Overslaan en naar de inhoud gaan

CRvB 190416 bestuursorgaan mag vergoeding van kosten bezwaar, proceskosten, griffierecht en schadevergoeding van betrokkene die procedeert op toevoeging verrekenen

CRvB 190416 bestuursorgaan mag vergoeding van kosten bezwaar, proceskosten, griffierecht en schadevergoeding van betrokkene die procedeert op toevoeging verrekenen

7.3.
Bij het besluit van 31 juli 2014 heeft het dagelijks bestuur de uit de aangevallen uitspraak voortvloeiende proceskostenvergoeding, schadevergoeding en verplichting tot betaling van het griffierecht verrekend met de vorderingen uit ten onrechte betaalde bijstand op betrokkenen. Aan betrokkenen is ook in beroep een toevoeging verleend.

7.3.1.
Bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, Stb. 2010, 715, in werking getreden met ingang van 1 november 2010, is aan artikel 8:75 van de Awb een derde lid toegevoegd. In dit artikellid was, voor zover van belang, bepaald dat indien een partij in verband met de beroepsprocedure een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, de griffier de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener betaalt. In de memorie van toelichting bij genoemde wet (TK 2008/09, 31 758, nr. 3, blz. 18 e.v.) is over deze wijziging niet meer vermeld dan dat een nieuwe regeling is getroffen die in overeenstemming is met de bestaande praktijk. Bij de Wab is artikel 8:75, derde lid, van de Awb, onder vernummering tot het tweede lid, per 1 januari 2013 gewijzigd. Sindsdien bepaalt artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dat in geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep bij de bestuursrechter, het bezwaar of het administratief beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, het bedrag van de kosten wordt betaald aan de rechtsbijstandverlener. In de toelichting bij deze wijziging, die zijn beslag heeft gekregen bij de tweede nota van wijziging (TK 2011/12, 32 450, nr. 10, blz. 1), is slechts vermeld dat de wijziging ertoe strekt dat de proceskosten niet meer via de griffier worden vergoed aan de rechtsbijstandsverlener van degene die procedeert met een toevoeging. De tekst van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, zoals dit artikellid luidt met ingang van 1 januari 2013, komt overeen met het eveneens bij de Wab aan artikel 7:15 van de Awb toegevoegde vijfde lid. Anders dan in de memorie van toelichting bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken en in de toelichting bij de tweede nota van wijziging inzake de Wab, wordt in de memorie van toelichting bij de wijziging van artikel 7:15 van de Awb wel inhoudelijk ingegaan op de achtergrond van de betaling van de proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener.

7.3.2.
De memorie van toelichting bij de wijziging van artikel 7:15 van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt (TK 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 39):
“De voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb biedt een oplossing voor in de praktijk geconstateerde problemen bij de verrekening van proceskostenvergoedingen met toevoegvergoedingen op grond van artikel 37 van de Wet op de rechtsbijstand. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) beoogt te bereiken dat, indien de belanghebbende procedeert op basis van een toevoeging, de proceskostenvergoeding zoveel mogelijk in mindering worden gebracht op de toevoegvergoeding. Deze verrekening vindt in de praktijk soms ten onrechte niet plaats. Dit gebeurt wanneer proceskostenvergoedingen rechtstreeks worden toegekend aan de belanghebbende, vaak doordat het betrokken bestuursorgaan niet bekend is met het feit dat wordt geprocedeerd op basis van een toevoeging. Vervolgens ontbreekt voldoende grondslag voor de raad voor rechtsbijstand om verrekening te doen plaatsvinden. [...] De voorgestelde wijziging van de artikelen 7:15 en 7:28 Awb beoogt de verrekening van proceskostenvergoeding met toevoegvergoedingen te vergemakkelijken. Daartoe wordt bepaald dat het bestuursorgaan de tijdens de bezwaarschriftprocedure gemaakte proceskosten - die worden toegekend aan de belanghebbende - geheel aan de rechtsbijstandverlener van de belanghebbende moet betalen als sprake is van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In zo’n geval maakt de belanghebbende op zichzelf aanspraak op de proceskostenvergoeding, maar vindt betaling van deze vergoeding plaats aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener draagt zorg voor verrekening met de eigen bijdrage van zijn cliënt. [...]”

7.3.3.
Met de invoering van artikel 7:15, vijfde lid, van de Awb en artikel 8:75, tweede lid, van de Awb, is de aanspraak van de betrokkene op de kostenvergoeding niet gewijzigd. Uit de in 7.3.2 weergegeven passages uit de memorie van toelichting bij de Wab blijkt dat de belanghebbende aanspraak maakt op de kostenvergoeding, maar dat deze om praktische redenen wordt uitbetaald aan de rechtshulpverlener in het geval een toevoeging is verleend.
De wetgever heeft kennelijk om die reden ook geen aanleiding gezien om bij de invoering van de verrekeningsbevoegdheid in artikel 60a, vierde lid, van de WWB per 1 juli 2013 te bepalen dat ter zake wordt afgeweken van artikel 7:15, vijfde lid, van de Awb en artikel 8:75, tweede lid, van de Awb. In ieder geval is dit noch in de tekst van artikel 60a, vierde lid, van de WWB zelf, noch in de memorie van toelichting bij die bepaling terug te vinden.

7.3.4.
Uit 7.3 tot en met 7.3.3, in samenhang bezien met 5.3, 5.7 en 5.8, volgt dat ook artikel 8:75, tweede lid, van de Awb er niet aan in de weg staat dat het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 60a, vierde lid, van de WWB de aan betrokkenen toegekende proceskostenvergoeding verrekent met de vorderingen als bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de WWB. Uit wat onder 6.1 tot en met 6.4 is geoordeeld volgt dat uitsluitend de financiële uitwerking van de terugvordering nog voorligt en dat de daartegen aangevoerde gronden geen doel treffen. Dit betekent dat het dagelijks bestuur bevoegd is om met toepassing van artikel 60a, vierde lid, van de WWB de vorderingen die betrokkenen op hem hebben, te verrekenen met de vorderingen zoals vermeld in het bestreden besluit. De stelling van betrokkenen dat verrekening met schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn niet mogelijk is, omdat dit immateriële schade betreft, leidt niet tot een ander oordeel. Een veroordeling tot schadevergoeding als hier aan de orde is een vordering van betrokkenen op het dagelijks bestuur. In de memorie van toelichting bij artikel 60a, vierde lid, van de WWB is schadevergoeding genoemd als een vordering die de belanghebbende op het college heeft en die kan worden verrekend met een vordering als bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de WWB, waarbij voor immateriële schade geen uitzondering is gemaakt (TK 2012/13, 33 556, nr. 3, blz. 3). ECLI:NL:CRVB:2016:1396
(met dank aan Recht.nl voor de signalering van de uitspraak)