Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 121021 geen recht op declaratie ten laste van SO nu toevoeging niet is ingetrokken

GHARL 121021 geen recht op declaratie ten laste van SO nu toevoeging niet is ingetrokken

1
Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 3 december 2019 dat de kantonrechter (rechtbank Overijssel, sector kanton, locatie Enschede) heeft gewezen. (geen publicatie bekend, red. LSA LM)

2
Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 februari 2020,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep (met producties),
- een akte van 19 augustus 2020 (met productie).

2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.3
[appellant] vordert in het (principaal) hoger beroep – samengevat – [geïntimeerde] alsnog te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.010,38.

2.4
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep – samengevat – alsnog [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.932,03.

3
De vaststaande feiten

3.1.
Het hof neemt de door de rechtbank vastgestelde feiten over. Vast staat op grond daarvan het volgende.

3.2.
[geïntimeerde] heeft [appellant] bijgestaan in een letselschadezaak tegen de voormalige werkgever van [appellant] , SES Nederland BV (hierna: SES) ter zake van een bedrijfsongeval in augustus 2012. [geïntimeerde] en [appellant] hebben daartoe op 28 november 2012 een tweetal overeenkomsten getekend, een zogenoemde opdrachtovereenkomst op basis van “laag-hoog”-tarief met toevoeging (hierna: laag-hoog-tarief-overeenkomst) en private lastgevingsovereenkomst (hierna: lastgevingsovereenkomst). In deze overeenkomsten is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Laag-hoog-tarief-overeenkomst:

( ... )

2.
Opdrachtgever/geefster verklaart door opdrachtnemer te zijn gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en aanvaardt dat opdrachtnemer op deze basis VOORWAARDELIJK voor opdrachtgever/geefster werkzaam zal zijn. Een voorwaardelijke toevoeging zal worden aangevraagd. U dient ermee rekening te houden dat u een eigen bijdrage verschuldigd bent naast geringe griffierechten ( ... ), medische kosten. Dit “lage tarief” geldt totdat enige vorm van schadevergoeding door de wederpartij wordt betaald in dan wel buiten een proces bij de Rechtbank. Van die uitkering schadevergoeding dienen EERST de openstaande kosten te worden voldaan. Deze advocaatkosten worden dan bij u in rekening gebracht en eventueel verrekend met de schadevergoeding.

3.
De toevoeging wordt dan met uw instemming INGETROKKEN bij de Raad voor Rechtsbijstand tenzij anders overeengekomen. De door u betaalde eigen bijdrage wordt dan aan u terugbetaald.

4.
Opdrachtnemer zal bij uitbetaling van enige vorm van schade zijn werkzaamheden verrichten voor een actueel “hoog uurtarief” van thans € 255,00 vermeerderd met 6% kantoorkosten, de wettelijke omzetbelasting 19% en medische en/of arbeidsdeskundige en/of actuariële kosten.

( ... )

7.
Opdrachtgever/geefster verleent opdrachtnemer toestemming om de voor hem/haar ontvangen derdengelden eventueel te mogen verrekenen met de door opdrachtnemer gemaakte kosten ten aanzien van zijn honorarium en voor opdrachtgever/geefster eventueel vooruitbetaalde medische, arbeidsdeskundige en/of actuariële kosten alsmede deze derdengelden te verrekenen met openstaande declaraties in alle dossiers die de opdrachtnemer voor opdrachtgever/geefster in behandeling heeft.

8.
Indien opdrachtgever/geefster tussentijds de opdracht intrekt, is hij/zij alle kosten zoals vermeld onder 3 ineens aan de opdrachtnemer verschuldigd.

( ... ).

Declareren richting WA verzekeraar

Op het moment dat verzekeraar de aansprakelijkheid heeft erkend dan wel schadebedragen gaat betalen zullen de kosten van de opdrachtnemer z.s.m. aan de WA verzekeraar worden gefactureerd en getracht wordt een afspraak te maken met de schaderegelaar of met de WA verzekeraar over de kosten van rechtsbijstand ( ... ) en andere kosten. De opdrachtgever/geefster blijft ten allen tijde de debiteur en verantwoordelijk voor de betaling van de kosten van de opdrachtnemer. ( ... )

Lastgevingsovereenkomst:

( ... )

1.
Cliënt(e) (lastgever) verstrekt aan de advocaat (lasthebber) een onherroepelijke privatieve last ex artikel 7:423 BW om al wat de aansprakelijke partij verschuldigd is aan advocaatkosten in de ruimste zin van het woord, welke kosten ten behoeve van de cliënt (e) zijn gemaakt of zal maken, rechtstreeks en op eigen naam en met uitsluiting van de lastgever te verhalen op de (aansprakelijke) derde (n).

2.
Een en ander geldt mutatis mutandis ook voor wat betreft voor de cliënt gemaakte (info)kosten van medische adviseurs, artsen ( ... ) of andere derden, die door of namens cliënt(e) zijn ingeschakeld om diensten of informatie te leveren in het kader van de door de advocaat ten behoeve van de cliënt(e) behartigde schadezaak:

3.
( ... ).

3.3.
Op 29 januari 2014 heeft [appellant] SES gedagvaard. Ten behoeve van deze procedure heeft de Raad voor de Rechtsbijstand een toevoeging afgegeven. Bij vonnis van 16 februari 2016 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat SES aansprakelijk is voor de schade die [appellant] lijdt als gevolg van het hem op 22 augustus 2012 overkomen bedrijfsongeval. De kantonrechter heeft - voor zover hier van belang - vervolgens een comparitie bepaald teneinde de wijze van voort procederen te bespreken. Op instigatie van [geïntimeerde] heeft de geplande comparitie geen doorgang gevonden en hebben partijen getracht de schadeafwikkeling eerst in der minne te regelen.

3.4.
Bij brief van 13 september 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] een declaratie gezonden ter hoogte van € 22.541,39 en daarbij wordt onder meer het volgende meegedeeld:

Zoals u toegezegd rekenen wij af in de rechtbankzaak volgens het met u afgesloten hoog-laag tariefscontract. Voor de verdere onderhandelingen werd een nieuw dossier geopend onder nummer 16.1023. Het procesdossier is voorlopig gesloten.

Tijdens de onderhandelingen zal de wederpartij mijn kosten voldoen volgens art. 6:96 BW. Tijdens het proces betaalt u de kosten zelf behoudens een proceskostenveroordeling die de rechter uitspreekt. Tijdens het proces werd gedurende 68 uur voor u gewerkt om het resultaat te verkrijgen. Ik heb het uurtarief verlaagd naar € 240,00 per uur ex BTW en kantoorkosten.

Ik stel voor van elk betaald voorschot dat wordt voldaan, 50% te verrekenen voor mijn kosten in proces.

( ... )

3.5.
Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is vervolgens onenigheid ontstaan over de uitleg en afwikkeling van de op 28 november 2012 ondertekende overeenkomsten. Na tussenkomst van de deken van de Orde van Advocaten zijn enkele afspraken gemaakt om tot een oplossing te komen. In dat kader heeft [geïntimeerde] een deel van de door SES betaalde voorschotten betaald gekregen. [appellant] heeft vervolgens zijn huidige advocaat benaderd en klachten ingediend tegen [geïntimeerde] die hebben geleid tot een uitspraak van het Hof van Discipline d.d. 7 december 2018. Het Hof van Discipline heeft – voor zover hier van belang – aan [geïntimeerde] een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één week opgelegd. De klachten van [appellant] dat [geïntimeerde] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de overdracht van het dossier aan de nieuwe advocaat van [appellant] , dat [geïntimeerde] niet voortvarend heeft gehandeld bij de behandeling van de zaak en [appellant] onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de zaak, zijn ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft de klachten van [appellant] dat [geïntimeerde] onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld in de afhandeling van de financiële aangelegenheden, in het bijzonder de communicatie hierover met [appellant] en het niet zorgvuldig handelen rondom de beëindiging van de overeenkomst van opdracht tussen [appellant] en [geïntimeerde] , gegrond geacht.

3.6.
Bij e-mailbericht van 1 februari 2017 heeft de verzekeraar van SES aan de gemachtigde van [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:

( ... ) Uit dit advies blijkt dat uw cliënt diverse niet ongeval gerelateerde klachten heeft. Uw cliënt heeft na het ons aangaande ongeval nogmaals knieletsel opgelopen (…) en polsletsel. Daarnaast heeft uw cliënt psychische klachten die ook niet in relatie staan tot het ongeval van 22 augustus 2012.

( ... )

Voorschotten.

De voorschotten: wij hebben € 7.500,- betaald aan voorschotten voor de heer [appellant] en € 9010,38 aan dhr. [geïntimeerde] inzake de BGK. Op dit moment zie ik, gelet op de niet ongeval gerelateerde klachten, geen aanleiding om uw cliënt verder te bevoorschotten. Ik vind het spijtig te vernemen dat niet alle voorschotten aan uw cliënt zijn doorbetaald. Dat is echter een kwestie die tussen uw cliënt en zijn voormalige belangenbehartiger speelt. ( ... ).

3.7.
Bij e-mailbericht van 12 januari 2019 heeft de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde] verzocht een bedrag van € 9.010,38 - betaald door de verzekeraar van SES aan buitengerechtelijke kosten opgekomen na het vonnis - over te maken op de derdengeldenrekening. Hiertoe is aangevoerd dat genoemd bedrag is geïnd zonder enig overleg en zonder medeweten van [appellant] .

3.8.
Bij brief van 18 februari 2019 met bijlagen heeft [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] verzocht een bedrag van € 20.932,03 aan hem over te maken, welk bedrag ziet op alle werkzaamheden van [geïntimeerde] in de letselschadezaak tot 17 december 2018, dus inclusief de processuele rechtsbijstand.

3.9.
Bij e-mailbericht van 14 juni 2019 bericht de verzekeraar van SES aan mr. [geïntimeerde] dat er in totaal € 6.510,38 naar mr [geïntimeerde] is overgemaakt en in totaal € 10.000,00 naar de derdengeldenrekening van mr. [geïntimeerde] is overgemaakt.

4
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg (in conventie) – samengevat – gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 8.119,34 dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag. [appellant] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat een bedrag van € 8.119,34 zonder rechtsgrond door [geïntimeerde] is ontvangen. Nu dit bedrag [appellant] toekomt, is sprake van een onverschuldigde betaling op grond van artikel 6:203 BW, dan wel heeft [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld door de overeenkomst tussen partijen op te zeggen en dient [geïntimeerde] uit dien hoofde de door [appellant] geleden schade te vergoeden.

4.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in reconventie) – samengevat – gevorderd om [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 22.541,39, althans tot enig ander redelijk bedrag. [geïntimeerde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de betaling van de kosten advocaat en de medische kosten voortvloeit uit de met [appellant] gesloten opdrachtovereenkomst en privatieve lastgevingsovereenkomst d.d. 28 november 2012.

4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 3 december 2019 zowel de vorderingen in conventie als de vorderingen in reconventie afgewezen. De primaire vordering van [appellant] strandt omdat [geïntimeerde] werkzaamheden voor [appellant] heeft verricht in het kader van het trachten te bereiken van een minnelijke regeling, de subsidiaire vordering is afgewezen omdat [appellant] onvoldoende heeft gesteld en/of aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de opzegging door [geïntimeerde] van de overeenkomst tussen partijen. De vordering van [geïntimeerde] is afgewezen, omdat de toevoeging op basis waarvan [geïntimeerde] zich verplicht heeft rechtsbijstand aan [appellant] te verlenen, niet is ingetrokken.

5
De motivering van de beslissing in hoger beroep

in principaal hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft vier grieven tegen het vonnis van de kantonrechter gericht. Het hof zal de grieven hierna, al dan niet in samenhang, bespreken.

Grieven I, III en IV

5.2.
De grieven I, III en IV betogen samengevat weergegeven dat het bedrag van € 9.010,38 dat [geïntimeerde] rechtstreeks bij de WA-verzekeraar heeft gedeclareerd onverschuldigd door de verzekeraar van SES aan [geïntimeerde] is betaald en dat dit bedrag aan [appellant] toekomt, althans dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door dit bedrag rechtstreeks bij de verzekeraar van SES te claimen. De toevoeging heeft niet alleen betrekking op de werkzaamheden die [geïntimeerde] in het kader van de procedure heeft verricht, maar ook op de werkzaamheden die hij heeft verricht buiten de procedure (de buitengerechtelijke kosten), aldus [appellant] . [geïntimeerde] had derhalve geen rechtsgrond om naast het voortduren van de toevoeging declaraties in te dienen, dan wel te verrekenen. Hij kan pas declaraties indienen als de toevoeging is ingetrokken. [geïntimeerde] is om die reden gehouden dit bedrag aan [appellant] terug te betalen.

5.2.1.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.

De financiering van de rechtsbijstand die [geïntimeerde] aan [appellant] heeft verleend in de letselschadezaak is geregeld door middel van een zogenaamde voorwaardelijke toevoeging. Ingevolge de Wet op de Rechtsbijstand, alsmede het Besluit vergoedingen Rechtsbijstand 2000 houdt een voorwaardelijke toevoeging, voor zover hier van belang, het volgende in. Indien een rechtszoekende in aanmerking komt voor een toevoeging, wordt deze toevoeging aangevraagd bij de Raad voor de Rechtsbijstand (hierna: de Raad). Na afloop van een zaak kijkt de Raad of de zaak een financieel resultaat heeft opgeleverd. Indien er sprake is van een financieel resultaat dat boven de zogenaamde resultaatsgrens uitkomt (dit is de helft van het betreffende heffingsvrije vermogen), dan dient de toevoeging te worden ingetrokken en dient de rechthebbende de advocatenkosten (alsnog) zelf te betalen. Voor zover het financieel resultaat beneden die grens blijft worden de toegekende proceskosten én de (eventuele) overige vergoedingen door derden van de werkzaamheden van de advocaat in mindering gebracht op de toe te kennen vergoeding. Worden alle werkzaamheden van de advocaat door een derde vergoed dan wordt de toevoeging in beginsel ingetrokken. De advocaat is in beginsel gerechtigd deze betalingen door derden voor zichzelf te behouden.

5.2.2.
De tussen [appellant] en [geïntimeerde] gesloten laag-hoog-tarief-overeenkomst bepaalt eveneens - voor zover hier van belang - dat de toevoeging dient te zijn ingetrokken voordat de opdrachtgever gehouden is om zelf de kosten van de werkzaamheden van de advocaat te betalen.

5.2.3.
In onderhavige zaak staat vast dat [geïntimeerde] namens [appellant] een toevoeging heeft aangevraagd. Eveneens staat vast dat de toevoeging niet op enig moment is ingetrokken.

5.2.4.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat hij na het vonnis d.d. 16 februari 2016 het procesdossier heeft gesloten en voor de verdere onderhandelingen (waarop de hier bedoelde door de verzekeraar van SES betaalde buitengerechtelijke kosten betrekking hebben) een nieuw dossier heeft geopend. Hij stelt dat de door hem gemaakte kosten ten behoeve van deze verdere onderhandelingen om die reden door [appellant] zelf dienen te worden betaald.

5.2.5.
Echter, vastgesteld moet worden dat het sluiten van het procesdossier niet gepaard is gegaan met het intrekken van de toevoeging dan wel het aanbieden ter declaratie bij de Raad. Nu [geïntimeerde] de toevoeging niet heeft doen intrekken, vormde de toevoeging ook voor de verdere onderhandelingen (dus de hier bedoelde buitengerechtelijke kosten) nog immer de basis voor de financiering van de rechtshulp. Onder die omstandigheden was [geïntimeerde] niet zonder meer gerechtigd om deze kosten bij [appellant] , dan wel rechtstreeks bij de WA-verzekeraar, reeds in rekening brengen. Het hof kan in het midden laten om welk bedrag het gaat. Dat laat echter onverlet dat deze kosten - ingeval [appellant] deze achteraf bezien alsnog verschuldigd zou zijn - wel als ‘zijn’ schade in de zin van artikel 6:96 BW zijn aan te merken in de relatie met de veroorzaker van zijn originaire schade.

5.2.6.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] de buitengerechtelijke kosten op grond van de met [appellant] gesloten overeenkomst én gezien de strekking van een toevoeging (nog) niet rechtstreeks bij de verzekeraar kon declareren (immers [appellant] was die kosten nog niet verschuldigd), brengt niet, althans niet zonder nadere onderbouwing, met zich dat dit thans door [geïntimeerde] bij de verzekeraar van SES in rekening gebrachte bedrag reeds daarom aan [appellant] toekomt. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) het bedrag van [geïntimeerde] kan terugvorderen. Aan dit standpunt ligt het idee ten grondslag dat [appellant] dit bedrag in zijn geheel zelf had (moeten) ontvangen als [geïntimeerde] dit bedrag niet rechtstreeks in rekening had gebracht bij de verzekeraar van SES. Ingevolge artikel 6:203 BW heeft degene die onverschuldigd heeft betaald recht op ongedaanmaking van die zonder rechtsgrond verrichte betaling . Echter, de betaling van de verzekeraar aan [geïntimeerde] is niet, althans niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, aan te merken als een betaling van [appellant] jegens [geïntimeerde] . Evenmin is gebleken dat dit bedrag onderdeel uitmaakt van de vergoeding van letselschade die aan [appellant] zou zijn toegekend, of anderszins rechtstreeks aan [appellant] zou zijn uitbetaald.

Het hiervoor overwogene brengt derhalve met zich dat de grieven I, III en IV falen.

Grief II

5.3.
Met grief II wordt betoogd dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door na 15 november 2016, de datum waarop de overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] zou zijn beëindigd, zijn declaraties rechtstreeks bij de verzekeraar in te dienen en dat [appellant] door dit onrechtmatig handelen schade heeft geleden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden, aldus [appellant] .

5.3.1.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden als gevolg van vermeend onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] . Zoals hiervoor reeds overwogen, is niet gebleken dat de door de verzekeraar aan [geïntimeerde] uitgekeerde bedragen aan [appellant] zouden zijn toegekomen als [geïntimeerde] deze bedragen niet had gedeclareerd. Ook anderszins heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij door het eindigen van de overeenkomst schade heeft geleden. Ook deze grief faalt.

in incidenteel hoger beroep

5.4.
[geïntimeerde] richt één grief tegen het oordeel van de kantonrechter waarin zijn vordering wordt afgewezen. [geïntimeerde] betoogt met deze grief dat er nog altijd onduidelijkheid is over de resultaatsgrens omdat de procedure niet definitief is beëindigd. Hierdoor kan [geïntimeerde] nog steeds niet beoordelen of de toevoeging is uitbetaald of moet worden ingetrokken. Op grond van de tussen [appellant] en [geïntimeerde] gemaakte afspraken, dan wel op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid moet [appellant] de door [geïntimeerde] gemaakte kosten zelf betalen.

5.5.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.

Reeds gelet op de omstandigheid dat de toevoeging niet is ingetrokken, is [geïntimeerde] niet gerechtigd om zijn declaraties rechtstreeks bij [appellant] in rekening te brengen. Zoals hiervoor onder 5.2.1. reeds overwogen, volgt dit uit het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand en blijkt dit ook uit de overeenkomst van 28 november 2012 die [appellant] en [geïntimeerde] hebben gesloten. De omstandigheid dat de overeenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] is geëindigd en een andere advocaat de zaak heeft overgenomen, maakt dit niet anders. Bepalend is of de toevoeging is ingetrokken.

De grief in het incidentele hoger beroep faalt. ECLI:NL:GHARL:2021:9632