Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 031012 AOV; schending mededelingsplicht mbt drugsgebruik; beëindiging overeenkomst en terugbetaling uitkeringen

Rb Utrecht 031012 AOV; schending mededelingsplicht mbt drugsgebruik; beëindiging overeenkomst en terugbetaling uitkeringen

3.  Het geschil en de beoordeling daarvan 

3.1.  De Goudse vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 24.136,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (2 februari 2012) en de kosten van de procedure. 
Het bedrag van € 24.136,04 is als volgt opgebouwd: 
-  € 21.501,37 aan verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen; 
-  € 318,19 voor het opvragen van medische informatie; 
-  € 1.126,48 aan wettelijke rente tot en met 23 januari 2012; en 
-  € 1.190,- (inclusief BTW) aan buitengerechtelijke (incasso)kosten. 

3.2.  De Goudse vordert de door haar verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen als zijnde onverschuldigd betaald terug. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde] zijn mededelingsplicht bij het aangaan van de AOV heeft geschonden door geen melding te maken van zijn drugsverleden. Volgens De Goudse heeft [gedaagde] haar opzettelijk misleid als bedoeld in artikel 7:930 lid 5 in samenhang met artikel 7:928 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). 
Tijdens de comparitie is namens De Goudse toegelicht dat zij de AOV in het geheel niet was aangegaan als zij op de hoogte was geweest van [gedaagde]s drugsproblematiek. De kantonrechter begrijpt dit aldus dat De Goudse subsidiair een beroep doet op het bepaalde in artikel 7:930 lid 4 BW. 

3.3.  [gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat hij de polisvoorwaarden niet heeft ontvangen. 
Ook voert hij aan dat De Goudse de gevolgen van de schending van de mededelingsplicht niet binnen twee maanden na ontdekking, dus te laat, heeft ingeroepen. 
Verder voert [gedaagde] aan dat hij nooit de bedoeling heeft gehad De Goudse te misleiden. In dit licht betrekt hij het standpunt dat er geen causaal verband is tussen de niet meegedeelde feiten en de beoordeling van het risico, zodat hij ingevolge artikel 7:930 lid 2 BW recht heeft op onverkorte uitkering. 
In elk geval heeft hij op grond van artikel 7:930 lid 3 BW recht op een gedeeltelijke uitkering, aldus [gedaagde], omdat De Goudse bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen althans een verzekering tot een lager bedrag hebben afgesloten. Dit leidt er volgens [gedaagde] toe dat de vorderingen van De Goudse moeten worden afgewezen dan wel gematigd. 

Polisvoorwaarden 

3.4.  De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verweer van [gedaagde] dat hij de polisvoorwaarden niet heeft ontvangen, behoeft – wat daar ook van zij – geen bespreking, omdat De Goudse haar vorderingen niet heeft gebaseerd op schending van deze voorwaarden, maar op artikel 7:930 in samenhang met artikel 7:928 BW. 

Opzettelijke misleiding 

3.5.  Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] vraag 2 onjuist heeft ingevuld. Volgens De Goudse heeft hij zodoende haar opzettelijk misleid. In de kern komen de stellingen van De Goudse op het volgende neer. Uit de medische informatie blijkt dat [gedaagde] vanaf zijn twaalfde jaar structureel cannabis gebruikt en dat hij vanaf zijn zestiende jaar afwisselend amfetamine en cocaïne gebruikt. Onder deze omstandigheden kan het volgens haar niet anders dan dat [gedaagde] haar door het onjuist invullen van vraag 2, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, opzettelijk heeft proberen te misleiden, aldus De Goudse. 
[gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat de verzekeringstussenpersoon bij hem thuis is langsgekomen met het aanvraagformulier en de gezondheidsverklaring. Bij het invullen ervan heeft de tussenpersoon geen uitleg gegeven. In eerste instantie heeft hij over de vraag 2 heen gelezen, aldus [gedaagde]. Pas nadat hij de rest van het formulier (waaronder vraag 6) had ingevuld, heeft hij vraag 2 beantwoord. Uit hetgeen [gedaagde] heeft toegelicht, leidt de kantonrechter af dat hij vraag 6, omdat hij niet wist niet wat intraveneus betekent, zo begrepen heeft dat hem werd gevraagd of hij de afgelopen vijf jaar drugs heeft gebruikt. Omdat hij vraag 2 en 6 door elkaar heeft gehaald, heeft hij vraag 2 onjuist beantwoord. Na het invullen heeft [gedaagde] het formulier slechts vluchtig doorgelezen. [gedaagde] betwist dan ook dat hij De Goudse opzettelijk heeft misleid. In dit licht voert hij ook aan dat hij geen machtiging aan De Goudse zou hebben gegeven voor het opvragen van zijn medische gegevens, als hij haar opzettelijk zou hebben misleid zoals wordt gesteld. 

3.6.  Hoewel de kantonrechter zonder meer aanneemt dat [gedaagde] de betekenis van het woord intraveneus (in de ader) in vraag 6 niet kende, brengt juist de afwezigheid van dit woord in vraag 2 mee dat het niet aannemelijk is dat hij de betreffende vragen door elkaar heeft gehaald. Daar komt bij dat vraag 6 zich uitstrekt tot een met name genoemde periode van vijf jaar terug, terwijl vraag 2 deze beperking niet kent. 
Uit de brief van Centrum Maliebaan van 25 januari 2010 (zie r.o. 2.8) blijkt dat [gedaagde], anders dan De Goudse gelet op haar tijdens de zitting gegeven toelichting lijkt te veronderstellen, geen cannabis meer gebruikte ten tijde van het invullen van de gezondheidsverklaring. Uit deze brief blijkt echter wel dat hij op dat moment op frequente basis harddrugs gebruikte (of het cocaïne of amfetamine betrof, wordt niet helemaal duidelijk). Gelet op het feit dat vraag 2 helder is en niet waarschijnlijk is dat hij de vragen 2 en 6 met elkaar heeft verwisseld, moet worden aangenomen dat [gedaagde] vraag 2 opzettelijk onjuist heeft beantwoord. Zelfs als het zo zou zijn dat hij op 2 december 2007 geen drugs meer gebruikte, dan nog had hij – gelet op de aard en de frequentie van de drugs die hij dan tot voor kort gebruikte – moeten begrijpen dat hij antwoordoptie “nee, niet meer sinds (d-m-j)” behoorde in te vullen. 

3.7.  Verder moet het belang van juiste en volledige beantwoording [gedaagde] duidelijk zijn geweest. Immers, het betrof een gezondheidsverklaring in het kader van het al dan niet aangaan van een AOV waarop is meegedeeld het van groot belang is dat alle vragen juist en volledig worden beantwoord. Ook is op de verklaring meegedeeld welke sancties verbonden kunnen zijn aan onjuiste of onvolledige beantwoording. Onder deze omstandigheden is de conclusie gerechtvaardigd dat [gedaagde] vraag 2 onjuist heeft beantwoord met de bedoeling De Goudse te misleiden. Dit oordeel leidt ertoe dat De Goudse een terecht beroep doet op het bepaalde in artikel 7:930 lid 5 in samenhang met artikel 7:928 BW. Dit betekent dat ieder recht op uitkering komt te vervallen en dat de reeds betaalde uitkeringen onverschuldigd zijn betaald. De vorderingen van De Goudse zullen dan ook in beginsel worden toegewezen. 

Tijdig inroepen gevolgen schending mededelingsplicht 

3.8.  [gedaagde] stelt verder als verweer dat De Goudse niet tijdig, dat wil zeggen niet binnen twee maanden na de ontdekking van schending van de mededelingsplicht, een beroep heeft gedaan op de mogelijke gevolgen ervan. Volgens hem blijkt al uit de ontslagbrief van 19 augustus 2009 (zie r.o. 2.6) dat sprake is van drugsgebruik ten tijde van het invullen van de gezondheidsverklaring. Dit verweer wordt verworpen. 

3.9.  De kantonrechter stelt voorop dat voor ontdekking in de zin van artikel 7:929 BW meer nodig is dan het enkele vermoeden van schending van de mededelingsplicht. Gelet op de betrokken belangen is het nodig dat een verzekeraar een voldoende mate van zekerheid heeft. Hiervoor kan onderzoek nodig zijn. 

3.10.  Met De Goudse is de kantonrechter van oordeel dat uit de ontslagbrief niet blijkt dat [gedaagde] voor of ten tijde van het invullen van de gezondheidsverklaring amfetamine gebruikte. In de brief wordt slechts vermeld dat [gedaagde] regelmatig speed gebruikt. Deze formulering laat de mogelijkheid open dat [gedaagde] pas na 2 december 2007 met amfetamine is begonnen. Evenmin kon De Goudse uit de aanvullende gezondheidsverklaring van 15 november 2009 afleiden dat [gedaagde] voor of ten tijde van het invullen van de gezondheidsverklaring harddrugs gebruikte. Immers schrijft [gedaagde] – overigens evenzeer in strijd met de waarheid – hierin dat hij ongeveer vanaf maart 2009 speed gebruikt (zie r.o. 2.7). 
Een voldoende mate van zekerheid had De Goudse wel toen zij de brief van Centrum Maliebaan van 25 januari 2010 ontving. Deze brief is door haar medisch adviseur blijkens diens stempel op de brief op 28 januari 2010 gezien. Vervolgens heeft De Goudse de gevolgen van de schending van de mededelingsplicht per brief van 2 februari 2010 – dus tijdig – ingeroepen (zie r.o. 2.9). 

3.11.  Het voorgaande brengt mee dat de vordering ter zake van terugbetaling van € 21.501,37 zal worden toegewezen. De overige verweren van [gedaagde] hebben betrekking op de situatie waarin geoordeeld zou worden dat geen sprake is van opzettelijke misleiding en hoeven, gelet op het voorgaande, niet te worden besproken. 

3.12.  Tegen de vordering tot betaling van een bedrag van € 318,19 in verband met het opvragen van medische informatie is geen verweer gevoerd, zodat deze eveneens zal worden toegewezen. 

Wettelijke rente 

3.13.  De Goudse vordert wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 21.819,56 (zijnde € 21.501,37 + € 318,19). Hoewel [gedaagde] hiertegen geen verweer heeft gevoerd, overweegt de kantonrechter als volgt. Niet duidelijk is geworden per wanneer De Goudse wettelijke rente vordert. De eerste brief in het procesdossier waarin [gedaagde] wordt gesommeerd tot betaling, is de brief van Groenewegen en Partners van 16 mei 2011. In deze brief wordt [gedaagde] gesommeerd binnen vijf dagen (dus uiterlijk 21 mei 2011) te betalen. Dit heeft hij nagelaten, zodat hij per die datum in verzuim is komen te verkeren. De gevorderde wettelijke rente zal dan ook per 21 mei 2011 worden toegewezen. 

Buitengerechtelijke (incasso)kosten 

3.14.  Tot slot vordert De Goudse vergoeding van de buitengerechtelijke (incasso)kosten. Bij de beoordeling van deze vordering hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. 
De Goudse heeft ter onderbouwing van de gestelde buitengerechtelijke incassokosten enkele (standaard) sommatiebrieven overgelegd. Daarmee is niet althans onvoldoende gesteld en onderbouwd dat daadwerkelijk verdergaande buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt voor verrichtingen als hiervoor omschreven. De kosten waarvan De Goudse vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, zodat de kantonrechter dit onderdeel van de vordering zal afwijzen. LJN BX9416