Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 270618 ongeval voetganger-tram; voor beoordeling van eigen schuld relevante feiten kunnen niet worden vastgesteld

RBDHA 270618 ongeval voetganger-tram; voor beoordeling van eigen schuld relevante feiten kunnen niet worden vastgesteld;
- Begroting kosten kan achterwege blijven

De feiten

2.1.
Op 22 september 2017 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [verzoekster] letsel heeft opgelopen.

2.2.
[verzoekster] bevond zich op de dag van het ongeval met haar twee jonge kinderen, van wie één in een draagzak, op het trottoir van de Slachthuisstraat in Den Haag. Het was een regenachtige dag waardoor [verzoekster] een paraplu opgestoken vasthield. Op enig moment is [verzoekster] tegen een tram van HTM aangelopen.

2.3.
Na een (inhoudelijke) correspondentiewisseling tussen partijen, bericht HTM de gemachtigde van [verzoekster] bij brief van 9 januari 2018 het volgende (voor zover relevant):

Zoals u wellicht al begrijpt zijn wij een andere mening toegedaan, waar het gaat om de feiten en omstandigheden die aan uw cliënte kunnen worden toegerekend. Wij hebben de verwijten die haar ten aanzien van haar gedrag in het verkeer te maken vallen, al genoemd in eerdere correspondentie, en in deze brief nogmaals aangehaald. Deze verwijten zijn dusdanig, dat zij wel degelijk mede schuldig is aan het ontstaan van de aanrijding.

U vindt ons niet bereid 100% aansprakelijkheid te erkennen. In een poging om deze kwestie in der minne te schikken, vinden wij een schuldverdeling van 60-40 in het voordeel van uw cliënte redelijk.”

Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat HTM aansprakelijk is voor de gehele materiële en immateriële geleden en nog te lijden schade van [verzoekster] , zonder enige vorm van eigen schuld, althans een eigen schuld percentage in goede justitie te bepalen, althans minder dan 40%, met veroordeling van HTM in de buitengerechtelijke kosten, de kosten van de deskundige en de proceskosten.

3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek artikel 6:162 BW ten grondslag gelegd aangezien de trambestuurder in strijd met een wettelijke plicht, althans in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid heeft gehandeld. De trambestuurder heeft een zware zorgvuldigheidsplicht en had veel voorzichtiger en minder gevaarlijk rijgedrag dienen te tonen, aldus [verzoekster] . De trambestuurder had [verzoekster] voor moeten laten gaan. De tram heeft geen richting aangegeven en geen belsignaal gegeven. Ook wordt voetgangers ter plaatste niet met geluidssignalen of borden kenbaar gemaakt dat er een tram aankomt. Er is derhalve geen sprake van enige verwijtbaar handelen van [verzoekster] zodat geen beroep kan worden gedaan op de eigen schuld van [verzoekster] of een beroep op de billijkheidscorrectie.

3.3.
HTM heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling 

Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure

4.1.
Bij beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv stelt de kantonrechter voorop dat indien een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst, dit niet maakt dat het verzoek reeds daarom niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Voorts dient de verzochte beslissing een voldoende bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure.

4.2.
De kantonrechter is echter van oordeel dat de onderhavige kwestie zich niet leent voor een beoordeling in deelgeschil. Daartoe is allereerst van belang dat zowel uit de stukken als op zitting duidelijk is geworden dat de feiten die relevant zijn in het kader van een beoordeling over de mate van eigen schuld, in deze zaak nog niet vast staan. Partijen verschillen van lezing over de toedracht. Volgens [verzoekster] is zij tegen de tram aangelopen omdat de trambestuurder beter had moeten anticiperen toen hij haar eenmaal had gezien; hij had de tram moeten laten stoppen om haar voor te laten gaan. [verzoekster] heeft dit onderbouwd met een deskundigenrapport van [deskundige] . Volgens HTM heeft [verzoekster] opgekeken en heeft het ongeval niettemin kunnen gebeuren omdat [verzoekster] vervolgens zonder op te letten en met een opgestoken paraplu tegen de tram is aangelopen, terwijl de tram richting heeft aangegeven en een belsignaal heeft gegeven. Op dat belsignaal reageerde [verzoekster] door op te kijken in de richting van de tram, volgens de verklaring van de trambestuurder. De trambestuurder heeft uit de gedragingen van [verzoekster] , het opkijken en gaan stilstaan, mogen afleiden dat zij de tram heeft zien aankomen. Het is een overzichtelijke verkeerssituatie ter plaatse en [verzoekster] had beter moeten opletten, aldus HTM, hetgeen ook blijkt uit de getuigenverklaringen van twee passagiers. Zij hebben verklaard dat [verzoekster] “zonder op of om te kijken” tegen de tram liep. [verzoekster] heeft bestreden dat zij niet zou hebben opgelet. Ook ter zitting heeft ze verklaard dat ze heeft gekeken of het veilig was om over te steken en dat ze niets heeft gezien. De tram zou haar van achter hebben genaderd.

4.3.
Aangezien naar de feiten in deze zaak op meerdere punten nog nader onderzoek dient te worden gedaan, leent het verzoek [verzoekster] zich niet voor beoordeling in deelgeschil en zal het verzoek op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen. Het deskundigenrapport dient gekwalificeerd te worden als een partijrapportage aangezien de deskundige niet door beide partijen is verzocht onderzoek te doen naar de toedracht. Daarnaast zijn de eindconclusies van de deskundige gebaseerd op eenzijdige aannames, die door HTM gemotiveerd en onderbouwd worden bestreden. Zolang de feiten niet vast staan, kan geen bruikbaar rapport worden opgesteld. Daarmee is het huidige deskundigenrapport onbruikbaar. Bovendien levert het deskundigenrapport naar het oordeel van de kantonrechter voor de voorliggende aansprakelijkheidsvraag geen relevante informatie of toegevoegde waarde, zodat de kantonrechter het rapport in (niet? red LSA LM) aan zijn beoordeling ten grondslag zal leggen. Het voorgaande brengt mee dat de kosten van het deskundigenrapport in geen geval voor vergoeding in aanmerking komen.

4.4.
De bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst weegt op grond van het bovenstaande niet op tegen de kosten en het tijdverloop van deze procedure. Een ander twistpunt tussen partijen, namelijk op wie de bewijslast van de toedracht rust in het kader van de eigen schuld, kan bij deze uitkomst in het midden blijven.

4.5.
Overigens heeft de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling in het kader van de onderhandelingen kenbaar gemaakt dat een schuldverdeling van 60%-40% in het voordeel van [verzoekster] , een redelijke is. Daartoe is redengevend dat [verzoekster] – anders dan zij stelt en ongeacht de mate van schuld aan de zijde van HTM – het verwijt valt te maken dat – op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde omstandigheden – zij (beter) had kunnen en moeten opletten. Zij had immers twee (jonge) kinderen bij zich had, waarvan er één aan haar hand liep en [verzoekster] zich voorts wist dat een opgestoken paraplu haar zicht (behoorlijk) belemmerde.

Kosten deelgeschil

4.6.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van deze procedure dient te begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.

4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure in dit geval sprake is. [verzoekster] heeft bij brief van 28 september 2017 HTM aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het haar overkomen ongeval. Bij brief van 2 oktober 2017 heeft HTM gemotiveerd bericht geen aansprakelijkheid te erkennen. Bij die brief zat als bijlage de verklaring van de trambestuurder. Derhalve was [verzoekster] reeds vanaf dat moment bekend met de lezing van de toedracht volgens HTM en kon zij weten dat deze afwijkt van haar eigen lezing. Anders dan bij een door partijen gezamenlijk benoemde deskundige kan een rapportage van een deskundige die door één van de partijen is verzocht onderzoek te doen naar de (meest voor de hand liggende) toedracht, er niet zonder meer toe leiden dat het oordeel uitvalt in het voordeel van die partij te meer indien de andere partij reeds meermalen een consequente andere lezing kenbaar heeft gemaakt. Deze evidentie kon en diende de gemachtigde van [verzoekster] zich te realiseren bij het indienen van het verzoekschrift. De lezing van HTM is sinds de brief van 2 oktober 2017 onveranderd, terwijl de lezing van [verzoekster] op dat punt ook onveranderd is gebleven. De beslissing in dit deelgeschil lag naar het oordeel van de kantonrechter daarmee zo voor de hand dat het indienen van het verzoek volstrekt onnodig dient te worden geoordeeld. De kosten van de behandeling van het verzoek komen, gelet op het voorgaande, niet voor vergoeding in aanmerking. Begroting van deze kosten kan derhalve achterwege blijven. ECLI:NL:RBDHA:2018:13270