Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Hertogenbosch 141211 terugvordering van € 50.000,00 vanwege opzettelijk onjuiste inlichtingen; afgewezen

Rb 's-Hertogenbosch 141211 terugvordering van € 50.000,00 vanwege opzettelijk onjuiste inlichtingen; afgewezen 
Bij de beoordeling van de zaak gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. 

2.1.  Op 11 februari 2008 is [gedaagde], geboren 3 juli 1970, betrokken geraakt bij een kop-staartbotsing toen zij samen met een vriendin op weg was naar de huishoudbeurs. De auto die zij bestuurde werd met lage snelheid - ‘stapvoets’ dan wel 20 tot 25 km/uur - van achter aangereden door een vrachtauto die werd bestuurd door een verzekerde van [eiseres]. Beide voertuigen zijn door de aanrijding licht beschadigd geraakt. 

2.2.  [gedaagde] en haar vriendin hebben die dag de huishoudbeurs nog bezocht, maar [gedaagde] had direct last van haar nek en kreeg in de loop van de dag meer hoofdpijn en ze werd misselijk. Ze heeft haar vriendin laten terugrijden. De volgende dag bezocht zij haar huisarts. 

2.3.  Bij brief van 19 februari 2008 heeft [gedaagde] [eiseres] aansprakelijk gesteld voor haar schade. In die brief heeft zij aangegeven dat zij door het ongeval letsel heeft opgelopen, te weten: nekklachten met uitstraling naar de schouders en bovenrug, hoofdpijn, concentratiestoornissen en vergeetachtigheid. Zij heeft verzocht om betaling van een voorschot omdat zij op dat moment niet in staat was te werken in haar eigen bedrijf en daarom extra personeelskosten moest maken. [gedaagde] drijft samen met haar echtgenoot een cafetaria. 

2.4.  Op 11 maart 2008 heeft [eiseres] een eerste betaling van € 2.500,- gedaan aan [gedaagde] als voorschot op schadevergoeding. 

2.5.  [eiseres] heeft vervolgens [A] en [G] Expertises BV (hierna: A&G) ingeschakeld voor de schaderegeling. Een medewerker van A&G heeft op 31 maart 2008 samen met de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] een huisbezoek gebracht aan [gedaagde]. Een medisch adviseur heeft op 13 mei 2008 en 7 oktober 2008 advies uitgebracht aan A&G. Op 24 november 2008 heeft opnieuw een huisbezoek door A&G plaatsgevonden. 

2.6.  In verband met haar klachten heeft [gedaagde] in 2008 enkele artsen bezocht en therapie ondergaan. [gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod van [eiseres] om op kosten van [eiseres] te gaan deelnemen aan een Winnocktraining. 

2.7.  Op 23 maart 2009 heeft [eiseres] aan onderzoeksbureau Extensive uit Lisse opdracht gegeven voor het uitvoeren van een persoonlijk onderzoek naar [gedaagde]. Extensive heeft gedurende een aantal dagen in april en juli 2009 observaties uitgevoerd bij de cafetaria van [gedaagde]. 

2.8.  Voor het laatst op 16 juli 2009 heeft [eiseres] betalingen aan [gedaagde] gedaan. Zij heeft in totaal € 22.500,- aan [gedaagde] betaald als voorschot op schadevergoeding. Tevens heeft [eiseres] de kosten van de voormalig gemachtigde van [gedaagde] vergoed tot een bedrag van € 9.887,72. 

2.9.  Op uitnodiging van [eiseres] hebben [gedaagde] en haar gemachtigde op 10 november 2009 een bezoek gebracht aan het kantoor van [eiseres], waar hen de resultaten van het observatieonderzoek zijn voorgehouden. 

2.10.  In een brief van 20 november 2009 heeft [eiseres] van [gedaagde] € 49.610,30 teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde voorschotten en vergoeding van de door [eiseres] gemaakte kosten. Bij brief van 21 juni 2010 heeft [eiseres] [gedaagde] tevergeefs nogmaals gesommeerd te betalen. 

3.  Het geschil 

[eiseres] 

3.1.  [eiseres] vordert samengevat veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 49.610,30 aan hoofdsom en van € 1.788,- aan buitengerechtelijke kosten, alles vermeerderd met wettelijke rente, en ook tot vergoeding van de proceskosten, vermeerderd met rente, en van de nakosten. 

3.2.  Volgens [eiseres] staat vast dat [gedaagde] [eiseres] opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verschaft over haar vermeend letsel teneinde [eiseres] te bewegen tot het betalen van schadevergoeding, die [eiseres] bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben betaald. Dit levert volgens [eiseres] bedrog op van [gedaagde] in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW. [eiseres] vordert daarom vernietiging van de betalingen die zij ten behoeve van [gedaagde] heeft gedaan, te weten de aan [gedaagde] betaalde voorschotten (€ 22.500,-) en de betalingen aan de (voormalige) gemachtigde van [gedaagde] (€ 9.887,72). [eiseres] vordert deze bedragen als onverschuldigd betaald terug. Ook vordert [eiseres] uit hoofde van artikel 6:96 BW vergoeding door [gedaagde] van de door [eiseres] gemaakte onderzoekskosten, te weten € 16.472,58 voor onderzoeksbureau Extensive en € 750,- voor interne onderzoekskosten. Tot slot vordert [eiseres] vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten (artikel 6:96 lid 2 sub c BW) begroot op € 1.788,-. 

3.3.  Ter onderbouwing van haar beroep op bedrog voert [eiseres] kort gezegd het volgende aan. Van de zijde van [gedaagde] kreeg [eiseres] steeds het bericht dat zij nog altijd forse klachten had en volledig arbeidsongeschikt was. Later is dit enigszins bijgesteld en is aangegeven dat zij genoodzaakt zou zijn bij te springen in de zaak en dat zij maximaal vier uur per dag in de zaak zou kunnen werken. Uit de medische rapportages blijkt echter niet dat [gedaagde] beperkingen ondervindt. Een voorstel van de zijde van [eiseres] om een Winnocktraining te volgen werd door [gedaagde] afgewezen omdat zij dan niet zou kunnen werken en vervangend personeel zou moeten inschakelen. Op een formulier ter zake van een aanvraag in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) staat vermeld dat [gedaagde] grote delen van de dag meewerkt. Dit alles heeft [eiseres] doen besluiten een observatieonderzoek te laten uitvoeren. Uit dit observatieonderzoek bleek dat [gedaagde] hele dagen werkte, ogenschijnlijk zonder enige lichamelijke beperking. Na dit onderzoek heeft [eiseres] [gedaagde] opnieuw naar haar situatie gevraagd, waarbij zij verklaringen heeft afgelegd over haar beperkingen die niet overeenstemmen met de observaties. 

[gedaagde] 

3.4.  [gedaagde] betwist dat sprake is geweest van bedrog en voert daartoe het volgende aan. Uit de medische informatie die beschikbaar is, en waarover ook [eiseres] beschikt, blijkt dat diverse klachten en beperkingen zijn vastgesteld. De medisch adviseurs van partijen zijn beide van oordeel dat [gedaagde] een multidisciplinaire begeleiding nodig heeft. [gedaagde] bestrijdt dat zij willens en wetens het heeft doen voorkomen dat zij totaal niet in staat zou zijn om haar gewone werkzaamheden uit te voeren. Zij heeft steeds aangegeven dat hoewel zij eigenlijk het werk niet aan kan, zij uit pure noodzaak toch is blijven werken. [gedaagde] wijst op brieven en rapportages van haar toenmalige belangenbehartiger van 3 maart 2008, 31 maart 2008, 26 mei 2008 en 9 december 2008, waarin telkens staat vermeld dat [gedaagde] feitelijk wel werkt. Zij heeft ook nooit gezegd dat zij de handelingen en bewegingen die zijn geobserveerd niet kon doen. Zij heeft steeds aangegeven dat zij dusdanige beperkingen ondervindt dat zij haar werk in de zaak niet normaal kan doen. Voor het ongeval werkte zij 90 uur per week en kon zij zes dagen per week de zaak in haar eentje draaien. Na het ongeval kan zij dit niet meer. Zij kan aanwezig zijn en hand- en spandiensten verrichten, maar nog altijd in beperkte mate en in laag tempo. [gedaagde] is bereid mee te werken aan een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek om duidelijk te maken dat zij wel degelijk de beperkingen ondervindt die aanleiding zijn geweest om de voorschotten te betalen. Dergelijk onderzoek is door [eiseres] nooit geïnitieerd. Uit de observaties blijkt overigens niet hoe de situatie was vóór 2009. 

3.5.  [gedaagde] voert verder aan dat een deugdelijke onderbouwing ontbreekt van de terugvordering van de voorschotten die zijn betaald aan de belangenbehartiger van [gedaagde], en van de vordering van externe en interne onderzoekskosten. 
[gedaagde] betwist tot slot de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten. 

3.6.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 

4.1.  Aan de orde is kort gezegd de vraag of de betalingen die door [eiseres] aan [gedaagde] zijn gedaan in de periode van 11 maart 2008 tot 16 juli 2009 door bedrog van de zijde van [gedaagde] tot stand zijn gekomen en daarom vernietigbaar zijn. 

4.2.  [eiseres] baseert haar beroep op bedrog eerst en vooral op de resultaten van het observatieonderzoek en het confrontatiegesprek met [gedaagde] op 10 november 2009. 
Er is geobserveerd op 2, 3, 5 en 17 april 2009 en op 16 juli 2009. Het observatiemateriaal is door [eiseres] niet in het geding gebracht, met uitzondering van een schriftelijk verslag van de observatie van 16 juli 2009 en een aantal daarbij horende foto’s. De rechtbank heeft de observatiebeelden dus niet gezien maar gaat er vanuit dat op die beelden te zien is wat [eiseres] daarover heeft verklaard, nu dit door [gedaagde] niet is betwist. [gedaagde] heeft evenmin verweer gevoerd tegen de weergave door [eiseres] van het confrontatiegesprek van 10 november 2009, zodat de rechtbank ook van de juistheid daarvan uitgaat. 

4.3.  [gedaagde] verklaarde tijdens dat gesprek onder meer dat zij maximaal een doosje frikandellen kon tillen, terwijl bij de observatie is gezien dat ze zwaardere zaken tilde (boodschappen, volle trays met blikjes). Ook gaf [gedaagde] aan niet in staat te zijn de winkelwagen bij Sligro te duwen, terwijl bij observatie is gezien dat ze een volgeladen winkelwagen bestuurt. Ook heeft [gedaagde] verklaard dat haar man veel van haar werkzaamheden in de zaak overnam, terwijl bij de observaties is gezien dat [gedaagde] de hele dag in de cafetaria was, daar alle gebruikelijke en noodzakelijke werkzaamheden uitvoerde, terwijl haar man de hele dag op pad was. Volgens [eiseres] blijkt uit de beelden dat [gedaagde] op de observatiedagen ogenschijnlijk geen last had van lichamelijke beperkingen. Zo is op 16 juli 2009 gezien dat zij van 8.30 uur tot 20.45 uur vrijwel onafgebroken in de cafetaria heeft gewerkt en allerlei handelingen heeft verricht en bewegingen heeft gemaakt zonder daarbij blijk te geven van enig lichamelijk ongemak, belemmering of pijn. 

4.4.  [eiseres] beroept zich er op dat de observaties niet in overeenstemming zijn met de informatie die [gedaagde] steeds heeft gegeven over haar klachten en over de mate waarin zij nog tot werken in staat zou zijn. 

4.5.  De rechtbank is van oordeel dat vraagtekens geplaatst kunnen worden bij wat [gedaagde] op 10 november 2009 heeft verklaard over de ernst van haar lichamelijke klachten op dat moment en over de mate waarin die klachten haar toen hinderden bij het uitvoeren van haar werk. Ze heeft toen onder meer verklaard dat het langzaam wel wat beter met haar ging maar dat ze nog veel pijn had aan nek en hoofd, nog niet zwaar kon tillen, en dat de dagelijkse gang van zaken in de cafetaria grotendeels zou zijn overgenomen door haar echtgenoot. Die verklaring valt niet te rijmen met de observaties van enkele maanden eerder waarbij is gezien dat [gedaagde] gedurende lange werkdagen ogenschijnlijk onbelemmerd haar werk kon doen. Weliswaar kan het zo zijn, zoals [gedaagde] ter zitting heeft verklaard, dat zij op sommige dagen meer kan dan op andere dagen, en ook kan enkel op basis van de observaties niet met zekerheid worden vastgesteld dat [gedaagde] op dat moment helemaal geen beperkingen ondervond bij het uitvoeren van haar werk, maar naar het oordeel van de rechtbank staat wel vast dat [gedaagde] op 10 november 2009 haar beperkingen ernstiger heeft doen voorkomen dan zij in werkelijkheid waren. 

4.6.  Voor een geslaagd beroep op bedrog moet evenwel komen vast te staan dat door [gedaagde] opzettelijk misleidende verklaringen zijn afgelegd over haar beperkingen, waarmee zij [eiseres] ertoe heeft gebracht betalingen te doen die [eiseres] zonder die misleiding niet zou hebben gedaan. Het gaat er dus om te bepalen of van de zijde van [gedaagde] eerder opzettelijk misleidende mededelingen zijn gedaan die [eiseres] ertoe hebben gebracht de voorschotbetalingen te doen die hebben plaatsgevonden tussen 11 maart 2008 en 16 juli 2009. 

4.7.  Het resultaat van het observatieonderzoek en de daarmee niet te verenigen verklaringen van [gedaagde] tijdens het confrontatiegesprek, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank nog niet de conclusie dat [gedaagde] van aanvang af onjuiste mededelingen over haar klachten en beperkingen heeft gedaan en dat zij in werkelijkheid nooit beperkingen heeft ondervonden. 

4.8.  Voor zover op basis van de observaties conclusies kunnen worden getrokken over het ontbreken van beperkingen bij [gedaagde], gelden die alleen voor de situatie ten tijde van die observaties en daarna. De observaties dateren van meer dan een jaar na het ongeval en zeggen niets over de periode vóór de observaties. Denkbaar is dat [gedaagde] na het ongeval vanwege de door haar genoemde klachten wel degelijk gedurende enige tijd beperkt was bij het verrichten van haar werk maar dat die klachten en beperkingen in de loop van de tijd zijn afgenomen. Gelet op de medische informatie die te vinden is in de overgelegde stukken acht de rechtbank dit niet uitgesloten. [gedaagde] is weliswaar slechts met lage snelheid aangereden, maar na deze aanrijding had zij direct verschillende klachten in verband waarmee zij daags na het ongeval en ook in de weken daarna meermaals haar huisarts en therapeuten bezocht en verschillende behandelingen heeft ondergaan. Ook later (onder meer in augustus 2008) heeft [gedaagde] nog een neuroloog en een neuropsycholoog bezocht, en therapie ondergaan. 

4.9.  [gedaagde] heeft steeds alle beschikbare medische informatie aan [eiseres] ter beschikking gesteld. De medisch adviseur van [eiseres] heeft deze informatie op 13 mei 2008 en op 7 oktober 2008 beoordeeld. Hij heeft de klachten van [gedaagde] omschreven als een chronisch pijnsyndroom zonder neurologisch substraat waaraan geen percentage functieverlies of beperkingen kan worden toegekend. [eiseres] wist derhalve dat bij [gedaagde] sprake was van (pijn)klachten, die haar naar eigen zeggen fors beperkten in haar handelen, maar waarvoor de artsen geen oorzaak konden aantonen. [eiseres] heeft geen aanleiding gezien voor nader medisch of arbeidskundig onderzoek naar de ernst van de klachten van [gedaagde], naar de mate van eventuele functionele beperkingen of naar de vraag in hoeverre die beperkingen haar het werken in de cafetaria onmogelijk maakten. [eiseres] is daarentegen lange tijd blijven afgaan op de mededelingen van [gedaagde] zelf over haar mate van arbeidsongeschiktheid en [eiseres] heeft uit die mededelingen geconcludeerd dat [gedaagde] al die tijd nagenoeg volledig arbeidsongeschikt was en niet, althans nagenoeg niet werkte. 

4.10.  In de aansprakelijkstelling van 19 februari 2008 stelde [gedaagde] dat zij op dat moment niet in staat was om te werken. Betrekkelijk kort daarna heeft zij dit genuanceerd. Zo schrijft haar gemachtigde op 3 maart 2008: “In verband met aanhoudende klachten is cliënte afgelopen vrijdag bij de huisarts geweest. De huisarts heeft haar een injectie gegeven en absolute rust voorgeschreven. Voor cliënte is het moeilijk, gezien haar eigen bedrijf, om rust te nemen. Vorige week heeft cliënte ook nog te horen gekregen dat de vaste kracht per begin april haar baan opzegt, omdat zij een eigen bloemenzaak gaat beginnen.” Op 31 maart 2008 is [gedaagde] thuis bezocht door een medewerker van A&G, die vervolgens in zijn bezoekrapport vermeldt: “Betrokkene verricht nog de volgende werkzaamheden: bestellingen klaarmaken, incidenteel meehelpen bij drukte in het cafetaria en factureren. Ze zegt niet meer dan vier uur per dag effectief werkzaam te zijn.” Ook de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] was bij dit huisbezoek aanwezig en schrijft over ditzelfde bezoek: “Vanaf 31 maart a.s. werkt de vaste kracht [xx] er niet meer. Men is nu op zoek naar een nieuwe vaste kracht. Het is echter zeer moeilijk om iemand te vinden. Zonder ongeval zou cliënte, zolang zij geen vervanging voor [xx] hadden, alleen (met uiteraard haar echtgenoot en op de vaste uren [Y] en [Z]) in de cafetaria gewerkt hebben. Nu is er een groot probleem. [Y] en [Z] kunnen overdag niet werken, omdat zij nog op school zitten. Haar echtgenoot bezorgd overdag de bestellingen, zodat cliënte alleen in de cafetaria staat. Dit is gezien haar klachten niet mogelijk. Na 1,5 uur werken is zij helemaal op. Momenteel werkt cliënte 4 uur per dag. Dit is eigenlijk te veel.” In een brief van 26 mei 2008 schrijft de gemachtigde van [gedaagde]: “Met het werk gaat het niet goed. Door de klachten is cliënte niet in staat te werken. Zij heeft echter geen keus en moet wel werken. Hierdoor kan zij geen rust nemen en aan haar herstel werken. Cliënte heeft nog geen nieuwe vaste kracht gevonden.” In een brief van 9 december 2008 schrijft de gemachtigde van [gedaagde] dat tijdens het huisbezoek op 24 november 2008 onder meer het volgende is besproken: “Cliënte is nog steeds volledig arbeidsongeschikt. Ondanks het feit dat zij eigenlijk niet kan werken is zij genoodzaakt, vanwege gebrek aan personeel, om toch mee te helpen in de snackbar. In rustige tijden werkt cliënte en wanneer het druk is, is er extra personeel om haar op te vangen zodat cliënte kan rusten.” Bij het huisbezoek van 24 november 2008 is ook gesproken over de mogelijkheid van een Winnocktraining. De medewerker van A&G schrijft in zijn interne rapportage naar aanleiding van dit bezoek: “De belangenbehartiger stelt dat er extra hulp nodig is om betrokkene tijdens de Winnocktraining te vervangen. Ik heb gezegd dat ik dat niet goed kan rijmen met eerdere mededelingen dat ze nagenoeg volledig arbeidsongeschikt is. Betrokkene stelt thans dat ze de uren in het bedrijf werkt dat er geen personeel is en dat deze uren zullen moeten worden opgevangen als ze het Winnocktraject volgt.” In een brief van 26 mei 2009 schrijft de gemachtigde van [gedaagde]: “Van mijn cliënte mocht ik vernemen dat er wat betreft haar klachten weinig verbetering inzet. Momenteel is zij niet onder behandeling van een arts. Met Winnock heeft zij helaas nog niet kunnen starten omdat zij nog niemand hebben kunnen vinden die zij kunnen vertrouwen en die de hele dag in de snackbar aanwezig kan zijn. Ook al werkt mevrouw [gedaagde] momenteel nauwelijks, zij is wel in de snackbar of boven de snackbar in de woning aanwezig, zodat zij een oogje in het zeil kan houden.” 

4.11.  Uit bovenstaande citaten blijkt dat [gedaagde] steeds heeft aangegeven dat zij eigenlijk niet kon werken maar het feitelijk wel deed. [eiseres] moest hieruit toch begrijpen dat van volledige arbeidsongeschiktheid feitelijk geen sprake was. En gelet op een en ander is het op zichzelf niet vreemd dat tijdens observaties is gezien dat [gedaagde] werkzaamheden uitvoerde. Over de mate waarin zij werkzaam was, is [gedaagde] niet heel helder geweest. Dat is gegeven de specifieke situatie van [gedaagde] niet verwonderlijk. De woning van [gedaagde] is gelegen boven de cafetaria en beschikt niet over een keuken, zodat de cafetaria voor [gedaagde] een soort verlengstuk is van haar woning. Werk en prive zijn daarom moeilijk te scheiden. [eiseres] was bekend met deze situatie. [eiseres] had dan ook reden om de mededelingen van [gedaagde] over de omvang van haar feitelijke werkzaamheden kritisch te beschouwen en daar nader onderzoek naar te doen. [eiseres] had daartoe te meer reden gelet op het ontbreken van een vastgestelde oorzaak van de beweerdelijke klachten van [gedaagde]. Voor de conclusie dat van aanvang af sprake is geweest van misleiding door [gedaagde] bestond evenwel onvoldoende aanleiding. 

4.12.  De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het beroep van [eiseres] op bedrog niet slaagt. Niet staat vast of, en zo ja in welke mate, [gedaagde] beperkingen ondervond bij het verrichten van haar werk in de periode na het ongeval tot het moment van de observaties. Niet is uitgesloten dat [gedaagde] toch gedurende een zekere periode vanwege beperkingen niet of nauwelijks heeft kunnen werken. In zoverre is dan geen sprake geweest van onjuiste verklaringen. Ook is mogelijk dat [gedaagde] haar klachten en beperkingen enigszins heeft overdreven zonder dat zij besefte of moest beseffen dat haar verklaringen onjuist en misleidend waren. 

4.13.  De vordering tot vernietiging van de voorschotbetalingen op grond van artikel 3:44 BW en tot terugbetaling van deze bedragen zal daarom worden afgewezen. 

4.14.  Ook de vordering van [eiseres] uit hoofde van artikel 6:96 BW tot vergoeding van de interne en externe onderzoekskosten (ad respectievelijk € 750,- en € 16.472,58) zal worden afgewezen. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] deze vordering baseert op onrechtmatig handelen van [gedaagde] door het doen van leugenachtige verklaringen jegens [eiseres]. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het beweerdelijke bedrog, kan de rechtbank echter niet komen tot de vaststelling dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. 
Overigens plaatst de rechtbank vraagtekens bij het gebruik van het (kostbare) middel van het persoonlijk onderzoek in dit geval. Gelet op de beschikbare medische gegevens van de behandelaars en de verklaringen van [gedaagde] was er alle reden om nader onderzoek te doen naar de beperkingen van [gedaagde]. Naar het oordeel van de rechtbank had het meer in de rede gelegen wanneer [eiseres] had getracht in overleg met [gedaagde] te komen tot onafhankelijk medisch en/of arbeidskundig onderzoek, eventueel met opschorting van de voorschotbetalingen in afwachting van de uitkomsten van zo’n onderzoek. 

4.15.  De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen.  LJN BU7836