten van het persoonlijk onderzoek alleen dan bij de beoordeling van de vordering van Interpolis kunnen worden betrokken, wanneer in overeenstemming met die Gedragscode tot dat onderzoek is beslist. Een persoonlijk onderzoek kan – naast of als onderdeel van een zgn. feitenonderzoek, dat plaatsvindt om een beslissing over een recht op uitkering te kunnen nemen – worden ingesteld wanneer (kort gezegd) het feitenonderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft voor een verantwoorde beslissing over de aanspraak op een uitkering of de hoogte van een schadevergoeding of wanneer de verzekeraar zodanig twijfelt over de juistheid van de resultaten van het feitenonderzoek, dat een redelijk vermoeden bestaat van fraude. Interpolis beroept zich ter rechtvaardiging van het persoonlijk onderzoek van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] primair op die laatste grond. De ter rechtvaardiging van dat onderzoek door Interpolis aangevoerde omstandigheden worden door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist.

4.2. De rechtbank zal die omstandigheden bespreken.

4.2.1. Interpolis voert aan dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn claim indiende kort nadat de verzekering was ingegaan en dat de klachten al veel langer moeten hebben bestaan. Interpolis is niet ingegaan op hetgeen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daartegen heeft ingebracht, namelijk dat hij eerder lange tijd bij een andere verzekeraar een arbeidsongeschiktheidsverzekering had, die hij op aanwijzen van zijn tussenpersoon in 2001 heeft ondergebracht bij Interpolis. In het licht van die onbetwiste stelling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] kan de omstandigheid dat hij relatief kort na het aangaan van de verzekering een claim heeft ingediend niet bijdragen aan een redelijk vermoeden van fraude. De niet met een (medische) toelichting onderbouwde stelling van Interpolis dat de klachten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie], gelet op de aard en ernst ervan, al veel langer moeten hebben bestaan rechtvaardigt evenmin een dergelijk vermoeden.

4.2.2. Ter comparitie heeft Interpolis aangegeven dat in 2005 en 2006 medische onderzoeken (door respectievelijk een reumatoloog en door een orthopedisch chirurg) zijn gedaan, dat op grond daarvan door haar medische adviseur een beperkingenprofiel is opgesteld en dat vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is vastgesteld. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft destijds – zo verklaarde hij ter zitting – ingestemd met het aldus vastgestelde percentage van arbeidsongeschiktheid. In dat licht is de stelling van Interpolis, dat er geen helder beeld was van de klachten, dat deze niet berustten op objectiveerbare afwijkingen en dat uit die omstandigheden een redelijk vermoeden van fraude moet worden afgeleid, zonder nadere toelichting – die Interpolis niet heeft gegeven – niet begrijpelijk.

4.2.3. Dan resteert de door Interpolis gestelde – als resultaat in het feitenonderzoek te beschouwen – tegenstrijdige en onjuiste informatie, die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft verstrekt over de aard van zijn werkzaamheden en over hem opgelegde leefregels (hij zou tot eind maart 2006 “plat” moeten liggen) na een rugoperatie in december 2005. Dat hij over de aard van zijn werkzaamheden verschillende mededelingen – het zou voornamelijk (zittend) kantoorwerk zijn en op een nader moment voornamelijk inmeten van kozijnen – heeft gedaan, wordt door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet betwist. Wel heeft hij aangegeven dat die verschillende mededelingen in het licht van de ontwikkeling van zijn bedrijf niet tegenstrijdig waren. Dat is zonder nadere toelichting – die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet heeft gegeven – niet begrijpelijk. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft voorts (anders dan hij in de conclusie van antwoord stelt) onvoldoende betwist dat hij over de hem opgelegde beperkingen na de operatie in december 2005 onjuiste mededelingen heeft gedaan. In de brieven waarnaar hij verwijst, is een gemotiveerde betwisting niet te vinden. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aldus aan Interpolis of aan door Interpolis ingeschakelde personen diverse mededelingen heeft gedaan die niet met elkaar, dan wel met de waarheid strookten. Aldus kon er in redelijkheid bij Interpolis een vermoeden van fraude ontstaan, zodanig dat dat haar het recht gaf een persoonlijk onderzoek in te stellen.

4.3. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt voorts dat in de uitvoering van het persoonlijk onderzoek door Willemse de daarvoor geldende normen (neergelegd in de Privacygedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus) niet zijn nageleefd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst hij slechts naar hetgeen hij hierover in een tiental alinea’s in een brief aan Interpolis heeft geschreven; hij gaat vervolgens niet in op hetgeen Interpolis – eveneens in een brief – ter verwerping van die stelling naar voren heeft gebracht. Aldus maakt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet helder welk verweer hij nu precies aan de rechtbank voorlegt. De rechtbank kan niet anders dan het verweer – nu Interpolis voorts bij dagvaarding uitdrukkelijk heeft gesteld dat genoemde Privacygedragscode is gerespecteerd – bij gebrek aan voldoende duidelijkheid passeren.

4.4. Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank zal uitgaan van een terecht ingesteld en op de juiste wijze uitgevoerd persoonlijk onderzoek. Het resultaat – het rapport van 4 oktober 2006 – zal bij de beoordeling van de vordering van Interpolis worden betrokken.

4.5. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betwist niet de feitelijke conclusies uit het onderzoek, zoals weergegeven onder 2.3. Hij bestrijdt wel dat daaruit kan worden afgeleid dat hij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de vragenlijst en het dagboek vrij gedetailleerd heeft ingevuld en daarbij ervaringen beschrijft als “kwam vandaag moeilijk op gang” en “vandaag niets gedaan, vannacht geen oog dicht gedaan”. Een dergelijke invulling strookt niet met de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] gestelde impulsiviteit en gebrekkige geconcentreerdheid die bij de invulling een rol zouden hebben gespeeld. De stelligheid van het ingevulde verhoudt zich ook niet met de gestelde vergeetachtigheid. Daarbij komt dat onvoldoende is gebleken (a) dat het (bij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] naar hij stelt geconstateerde) syndroom van Sjögren geheugen- en concentratiestoornissen met zich brengt en (b) dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] destijds daadwerkelijk last had van dergelijke stoornissen. Dat de invulling onder invloed van medicijnen zou hebben plaatsgevonden is pas voor het eerst ter comparitie naar voren gebracht en niet onderbouwd, zodat de rechtbank ook daaraan voorbij gaat. Aldus ziet de rechtbank geen grond [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet aan de door hem destijds schriftelijk afgelegde verklaringen te houden. Dan moet worden vastgesteld dat Willemse terecht een grote discrepantie constateert tussen hetgeen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verklaarde en hetgeen bij observatie is geconstateerd. Daarbij gaat het vooral om onjuiste verklaringen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] over waar hij was; waar [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verklaarde dat hij thuis of bij familie in Sint-Annaland was, bleek uit observatie dat hij in zijn bedrijf in Halsteren was. Met deze aan hem toe te rekenen onjuiste verklaringen heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bewust zijn aanwezigheid op zijn bedrijf voor Willemse en aldus ook voor Interpolis, verborgen. Deze handelwijze beschouwt de rechtbank als het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Gelet op het vorenstaande is het niet meer noodzakelijk na te gaan of [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ook – zoals Interpolis stelt – onjuiste mededelingen heeft gedaan over de ontwikkelingen van zijn bedrijf. Voldoende staat immers al vast dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt.

4.6. De rechtbank deelt niet de opvatting van Interpolis dat de resultaten van het onderzoek van Willemse ook aantonen dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid. In het licht van de door Interpolis genoemde vaststelling van de arbeidsongeschiktheid, na onderzoek door medische deskundigen en beoordeling door haar medisch adviseur, kort voor het onderzoek van Willemse en gelet op het feit dat in het onderzoek van Willemse over daadwerkelijk aan het werk zijn van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niets wordt gezegd, kan die conclusie niet uit de resultaten van het onderzoek van Willemse worden getrokken.

4.7 Interpolis heeft nadat de onjuiste informatieverstrekking was vastgesteld, gehandeld als onder 2.4 en 2.6 is vermeld. Ter comparitie is aangegeven dat de in de brief van 2 april 2009 genoemde datum van beëindiging (1 maart 2009) een vergissing is en dat dat 25 september 2006 moet zijn.
4.7.1. Bij brief van 10 oktober 2006 beëindigde Interpolis de verzekering en het recht op uitkering met ingang van 25 september 2006. Die datum was – kennelijk – gekozen omdat de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in het onderzoek van Willemse zelf verstrekte informatie (de vragenlijst en het dagboek) op die datum aanvangen; Interpolis gaat er aldus van uit dat de onjuiste informatieverstrekking op die dag aanving. Interpolis beroept zich op art. 21, vierde lid van de voorwaarden. Ingevolge dat artikel eindigt het recht op uitkering op de dag dat de verplichting juiste informatie te geven, niet is nageleefd, volgens Interpolis in dit geval 25 september 2005. Interpolis vordert thans ook de uitkeringen, gedaan voor die datum, terug. Daartoe beroept zij zich op art. 7:941, vierde lid BW. Voor toepassing van dat artikel is nodig dat de onjuiste verstrekking van informatie heeft plaatsgevonden “met het opzet de verzekeraar te misleiden”. Over een dergelijk opzet bij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft Interpolis niets gesteld. Aan het beroep op art. 7:941 BW wordt voorbijgegaan. Op de vragen of art. 21 van de voorwaarden strijdig is met dit artikel en zo ja welke gevolgen dat moet hebben behoeft dus niet te worden ingegaan. Interpolis is aldus niet gerechtigd om de uitkeringen gedaan voor 25 september 2006 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] terug te vorderen. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.

4.7.2. De rechtbank is van oordeel dat Interpolis de verzekeringsovereenkomst en de uitkeringen naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van Willemse per 26 september 2006 heeft kunnen beëindigen. De gronden voor de keuze van juist 26 september 2005 (en niet een nadere datum) zijn door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet betwist; hij stelt wel dat hij uit de handelwijze van Interpolis daarna mocht afleiden dat uitkeringen ziet zouden worden teruggevorderd. Uit hetgeen door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ter comparitie is verklaard blijkt echter dat voor hem in oktober 2006 duidelijk was dat Interpolis – ook al stelde zij een minnelijke regeling voor, waarin een uitkering betaald zou blijven worden – van opvatting was dat in beginsel de uitkering zou moeten worden gestopt. Gelet daarop kan hij zich er niet op beroepen dat Interpolis de indruk heeft gewekt dat zij de onjuiste verstrekking van informatie niet zo zwaar opnam en dat de verzekering zou worden voortgezet. In dat licht kan het feit dat Interpolis lopende de onderhandelingen met [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] uitkeringen aan hem is blijven betalen, niet leiden tot het oordeel dat zij die uitkeringen – toen de onderhandelingen niet tot een overeenstemming leidde omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niets anders wilde dan alleen ongeclausuleerde voortzetting van de verzekering – niet zou kunnen terugvorderen.

4.8. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering tot terugbetaling van Interpolis moet worden toegewezen, echter slechts voor het bedrag dat door haar na 25 september 2006 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is uitgekeerd. Uit de door Interpolis verschafte gegevens is dat bedrag niet af te leiden; zij zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte dat bedrag (toegelicht) op te geven.

4.9. Nu vast staat dat Interpolis gerechtigd was het persoonlijk onderzoek in te stellen en uit dat onderzoek is gebleken dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] onjuiste informatie verstrekte, vordert zij terecht vergoeding van de kosten, die zij voor de uitvoering van het persoonlijk onderzoek heeft moeten maken. Nu de hoogte van die kosten niet zijn betwist, zal de rechtbank in haar eindvonnis het door Interpolis genoemde bedrag van € 18.090,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2006, toewijzen.

4.10. Thans zal – in afwachting van de onder 4.9 genoemde aktewisseling – iedere verdere beslissing worden aangehouden.

in reconventie

4.11. Aangezien de vordering in conventie niet wordt afgewezen, zal de rechtbank – zonder dat nog van repliek en dupliek wordt gediend – de vorderingen in reconventie kunnen beoordelen. Immers, alleen voor het geval de vordering in conventie zou worden afgewezen is ter comparitie afgesproken dat nog nader zou worden geconcludeerd. De vorderingen in reconventie zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat Interpolis ten onrechte de verzekeringen en het recht op uitkering heeft beëindigd. Zoals hiervoor overwogen is dat uitgangspunt naar het oordeel van de rechtbank niet juist. De vorderingen dienen om die reden te worden afgewezen. LJN BO9418