Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 190822 vordering WAM-verzekeraar tegen verzekeringnemer tot terugbetaling schadevergoeding afgewezen; uitkering geen gevolg van niet-naleving polisvoorwaarden; fraude of opzettelijke misleiding niet aangetoond

RBROT 190822 vordering WAM-verzekeraar tegen verzekeringnemer tot terugbetaling schadevergoeding afgewezen; uitkering geen gevolg van niet-naleving polisvoorwaarden; fraude of opzettelijke misleiding niet aangetoond;
- polisvoorwaarde wijkt ten nadele af van art. 7:941 lid 5 BW; oneerlijk beding wordt ambtshalve buiten toepassing gelaten

2.De feiten
2.1.
Tussen Achmea en [gedaagde] is op 20 januari 2019 een autoverzekeringsovereenkomst (hierna: de verzekering) gesloten voor een Skoda met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto). De verzekering maakte samen met andere tussen Achmea en [gedaagde] gesloten verzekeringen deel uit van een polis, aangeduid als “Alles in één polis”.

2.2.
In de bij de Alles in één polis behorende algemene verzekeringsvoorwaarden (hierna: de algemene verzekeringsvoorwaarden) is onder meer het volgende bepaald:

5. Wanneer mogen wij uw verzekering meteen stoppen?

(…)

U of een verzekerde pleegde fraude.

 Wij mogen alle verzekeringen binnen de Interpolis Alles in één Polis stoppen.

 U moet uitkeringen en kosten terugbetalen.

(…)

 Wij mogen de fraude registreren.

- Alle verzekeraars in Nederland kunnen dit zien.

Bij Begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.

(…)

7.Wanneer is schade niet verzekerd?

(…)

U of een verzekerde pleegt fraude

Bij Begrippen ziet u wat wij onder fraude verstaan.

(…)

Begrippen

(…)

Fraude

U of een verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles:

 Of om een (hogere) vergoeding van ons te krijgen.

 Of om een verzekering af te sluiten of te houden.”

2.3.
In de verzekeringsvoorwaarden die betrekking hebben op autoverzekeringen, zoals de verzekering, (hierna: de autoverzekeringsvoorwaarden) is onder meer het volgende bepaald:

17 Wat doet een verzekerde bij schade?

 De verzekerde doet alles wat wij vragen voor de afhandeling.

 De verzekerde stuurt alle informatie direct aan ons door.

 De verzekerde doet niets wat nadelig is voor ons.

- Zeggen dat hij wel of niet schuldig is.

- Zeggen dat hij wel of niet aansprakelijk is.

- Betalen voor de schade.

(…)

20.Wanneer moet een verzekerde schade en kosten aan ons terugbetalen?
Als wij een schade moeten betalen terwijl de verzekerde niet voldoet aan de voorwaarden.

 Tenzij verzekerde niet wist dat hij niet aan de voorwaarden van de verzekering voldeed.

 Of verzekerde er niets aan kon doen dat hij niet aan de voorwaarden van de verzekering voldeed.

Soms zijn wij wettelijk verplicht te betalen aan iemand die schade heeft. Ook als de verzekerde niet aan de voorwaarden van deze verzekering voldoet. De Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen of een buitenlandse wet kunnen ons dat verplichten.”

2.4.
Achmea heeft op haar website fraudebeleid gepubliceerd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“Wat is fraude?

Onder fraude verstaan wij ‘doelbewust Interpolis benadelen, zodat uzelf of een ander er financieel beter van wordt’. Denk bijvoorbeeld aan:

niet de waarheid, maar een ander verhaal vertellen;

meer opgeven dan gestolen is;

een hoger bedrag opgeven dan de geleden schade;

na een afgewezen schade nogmaals dezelfde schade melden met een ander verhaal.”.

2.5.
Bij e-mail van 1 september 2020 heeft Achmea aan [gedaagde] medegedeeld dat volgens Achmea was aangetoond dat de auto op 5 november 2019 betrokken was geweest bij een aanrijding. Bij e-mail van 2 september heeft Achmea aan de dochter van [gedaagde] medegedeeld dat de verzekering zou worden beëindigd en dat de gegevens van [gedaagde] zouden worden opgenomen in het incidentenregister van Achmea voor de duur van acht jaar.

2.6.
Achmea heeft de verzekering beëindigd met ingang van 16 oktober 2020.

2.7.
Op 30 oktober 2020 heeft [gedaagde] de auto aan een derde verkocht.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Achmea eist samengevat:
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen de hoofdsom van € 4.252,30, met rente, en de buitengerechtelijke kosten van € 665,74;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente en nakosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.
Achmea baseert de eis op het volgende. Op 5 november 2019 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen de auto van [gedaagde] en een brommobiel, die eigendom was van en bestuurd werd door een derde, [naam] (hierna: [naam]). De brommobiel is als gevolg daarvan beschadigd. [gedaagde] heeft tegenover Achmea niet naar waarheid verklaard over de omstandigheden rond de aanrijding en heeft geen medewerking verleend aan een door Achmea voorgesteld onderzoek naar lakmonsters. Hij is daardoor tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, althans hij heeft daardoor onrechtmatig gehandeld. Achmea maakt aanspraak op de door haar als gevolg daarvan geleden schade, bestaande uit de bedragen die zij aan [naam] heeft betaald ter vergoeding van de schade aan zijn brommobiel (€ 3.490,00) en van de kosten van door hem ingeroepen rechtsbijstand (€ 762,30). [gedaagde] is ondanks herhaalde aanmaning niet tot betaling overgegaan en is in verzuim geraakt. Meer subsidiair stelt Achmea zich op het standpunt dat [gedaagde] fraude heeft gepleegd en Achmea opzettelijk heeft misleid; hij moet de uitkering die aan [naam] is gedaan daarom terugbetalen.

3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. De auto van [gedaagde] en het brommobiel hebben elkaar niet geraakt en er was dus geen schade. [gedaagde] heeft [naam] verzocht de politie in te schakelen, maar hij is weggereden zonder dat te doen; daarom is sprake van rechtsverwerking. De brief van Achmea waarin [gedaagde] heeft verzocht medewerking te verlenen aan een laksporenonderzoek is niet naar de advocaat van [gedaagde] gestuurd en heeft [gedaagde] niet bereikt.

in reconventie

3.4.
[eiser] eist samengevat:

- Achmea te veroordelen tot het schrappen van [eiser] uit het incidentenregister;
- Achmea te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding voor het beëindigen van de Alles in één polis;
- Achmea te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade;
- Achmea te veroordelen in de proceskosten.

3.5.
[eiser] baseert de eis op het volgende. Achmea heeft de Alles in één polis met ingang van 16 september 2020 gestopt, omdat [eiser] volgens Achmea had gefraudeerd. Achmea heeft de gegevens van [eiser] ook in het incidentenregister vermeld. Beide handelingen van Achmea zijn onrechtmatig. [eiser] heeft als gevolg daarvan schade geleden, omdat een nieuwe autoverzekering vanwege de opname in het incidentenregister te duur was; daardoor was hij genoodzaakt zijn auto te verkopen.

3.6.
Achmea vordert afwijzing van de eis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Zij voert aan dat [eiser] niet is vermeld in het incidentenregister, maar alleen in het register waarin schadevrije jaren worden geregistreerd.

4.De beoordeling

In conventie

De vordering van € 3.490,00 (dagwaarde brommobiel)

4.1.
Achmea stelt zich primair en subsidiair op het standpunt dat zij schade heeft geleden, doordat [gedaagde] betrokken is geweest bij een aanrijding, die aanrijding niet heeft gemeld en vervolgens heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een laksporenonderzoek. Die schade bestaat onder meer uit het bedrag van € 3.490,00 dat Achmea aan [naam] heeft uitgekeerd, ter vergoeding van de dagwaarde van zijn brommobiel.

4.2.
In artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.

4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het verband tussen enerzijds de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad van [gedaagde] en anderzijds het gevorderde bedrag van € 3.490,00 ontbreekt. De kantonrechter komt tot dat oordeel op grond van het volgende.

4.4.
Achmea stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [naam] geleden schade. Als dat juist is, dan betekent dat dat Achmea in ieder geval moest uitkeren aan [naam], ook als [gedaagde] het ongeval wel direct had gemeld en wel had meegewerkt aan het laksporenonderzoek. De uitkering die Achmea aan [naam] heeft gedaan is in dat geval dus het gevolg van de aanrijding als zodanig en niet van niet-naleving door [gedaagde] van de polisvoorwaarden. De door Achmea gestelde feiten kunnen dus niet leiden tot toewijzing van de vordering van Achmea op dit punt.

4.5.
Meer subsidiair baseert Achmea haar eis op fraude en opzettelijke misleiding.

4.6.
Op grond van art. 7:941 lid 5 BW vervalt het recht op uitkering in geval van opzet van de verzekeringnemer om de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Bij de opzet te misleiden moet het gaan om opzet om een (hogere) schadevergoeding te verkrijgen, waarop de verzekeringnemer geen recht zou hebben gehad als de verzekeraar van de ware stand van zaken op de hoogte was geweest (Hof Amsterdam 13-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2268). Van deze bepaling kan niet ten nadele van de verzekeringnemer worden afgeweken (artikel 7:943 lid 2 BW). De bepalingen met betrekking tot fraude en verval van uitkering die in de algemene verzekeringsvoorwaarden zijn opgenomen komen inhoudelijk vrijwel overeen met artikel 7:941 lid 5 BW.

4.7.
Ook als wordt aangenomen dat hetgeen Achmea stelt juist is, dan betekent dat naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [gedaagde] fraude heeft gepleegd in de zin van de algemene verzekeringsvoorwaarden of dat hij Achmea opzettelijk heeft misleid in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW. Er is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] het doel had om een (hogere) schadevergoeding van Achmea te verkrijgen. Verzwijging van een ongeval of weigering om medewerking te verlenen aan het onderzoek zou er ook niet toe leiden dat [gedaagde] een (hogere) uitkering zou krijgen, maar hooguit dat Achmea helemaal geen bedrag zou uitkeren.

4.8.
Achmea heeft zich tevens beroepen op artikel 20 van de autoverzekeringsvoorwaarden en op het fraudebeleid zoals dat door Achmea op haar website is gepubliceerd. Dat beroep stuit af op het volgende.

4.9.
De genoemde bepaling in de autoverzekeringsvoorwaarden wijkt ten nadele van [gedaagde] af van artikel 7:941 lid 5 BW en is om die reden vernietigbaar (artikel 3:40 lid 2 BW). [gedaagde] heeft zich niet op de vernietigbaarheid beroepen, maar de kantonrechter laat het genoemde beding niettemin buiten toepassing, omdat het als oneerlijk moet worden aangemerkt. De kantonrechter komt tot dat oordeel op de volgende gronden.

4.10.
Op grond van artikel 6:233 BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar indien het onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Deze bepaling moet worden uitgelegd in het licht van de Europese Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen. Richtlijn 93/13/EEG is van toepassing op overeenkomsten tussen een professionele verkoper of dienstverlener en een consument. Indien een beding in algemene voorwaarden valt onder het bereik van die richtlijn, dan dient de rechter ambtshalve te beoordelen of het een oneerlijk beding in de zin van die richtlijn betreft. In artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13/EEG is bepaald dat een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

4.11.
Het moet worden aangenomen dat als volgens dwingend consumentenrecht (dat wil zeggen dwingend recht ter bescherming van een consument in diens verhouding tot een professionele wederpartij) een beding nietig of vernietigbaar is, het beding daarmee ook geldt als oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EEG (conclusie AG Valk 08-07-2022, ECLI:NL:PHR:2022:678, par. 5.42 – 5.49). Als wordt geoordeeld dat het beding oneerlijk is, dan kan de gebruiker van de algemene voorwaarden zich niet met succes op dat beding beroepen.

4.12.
De verzekering is een overeenkomst tussen een professionele partij, Achmea, en een consument, [gedaagde]. Artikel 20 van de autoverzekeringsvoorwaarden valt daarmee binnen het bereik van Richtlijn 93/13/EEG. Nu artikel 20 van de autoverzekeringsvoorwaarden, zoals hiervoor is overwogen, in strijd is met artikel 7:941 lid 5 BW en die bepaling van dwingend consumentenrecht is, is het beding daarmee oneerlijk en moet het buiten toepassing blijven.

4.13.
Voor zover [gedaagde] al gebonden zou zijn door het fraudebeleid zoals dat door Achmea is gepubliceerd, dan geldt voor dat beleid hetzelfde als hiervoor 4.9 - 4.12 overwogen met betrekking tot artikel 20 van de autoverzekeringsvoorwaarden.

4.14.
Gelet op het bovenstaande zal de vordering tot vergoeding van het bedrag dat Achmea aan [naam] heeft uitgekeerd worden afgewezen.

De vordering van € 762,30 (kosten advocaat)

4.15.
Achmea vordert vergoeding van een bedrag van € 762,30 dat zij aan de advocaat van [naam] heeft betaald. Ter onderbouwing heeft Achmea een factuur van die advocaat overgelegd. In die factuur, die aan Achmea is gericht, is vermeld dat het om honorarium gaat.

4.16.
Ook deze vordering zal worden afgewezen, op de volgende gronden.

4.17.
Achmea heeft niet gesteld welk het causaal verband er zou bestaan tussen enerzijds de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad van [gedaagde] en anderzijds het gevorderde bedrag. Ook anderszins is niet gebleken dat een dergelijk causaal verband bestaat. Ook als zou worden aangenomen dat hetgeen Achmea stelt juist is, is het niet duidelijk geworden welke werkzaamheden de betreffende advocaat heeft verricht, op welke grond Achmea de kosten daarvan moest dragen en op welke grond zij die kosten op [gedaagde] zou kunnen verhalen. De vordering kan ook niet worden toegewezen op grond van fraude of opzettelijke misleiding, blijkens hetgeen hiervoor onder 4.5 - 4.14 is overwogen.

Buitengerechtelijke incassokosten en rente

4.18.
Nu de gevorderde hoofdsom zal worden afgewezen, zullen ook de buitengerechtelijke incassokosten en de rente worden afgewezen.

Proceskosten

4.19.
Achmea krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde] tot vandaag vast op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,0 punten x € 249,00 tarief). Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de kantonrechter af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

In reconventie

De vordering tot het schrappen van de gegevens van [eiser] uit het incidentenregister

4.20.
[eiser] stelt dat Achmea zijn gegevens in het incidentenregister heeft opgenomen en dat dat onrechtmatig is.

4.21.
Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken maakt de kantonrechter op dat Achmea een incidentenregister heeft, waarin onder meer fraudegevallen worden geregistreerd. Daarnaast bestaat er een ander systeem, waarin schadevrije jaren worden geregistreerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Achmea verklaard dat de gegevens van [eiser] niet in het incidentenregister zijn geregistreerd, maar alleen in het systeem waarin schadevrije jaren worden geregistreerd. Achmea heeft toegezegd dat als toch zou blijken dat de gegevens van [eiser] in het incidentenregister zijn opgenomen, zij die registratie onmiddellijk ongedaan zal maken.

4.22.
Uit het bovenstaande volgt dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering tot het schrappen van zijn gegevens uit het incidentenregister. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

De vorderingen tot schadevergoeding

4.23.
[eiser] stelt dat de beëdiging van de verzekering door Achmea onrechtmatig was, omdat geen sprake was van fraude. Door de opname van de gegevens van [eiser] in het incidentenregister was het afsluiten van een verzekering bij een andere verzekeraar te duur, waardoor [eiser] genoodzaakt was de auto te verkopen. Door de beëindiging van de verzekering en het feit dat hij niet meer gebruik kan maken van een eigen auto heeft [eiser] vermogensschade en immateriële schade geleden. Door hartproblemen kan hij niet goed lopen; nu hij niet meer beschikt over een eigen auto heeft hij daarom moeite om zijn familie te bezoeken.

4.24.
Gesteld dat aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan, dan heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, indien de benadeelde in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan een dergelijke persoonsaantasting vormen; degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Het bestaan van geestelijk letsel kan in het algemeen slechts in rechte kan worden vastgesteld indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Meer of minder sterk psychisch onbehagen is onvoldoende om te worden aangemerkt als geestelijk letsel.

4.25.
De kantonrechter zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade afwijzen, op de volgende gronden.

4.26.
De kantonrechter begrijpt dat het feit dat [eiser] niet meer over een eigen auto kan beschikken, mede in verband met zijn gezondheidsproblemen, bij hem tot onbehagen kan leiden en kan afdoen aan zijn levensvreugde. Voor het toekennen van smartengeld is dat echter onvoldoende. Daarvoor zou sprake moeten zijn van geestelijk letsel, maar dat is niet gesteld en daarvan is niet gebleken. Ook als Achmea aansprakelijk zou zijn jegens [eiser], op grond van onrechtmatige daad of anderszins, dan dient de vordering op die grond te worden afgewezen.

4.27.
[eiser] heeft de vordering tot vergoeding van vermogensschade niet onderbouwd, zodat die vordering reeds om die reden moet worden afgewezen.

Proceskosten

4.28.
[eiser] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Achmea tot vandaag vast op € 72,00 aan salaris voor de gemachtigde (1,0 punten x € 72,00 tarief).

4.29.
Nu Achmea heeft gevraagd de beslissing in reconventie zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. ECLI:NL:RBROT:2022:7778