Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 220622 geen letsel; door fout van advocaat gemaakte binnen- en buitengerechtelijke kosten, invloed niet aanvragen toevoeging

RBGEL 220622 geen letsel; door fout van advocaat gemaakte binnen- en buitengerechtelijke kosten, invloed niet aanvragen toevoeging

2
De verdere beoordeling
2.1.

Bij tussenvonnis van 2 maart 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de met [eiseres] gesloten overeenkomst van opdracht. De vraag of de rechtbank - in het geval [gedaagde] geen fout zou hebben gemaakt - zou hebben beslist dat [ex-partner eiseres] over voldoende draagkracht beschikte om aan [eiseres] voor de duur van de procedure een maandelijkse onderhoudsbijdrage te betalen, heeft de rechtbank in het nadeel van [eiseres] beantwoord. In de gegeven omstandigheden is het onvoldoende zeker dat [ex-partner eiseres] de financiële ruimte aanwezig had om een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [eiseres] vast te stellen. Deze onzekerheid brengt mee dat het verzoek om een onderhoudsbijdrage voor [eiseres] voor de duur van de procedure vast te stellen zou zijn afgewezen.

Wat betreft de vergoeding van de schade ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] heeft de rechtbank de vordering tot verwijzing naar de schadestaat afgewezen, omdat [eiseres] in staat moet worden geacht in deze procedure haar resterende schadeposten te onderbouwen. [eiseres] is daartoe bij akte in de gelegenheid gesteld, waarna [gedaagde] daarop bij antwoordakte heeft kunnen reageren.

2.2.
[eiseres] heeft als schade haar kosten voor de buitengerechtelijke bijstand van mr. De Lange en de kosten van mr. Schoots in de echtscheidingsprocedure opgevoerd met overlegging van onder meer urenstaten van mr. De Lange en mr. Schoots.

2.3.
De gestelde schade kan worden toegewezen als deze in causaal verband staat met de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] en de gestelde omvang komt vast te staan. De maatstaf hiervoor is artikel 6:98 BW, dat bepaalt dat schade die in zodanig verband staat met de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] dat zij haar, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.

Buitengerechtelijke kosten juridische bijstand door mr. De Lange

2.4.
Ter onderbouwing van deze schadepost wijst [eiseres] op de volgende feiten en omstandigheden. Na het wegvallen van mr. [gedaagde] heeft [eiseres] een groot aantal advocatenkantoren in de regio telefonisch en schriftelijk benaderd voor de verdere afhandeling van haar echtscheidingsprocedure op toevoegingsbasis. Dit heeft niet tot resultaat geleid. Mr. De Lange, die [eiseres] bijstaat in de aansprakelijkheidsprocedure, heeft werkzaamheden verricht om ervoor te zorgen dat [eiseres] alsnog juridische bijstand kreeg in de echtscheidingsprocedure. Daarvoor heeft hij onder meer contact opgenomen met de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland en deze verzocht om op basis van artikel 13 van de Advocatenwet een advocaat aan te wijzen. Uiteindelijk heeft mr. De Lange mr. Schoots bereid gevonden om de echtscheidingsprocedure voor [eiseres] te voeren tegen een gematigd uurtarief van € 200,00 per uur. Mr. De Lange heeft een urenoverzicht overgelegd over de periode van 3 juni 2019 tot en met 30 november 2020. Hiervoor heeft mr. De Lange aan [eiseres] nog geen factuur verzonden, omdat de toevoeging nog niet is ingetrokken, maar dat ligt met zekerheid in het verschiet gelet op de inhoud van het vonnis van 2 maart 2022. De kosten bedragen inclusief kantoorkosten en btw € 8.341,71. Deze kosten zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling en beperking van de schade en ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW.

2.5.
[gedaagde] voert aan dat niet valt in te zien waarom [eiseres] buitengerechtelijke kosten in de vorm van advocaatkosten zou moeten betalen. Zij procedeert immers op basis van een toevoeging. Hooguit kan sprake zijn van een eigen bijdrage, maar [eiseres] heeft niet gesteld dat zij een eigen bijdrage verschuldigd is geweest en heeft de eigen bijdrage ook niet onderbouwd. De stelling van mr. De Lange dat als derden kunnen worden aangesproken voor de kosten van rechtsbijstand, de regelgeving van de Wet op de Rechtsbijstand maakt dat de toevoeging zal worden ingetrokken, kan [eiseres] niet baten. Bij vonnis van 2 maart 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat het onaannemelijk en onwaarschijnlijk is dat een rechter in het kader van een voorlopige voorziening een onderhoudsbijdrage had vastgesteld. Intrekking van de toevoeging lijkt dan ook niet aan de orde.

Daarbij komt dat de buitengerechtelijke kosten van kleur zijn verschoten. Uit het urenoverzicht van mr. De Lange blijkt dat de werkzaamheden hoofdzakelijk zien op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden, zoals correspondentie met de cliënt en het bestuderen van stukken. Daarbij komt dat de gevorderde kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Van het urenoverzicht zien 22 uur niet op buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW, omdat hoofdzakelijk sprake is van werkzaamheden die zien op correspondentie met [eiseres] . De kosten die mr. De Lange zou hebben gemaakt om voor [eiseres] te bemiddelen bij het vinden van een nieuwe advocaat in de aanhangige echtscheidingsprocedure, vallen onder de kosten van de toevoeging en zijn niet bij [eiseres] in rekening gebracht. Bovendien kwalificeren deze kosten niet als kosten in de zin van artikel 6:96 BW en kunnen ze niet op grond van artikel 6:98 BW aan [gedaagde] worden toegerekend, aldus [gedaagde] .

2.6.
De op het urenoverzicht van mr. De Lange vermelde werkzaamheden kunnen worden onderverdeeld in de categorie ‘aansprakelijkstelling’, ‘bemiddeling bij het zoeken naar een nieuwe advocaat’ en ‘overig’.

Voor de uren die samenhangen met ‘aansprakelijkstelling’ geldt dat een toevoeging is afgegeven en dat deze kosten daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond waarvan [eiseres] stelt dat - gelet op de inhoud van het vonnis van 2 maart 2022 - met zekerheid intrekking van de toevoeging in het verschiet ligt, is niet duidelijk. De rechtbank heeft in het vonnis van 2 maart 2022 geoordeeld dat onvoldoende zeker is dat [ex-partner eiseres] financiële ruimte had om een maandelijkse onderhoudsbijdrage voor de duur van de procedure ten behoeve van [eiseres] vast te stellen. De betreffende vordering is afgewezen. Voor zover [eiseres] doelt op de in het eindvonnis in de echtscheidingsprocedure vastgestelde maandelijkse onderhoudsbijdrage, heeft te gelden dat dit bedrag niet onherroepelijk is vastgesteld, omdat [ex-partner eiseres] in appel is gegaan van dit eindvonnis. [gedaagde] erkent dat [eiseres] een eigen bijdrage is verschuldigd aan mr. De Lange voor de gefinancierde rechtsbijstand, maar deze bijdrage heeft [eiseres] niet onderbouwd. De rechtbank merkt op dat zich in het dossier een kopie bevindt met de beschikking van de Raad voor Rechtsbijstand waarbij de eigen bijdrage is bepaald op € 199,00. Nu mr. De Lange de onderbouwing achterwege heeft gelaten, laat de rechtbank aan partijen over hoe hiermee om te gaan.

Voor de uren die zijn besteed aan ‘bemiddeling bij het zoeken naar een nieuwe advocaat’ geldt dat deze niet zijn te beschouwen als buitengerechtelijke werkzaamheden die verband houden met de aansprakelijkstelling. Beoordeeld moet worden of kosten voor deze werkzaamheden in causaal verband staan met de fout van [gedaagde] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Door de fout van [gedaagde] heeft [eiseres] het vertrouwen in haar verloren. Dit rechtvaardigt dat [eiseres] haar overeenkomst met [gedaagde] heeft beëindigd. Dit had wel tot gevolg dat [eiseres] een andere advocaat moest zien te vinden die op basis van toevoeging haar belangen in de lopende echtscheidingsprocedure kon behartigen. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat zij advocaten heeft benaderd met dit verzoek, maar dat zij zelf niet erin is geslaagd om een advocaat daartoe bereid te vinden. Onder deze omstandigheden is het benaderen van Mr. De Lange om te bemiddelen bij het vinden van een advocaat een redelijke keuze en kunnen de hieraan verbonden kosten als schade worden verhaald op de advocaat die deze kosten door haar fout heeft veroorzaakt. Mr. De Lange heeft de deken verzocht om te bemiddelen en tevens een verzoek ex artikel 13 Advocatenwet ingediend. Op grond van de specificatie van het urenoverzicht komt de rechtbank voor deze werkzaamheden op 2,65 uren. Hierbij zijn alleen de uren in aanmerking genomen die duidelijk zijn terug te voeren op werkzaamheden die met de bemiddeling samenhangen (12/8/19 t/m 23/7/19 = 0,95 en 27/6/19 t/m 18/6/19= 1,7).

Onder ‘overig’ vallen de uren die mr. De Lange zelf als ‘overig’ rubriceert en die gelet op de specificatie op de klachtzaak/tuchtzaak betrekking hebben. Waarom deze uren als buitengerechtelijke kosten in de onderhavige procedure kunnen worden aangemerkt heeft [eiseres] niet onderbouwd. Evenmin is van deze kosten gesteld dat ze in causaal verband staan met de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . Daarbij komt dat voor de Raad van discipline de Richtlijn kostenveroordeling Raad van Discipline geldt. De onder deze categorie opgevoerde uren zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Dit betekent dat in totaal 2,65 uren van mr. De Lange voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het uurtarief van mr. De Lange van € 275,00. Dit tarief komt niet bovenmatig voor, zodat een bedrag van € 728,75 zal worden toegewezen.

Kosten van juridische bijstand door mr. Schoots.

2.7.
[eiseres] stelt dat het door mr. Schoots in rekening gebrachte honorarium het gevolg is van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] . Als [gedaagde] niet was tekortgeschoten in haar verplichting jegens [eiseres] zou [eiseres] naast het bescheiden bedrag van de eigen bijdrage ter zake van de echtscheiding geen honoraria aan haar advocaat verschuldigd zijn geweest. Daarom is het door mr. Schoots in rekening gebrachte honorarium van totaal € 10.345,50 onderdeel van de door mr. [gedaagde] te vergoeden schade, aldus [eiseres] .

2.8.
[gedaagde] voert aan dat [eiseres] zelf van gefinancierde rechtshulp heeft afgezien. Nadat zich na inspanningen van de deken op grond van artikel 13 Advocatenwet op 30 juli 2019 bij mr. De Lange een advocaat gespecialiseerd in echtsscheidingsrecht had gemeld, heeft [eiseres] alsnog afgezien van het gebruik van een advocaat op toevoegingsbasis. Zij heeft op 12 augustus 2019 mr. Schoots tegen betaling ingeschakeld en schriftelijk afgezien van haar recht op gefinancierde rechtsbijstand. Op deze gedragingen van [eiseres] heeft [gedaagde] geen invloed gehad. Deze komen voor haar eigen rekening en risico. De gestelde schade kan niet aan [gedaagde] worden toegerekend op grond van artikel 6:98 BW. Daarnaast heeft [eiseres] hiermee haar schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW geschonden. Tot slot voert [gedaagde] aan dat het causaal verband ontbreekt omdat er geen schade is. Toevoegingen voor scheidingen zijn voorwaardelijk, zodat ingeval [eiseres] een alimentatie zou hebben verkregen zij ook de kosten van [gedaagde] had moeten voldoen, net zoals zij nu de kosten van mr. Schoots moet voldoen. Het toegewezen bedrag aan alimentatie samen met de inkomsten van [eiseres] maken dat zij geen recht meer heeft op de voorwaardelijke toevoeging, aldus [gedaagde] . Ten slotte voert [gedaagde] aan dat de kosten van mr. Schoots zijn gemaakt in de procedure jegens [ex-partner eiseres] en niet in de procedure jegens [gedaagde] .

2.9.
Het feit dat zonder de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] [eiseres] geen beroep had hoeven doen op mr. Schoots voor haar juridische bijstand betekent dat voldaan is aan het vereiste van condicio sine qua non. Dit is niet hetzelfde als causaal verband zoals geregeld in artikel 6:98 BW. [eiseres] heeft op advies van mr. De Lange zelf met mr. Schoots de overeenkomst van opdracht gesloten en is daarbij overeengekomen dat niet op toevoegingsbasis zal worden geprocedeerd maar tegen een gematigd uurtarief. De kosten van mr. Schoots zijn door de eigen beslissing van [eiseres] voor haar rekening gekomen en kunnen daarom niet aan de tekortkoming van [gedaagde] worden toegerekend. De overige verweren van [gedaagde] hoeven niet besproken te worden, omdat de beslissing daardoor niet verandert. ECLI:NL:RBGEL:2022:3142