Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 111224 1e fase beperkingsprocedure; ernstig ongeval met trekpont; trekpont is binnenschip; personenfonds; beperking aansprakelijkheid SDR 400.000,00

RBROT 111224 1e fase beperkingsprocedure; ernstig ongeval met trekpont; trekpont is binnenschip; personenfonds; beperking aansprakelijkheid SDR 400.000,00

2Het ongeval en het verzoek van Natuurmonumenten en Amlin

2.1.

Natuurmonumenten is sinds 2018 eigenaar van het natuurgebied in Zuidland dat ook wel bekend staat als Natuurgebied Beningerslikken. In het natuurgebied bevond zich (toen al) een trekpont, waarmee opstappers zich middels draaiwielen op handkracht naar de overkant van het water konden ‘trekken’. Op 25 februari 2023 is een groep vrijwilligers (van wie de meesten lid zijn van de KNNV) het natuurgebied ingegaan om zwerfafval op te ruimen. Deze actie vond ook in voorgaande jaren plaats en gebeurde onder een door Natuurmonumenten aan KNNV verleende vergunning voor de jaren 2021 - 2023. Een deel van de groep vrijwilligers wilde op een gegeven moment gebruik maken van de trekpont om naar de overkant van het water te gaan. Toen 18 personen op de trekpont waren gestapt, is de trekpont gekanteld en zijn alle opstappers te water geraakt, waarbij een aantal van hen (letsel)schade heeft opgelopen (hierna: het ongeval). [naam 1] is één van de opstappers; zij is, nadat zij ongeveer 20 minuten onder water is geweest, onder de trekpont vandaan gehaald. Zij heeft een periode in coma gelegen en momenteel bevindt zij zich nog in een revalidatieproces.

De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft naar aanleiding van het ongeval onderzoek gedaan en gerapporteerd Rapport (bijlage bij het verzoekschrift). Daarbij is onder meer vastgesteld dat, gelet op de constructie van de trekpont, deze maximaal vijf personen kon dragen.

Bij of op de trekpont stond geen waarschuwing dat er niet meer dan vijf personen op konden.

De trekpont is na het ongeval geborgen en niet meer teruggeplaatst.

Natuurmonumenten is na het ongeval aansprakelijk gesteld door of namens diverse personen die letsel of zaakschade hadden opgelopen en hun (zorg)verzekeraars. Voor sommige van die personen, onder wie [naam 1], is de omvang van de schade op dit moment nog niet volledig in kaart te brengen.

2.2.

Door verzoeksters is (na wijziging) het volgende verzocht:

  1. het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid van Natuurmonumenten te bepalen op SDR 400.000,00, om te rekenen in euro’s naar de koers van de dag van het stellen van het fonds;

  2. vast te stellen een bedrag ter bestrijding van de kosten van de beperkingsprocedure;

  3. te bevelen dat Natuurmonumenten het bedrag van de beperkte aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2023, tot en met de dag van storting, zal storten op een rentedragende rekening van een eerste klas Nederlandse handelsbank, dan wel in de consignatiekas, dan wel ter zake deugdelijk zekerheid zal stellen;

  4. te bevelen dat na storting c.q. zekerheidstelling als voormeld hierboven, tot een procedure ter verdeling van het bedrag zal worden overgegaan met benoeming van een rechter-commissaris en een vereffenaar, en het bepalen van een dag waarop uiterlijk de vorderingen en verweerschriften kunnen worden ingediend bij de te benoemen vereffenaar, alsmede voor het bepalen van een datum voor de verificatie van de ingediende vorderingen;

  5. te bepalen dat het (personen)fonds zoals gesteld door Natuurmonumenten, mede wordt geacht te zijn gesteld door Amlin;

  6. vast te stellen dat Amlin gerechtigd is om haar eventuele aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het ongeval te beperken tot hetzelfde bedrag als waarvoor Natuurmonumenten haar aansprakelijkheid uit hoofde van onderhavig schade-incident mogen beperken;

  7. indien en voor zover verzoeksters tussentijds aan crediteuren zekerheid hebben verstrekt ter zake van vorderingen die vallen binnen de omschrijving van art. 8:1062 lid 1 BW, zodra door de rechtbank op de hiervoor geformuleerde verzoeken sub i en ii positief zal zijn beslist en binnen de in art. 642g Rv genoemde termijn geen verweerschrift tegen het verzoek is ingediend, dan wel op een zodanig verweerschrift afwijzend is beschikt, op de voet van art. 642e Rv teruggave van eventuele door verzoeksters verstrekte zekerheden te bevelen.

3De beoordeling

3.1.

Deze zaak betreft een verzoek tot beperking van aansprakelijkheid als bedoeld in Titel 12 van Boek 8 BW, te weten de artikelen 8:1060 tot en met 8:1066 BW.

3.2.

Natuurmonumenten stelt als eigenaar van de trekpont dat het een binnenschip is als bedoeld in artikel 8:1060 lid 4 BW en dat zij haar eventuele aansprakelijkheid in verband met het (onder 2.1 beschreven) ongeval van 25 februari 2023 kan beperken. Amlin is de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van Natuurmonumenten, die de aansprakelijkheid van deze in verband met het ongeval van 25 februari 2023 gedekt houdt. Amlin stelt dat zij dient te worden aangemerkt als verzekeraar als bedoeld in artikel 8:1061 lid 2 BW en dat zij zich derhalve eveneens op die beperking kan beroepen.

3.3.

Verzoeksters voeren aan dat de trekpont geen registergoed is en dat de waarde ervan beperkt is. Krachtens artikel 1 sub a ten zesde van het Uitvoeringsbesluit artikel 1065 Boek 8 Burgerlijk Wetboek (hierna: het Uitvoeringsbesluit1) bedraagt het te stellen personenfonds in beginsel een bedrag gelijk aan de waarde van de trekpont, maar op grond van artikel 1 lid 3 van het Uitvoeringsbesluit kan het personenfonds niet lager zijn dan SDR 400.000 per schip. Aldus verzoeksters.

Zoals verzoeksters op de mondelinge behandeling uitdrukkelijk hebben medegedeeld, verlangen zij niet dat ‘de rechtbank Rotterdam het bedrag of de bedragen [vaststelt] waartoe hun aansprakelijkheid is beperkt’, zoals artikel 642a Rv het formuleert, maar verlangen zij dat deze rechtbank zal vaststellen dat hun eventuele aansprakelijkheid is beperkt tot het beloop van (uitsluitend) een personenfonds ten bedrage van SDR 400.000, te vermeerderen met rente (en een bedrag ter bestrijding van de kosten).

Gelet hierop en op het debat tussen verzoeksters en de verweersters KNNV en [naam 1], dient de rechtbank de vragen te beantwoorden:
(a) of verzoeksters hun eventuele aansprakelijkheid kunnen beperken op de voet van de regeling van Titel 12 van Boek 8 BW; en zo ja
(b) of verzoeksters daartoe kunnen volstaan met het stellen van (uitsluitend) een personenfonds tot het beloop van SDR 400.000, te vermeerderen met rente (en een bedrag ter bestrijding van de kosten).

Het beoordelingskader

3.4.

Het beoordelingskader is aldus beperkt door de specifieke formulering van het (aangepaste) verzoekschrift en de toelichting daarop bij de mondelinge behandeling.

3.5.

Het beoordelingskader is verder ingeperkt door de (louter) nationale regeling van beperking van aansprakelijkheid van de ‘eigenaar’ van een binnenschip als bedoeld in Titel 12 van Boek 8 BW. Op de mondelinge behandeling hebben verzoeksters en de verschenen belanghebbenden bevestigd dat er geen enkel grensoverschrijdend aspect speelt bij het ongeval van 25 februari 2023 of bij het onderhavige verzoek. Daarvan gaat de rechtbank uit.

3.6.

Titel 12 van Boek 8 BW is gebaseerd op het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart2 (CLNI 1988), welk verdrag in 2012 werd vervangen door het gelijknamige Verdrag van Straatsburg (CLNI 2012)3. Ingevolge de definitie van het begrip ‘schip’ in artikel 1 lid 2, aanhef en onder b CLNI 2012 is die regeling beperkt tot voor de bedrijfsmatige scheepvaart gebruikte binnenschepen en onder meer kleine vaartuigen en veerponten. Met schepen worden gelijkgesteld bedrijfsmatig gebruikte baggermolens, kranen, elevatoren en alle andere drijvende en verplaatsbare werktuigen en materiaal van soortgelijke aard. Het CLNI 1988 bevatte de beperking tot bedrijfsmatig gebruikte schepen niet. Bij de invoering van het CLNI 2012 in Nederland is de regeling van beperking van aansprakelijkheid welbewust van toepassing gemaakt ook voor niet-bedrijfsmatig gebruikte schepen en andere drijvende werktuigen en op ‘elk binnenwater’ in Nederland4. Hier is dus niet de internationale, maar de Nederlandse regeling van beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart aan de orde.

3.7.

Voorts stelt de rechtbank voorop dat een eerste beschikking in een procedure tot beperking van aansprakelijkheid, zoals door verzoeksters verlangd, slechts de beperkte strekking heeft de verzoeksters met het oog op de voortzetting van die procedure uitsluitsel te geven omtrent het bedrag waartoe haar aansprakelijkheid voorshands is beperkt en omtrent de vraag of zij in plaats van storting van dat bedrag in de consignatiekas kunnen volstaan met zekerheidstelling en zo ja op welke wijze5.

3.8.

Dit neemt niet weg dat een belanghebbende tegen het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid ook al in dit stadium bezwaren kan aanvoeren die naar zijn opvatting reeds dadelijk tot de slotsom leiden dat het verzoek moet worden afgewezen of dat de verzoeker daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard, dit onverminderd de bevoegdheid van die belanghebbende die bezwaren voor het eerst in de renvooiprocedure naar voren te brengen of deze, zo ze niet eerder zijn gehonoreerd, daarin te herhalen. Zou de rechter tot de bevinding komen dat een aldus aangevoerd bezwaar zich niet leent voor beoordeling in dit eerste stadium van de procedure, omdat daartoe een uitvoerig onderzoek is vereist waarvoor in deze fase van de procedure geen plaats is, dan zal hij het verzoek kunnen toewijzen zonder het bezwaar te behandelen, waarna dit, zo nodig, evenals verweren die ongegrond zijn bevonden, in de renvooiprocedure aan de orde zal kunnen komen6.

3.9.

In dit aldus beperkte kader onderzoekt de rechtbank het (aangepaste) verzoekschrift en beantwoordt zij de door verzoeksters en de verweersters KNNV en [naam 1] opgeworpen vragen.

Komen vorderingen in verband met het ongeval in aanmerking voor beperking van aansprakelijkheid?

3.10.

Ingevolge artikel 8:1060 e.v. BW heeft een eigenaar of exploitant van een binnenschip, onder bepaalde voorwaarden en grenzen, de bevoegdheid zijn aansprakelijkheid te beperken voor de in artikel 8:1062 BW genoemde vorderingen door het stellen van een of meer in het Uitvoeringsbesluit bedoelde fondsen. In artikel 8:1061 lid 2 BW wordt die bevoegdheid ook aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van die eigenaar of exploitant toegekend. In artikel 8:1062 BW zijn categorieën vorderingen vermeld waarvoor beperking van aansprakelijkheid mogelijk is. Voor zover tot nu toe bekend en voor dit geval van belang gaat het kort gezegd om:
a. vorderingen ter zake van letsel in rechtstreeks verband met de eigendom of exploitatie van een binnenschip, waarvoor een personenfonds moet worden gesteld;
b. vorderingen ter zake van letsel ontstaan bij het vervoer van reizigers of hun bagage, waarvoor een passagiersfonds moet worden gesteld;
c. vorderingen ter zake van verlies of schade in rechtstreeks verband met de eigendom of exploitatie van een binnenschip, waarvoor een zakenfonds moet worden gesteld.

3.11.

Uit de bij het verzoekschrift overgelegde stukken blijkt dat Natuurmonumenten aansprakelijk is gesteld voor (onder meer) letselschade als bedoeld in artikel 8:1062 lid 1 sub a BW.

Natuurmonumenten en Amlin vallen binnen de categorie van beperkingsgerechtigden

3.12.

Tussen verzoeksters en de verschenen belanghebbenden is niet in geschil dat Natuurmonumenten op 25 februari 2023 de eigenaar van de trekpont was en dat Amlin toen de aansprakelijkheid van Natuurmonumenten in verband met ongevallen als dat van 25 februari 2023 verzekerd hield. Daarmee vallen beide verzoeksters binnen de categorie van personen die voor vorderingen in verband met het ongeval van 25 februari 2023 beperking van aansprakelijkheid kunnen verlangen.

Is de trekpont een binnenschip?

3.13.

Om beroep op beperking van aansprakelijkheid te kunnen doen zoals door verzoeksters verlangd, dient de trekpont te kunnen worden gekwalificeerd als een binnenschip als bedoeld in artikel 8:1060 lid 4, respectievelijk 8:1 en 8:3 BW. Daartoe is vereist dat de trekpont hetzij als binnenschip is teboekgesteld, hetzij blijkens haar constructie bestemd is om te drijven, maar noch uitsluitend noch in hoofdzaak in zee, en drijft of heeft gedreven.

3.14.

Het meest verstrekkende verweer vormt de stelling van KNNV en [naam 1] dat de trekpont geen (zelfstandige) zaak is als bedoeld in artikel 3:2 BW. Daartoe voeren de verweersters het volgende aan.

De trekpont vormt een onderdeel van de oeververbinding tussen twee delen van het natuurgebied Beningerslikken. Die oeververbinding bestaat uit onroerende zaken op de beide oevers (de opstappunten, de handlieren en de metalen schermen) die met elkaar zijn verbonden door middel van een geleidekabel die aan beide oevers in de grond is verankerd en waarlangs de trekpont heen en weer kan worden bewogen door middel van kettingen, die met de handlieren vanaf de oevers en vanaf de trekpont kunnen worden bediend. Deze installatie, de oeververbinding, vormt constructief, technisch, operationeel en stilistisch één geheel. De trekpont vormt een onderdeel van de oeververbinding. Als roerende zaak heeft de trekpont haar zaaksidentiteit verloren aan de onroerende onderdelen van de oeververbinding, die zonder de trekpont incompleet of onvoltooid zouden zijn. Daarom is de trekpont geen zelfstandige zaak en maakt zij als bestanddeel deel uit van de onroerende oeververbinding. Aldus verweersters.

3.15.

De rechtbank volgt verweersters niet.

3.15.1.

Niet in geschil is dat de trekpont een zaak is als bedoeld in artikel 3:2 BW en dat ze een drijvend object is.

3.15.2.

De enkele omstandigheid dat de trekpont als drijvend object door middel van kabels of kettingen met de oever is verbonden, maakt het object nog niet onroerend in de zin van artikel 3:3 BW7.

3.15.3.

De omstandigheid dat de trekpont is bevestigd aan de geleidekabel en de kettingen ontnemen haar niet haar eigen identiteit. Uit het OVV Rapport blijkt dat de trekpont als een zelfstandige zaak is vervaardigd en dat deze zonder beschadiging van de trekpont zelf of van de andere onderdelen uit de oeververbinding losgemaakt (en vervangen) kan worden. De trekpont is daarmee geen bestanddeel als bedoeld in artikel 3:4 BW, maar een zelfstandige zaak, die haar zelfstandigheid heeft behouden toen ze werd vastgemaakt aan de geleidekabel en de kettingen.

3.15.4.

Daarom kan in het midden blijven of het samenstel van zaken dat de oeververbinding vormt als hoofdbestanddeel moet worden aangemerkt, zoals verweersters betogen.

3.15.5.

KNNV heeft gewezen op rechtspraak omtrent drijvende steigers8. De uitspraak van de Hoge Raad betreft het belastingrecht of de Wet waardering onroerende zaken en niet de civielrechtelijke vraag of een steiger als een schip in de zin van artikel 8:1 en 8:3 BW moet worden aangemerkt. In de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland is geoordeeld dat de steigers onroerend zijn (ook) naar civiele maatstaven. Echter, daarbij heeft de rechter relevant geacht dat de drijvende steigers naar hun aard en inrichting bestemd zijn om (door middel van meerpalen) duurzaam ter plaatse te blijven. Dit is anders bij de trekpont. De trekpont beweegt niet (alleen) mee met eb en vloed (zoals de drijvende steigers), maar is bedoeld om over het water te bewegen en om opstappers naar de overkant te brengen.

3.15.6.

Dat de trekpont (als binnenschip) is teboekgesteld is niet gesteld en ook niet gebleken. Geen van de verschenen belanghebbenden heeft bestreden de stelling van verzoeksters dat de trekpont blijkens haar constructie de onder 3.13 genoemde bestemming heeft en dat ze drijft of heeft gedreven. Uit het OVV Rapport blijkt ook dat de trekpont is geconstrueerd om te drijven. Daarmee voldoet de trekpont aan de vereisten om als binnenschip te worden aangemerkt.

3.16.

De conclusie is dat de rechtbank de trekpont als een binnenschip in de zin van artikel 8:1060 lid 4 BW aanmerkt.

Welk fonds dient te worden gesteld ter beperking van aansprakelijkheid?

3.17.

Bij het ongeval van 25 februari 2023 hebben diverse mensen letsel of ander persoonlijk nadeel (hierna gezamenlijk: personenschade) geleden, maar is tevens zaakschade ontstaan. Zoals gezegd, verlangen verzoeksters uitsluitend een fonds ter beperking van personenschade te stellen en beperkt tot het beloop van SDR 400.000. Kennelijk willen verzoeksters hun eventuele aansprakelijkheid voor letsel of schade van passagiers (nog) niet beperken en evenmin die ter zake van zaakschade.

3.18.

Verweersters betogen dat verzoeksters de eventuele aansprakelijkheid slechts kunnen beperken door:
a) een passagiersfonds te stellen;
b) subsidiair: een personenfonds én een zakenfonds te stellen;
c) meer subsidiair: door een personenfonds te stellen ten belope van SDR 450.400.

3.19.

Indien de personen die op de trekpont stonden (de opstappers) en ten gevolge van het ongeval (ernstig of blijvend) letsel is overkomen (zoals [naam 1]) dienen te worden aangemerkt als ‘reizigers’ als bedoeld in artikel 8:1062 BW, respectievelijk artikel 2 Uitvoeringsbesluit, kunnen verzoeksters de aansprakelijkheid ter zake van letsel van de opstappers slechts beperken door het stellen van een passagiersfonds zoals in het Uitvoeringsbesluit bedoeld. In dit geval, nu gesteld noch gebleken is dat de trekpont een wettelijk toegestane capaciteit aan reizigers had, zou het passagiersfonds evenzovele malen SDR 100.000 belopen als het aantal ‘reizigers’ (de opstappers) op de trekpont op het tijdstip van het ongeval. De vraag is of de opstappers op de trekpont als ‘reizigers’ dienen te worden aangemerkt.

3.20.

Gezien de bewoordingen van artikel 2 Uitvoeringsbesluit dient, om de personen op de trekpont als ‘reizigers’ te kunnen aanmerken, sprake te zijn van ‘vervoerd [worden] aan boord van het schip [..] op grond van een overeenkomst tot het vervoer van reizigers’.

3.20.1.

Op het eerste gezicht lijkt het onwerkelijk om het opstappen op een zelfbediende trekpont als het aangaan van een overeenkomst tot vervoer van deze ‘reiziger’ aan te merken. Maar daarover valt meer zeggen.

3.20.2.

In de artikelen 8:80 en 8:970 BW zijn de overeenkomst van personenvervoer en de overeenkomst van personenvervoer over binnenwateren als volgt gedefinieerd, met weglating van de voor het onderhavige geval niet van belang zijnde gedeelten:

8:80 De overeenkomst van personenvervoer is de overeenkomst, waarbij de ene partij (de vervoerder) zich tegenover de andere partij verbindt een of meer personen (reizigers) te vervoeren.
8:970 De overeenkomst van personenvervoer in de zin [van de titel van het wetboek betreffende de exploitatie van binnenschepen] is de overeenkomst van personenvervoer, al dan niet tijd- of reisbevrachting zijnde, waarbij de ene partij (de vervoerder) zich tegenover de andere partij verbindt aan boord van een schip een of meer personen (reizigers) en al dan niet met hun bagage uitsluitend over binnenwateren te vervoeren. [..].

Daaruit blijkt dat met ‘reiziger’ de vervoerde persoon wordt bedoeld en dat die niet de wederpartij van de ‘vervoerder’ hoeft te zijn. Maar wat precies ‘vervoer’ of ‘vervoeren’ is volgt daaruit niet. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het aan de rechter heeft overgelaten om te bepalen of sprake is van een overeenkomst van personenvervoer over binnenwater9.

3.20.3.

Het woord ‘transport’ is afgeleid van het latijnse transportare dat overdragen of overbrengen betekent. Overzetten op een pont kan dan als transporteren of transport, dus vervoeren of vervoer worden aangemerkt.

3.20.4.

Voor de vraag of sprake is van een vervoerovereenkomst is niet van belang of voor het ‘vervoer’ een tegenprestatie wordt geleverd. De rechter heeft een afspraak om kosteloos mee te rijden met de auto gekwalificeerd als een overeenkomst tot personenvervoer10.

3.20.5.

Voor het sluiten van een overeenkomst van personenvervoer is geen formele handeling vereist. Het (openbare) aanbod van de vervoerder tot het aangaan van de vervoerovereenkomst kan bestaan uit het enkele verlenen van vrije toegang tot het vervoermiddel. De wederpartij van de vervoerder kan het aanbod aanvaarden en daarmee de overeenkomst aangaan door een louter feitelijke handeling, zoals door in een gereedstaande bus of taxi te stappen. Het vervoermiddel hoeft niet bemand te zijn; te denken valt aan het autonome openbare voertuig dat tussen het Rotterdamse metrostation Kralingse Zoom en bedrijventerrein Rivium in Capelle aan den IJssel rijdt, waarin de reiziger kan instappen en daarmee de vervoerovereenkomst aangaat en zich laat verplaatsen. Bij de behandeling in de Eerste Kamer van de Wet overeenkomst binnenlands openbaar vervoer (WOBOP), die inmiddels in Boek 8 BW is opgenomen, antwoordden de ministers op vragen of sprake is van het sluiten een overeenkomst van personenvervoer wanneer een persoon een lift of een roltrap instapt: ‘De ondergetekenden kunnen zich met het standpunt van de commissie verenigen, dat veelal de overeenkomst tot stand komt door het toetreden van de reiziger en dat bij het gebruik van lift en roltrap moeilijk iets anders denkbaar is.’

3.20.6.

Bij al deze vormen van vervoer is het de (al dan niet aanwezige) vervoerder die voor de verplaatsing zorgt, terwijl de reiziger zich laat verplaatsen. Het onderhavige geval onderscheidt zich daarvan doordat het de ‘reiziger’ zelf is die door de handlieren (op de wal of op de trekpont) te bedienen voor de verplaatsing zorgt; de ‘vervoerder’ doet niet meer dan het ter vrije toegang en ter gebruik beschikbaar stellen van de trekpont. Niet is gesteld en evenmin is gebleken dat het Natuurmonumenten was die de trekpont bediende. Evenmin is voldoende concreet gesteld dat de (al dan niet aanwezige – dat is immers betwist) persoon die een shirt of een jack van Natuurmonumenten aan had de taak had om de trekpont te bedienen en de opstappers over te zetten.

3.20.7.

In dit verband wijst de rechtbank op het woordgebruik in de definitie van artikel 8:970 BW: ‘al dan niet tijd- of reisbevrachting zijnde’, bij welke overeenkomsten het vervoeren steeds vanwege de vervoerder (tijd- of reisvervrachter) wordt verricht11. Dat is anders bij een overeenkomst van rompbevrachting (huur) van een binnenschip; vgl. artikel 8:990 BW. Maar in dit geval is van rompbevrachting evenmin sprake, omdat Natuurmonumenten de trekpont niet aan de opstappers ter beschikking stelde ‘zonder daarover nog enige zeggenschap te houden’ zoals artikel 8:990 BW vereist.

3.20.8.

De rechtbank concludeert daarom dat de rechtsverhouding tussen de opstappers en Natuurmonumenten niet als een of meer overeenkomsten van personenvervoer (over binnenwateren) kan worden aangemerkt. Derhalve is het voor de beperking van aansprakelijkheid van verzoeksters niet vereist dat een passagiersfonds wordt gesteld.

3.21.

Over het verweer van KNNV dat verzoeksters niet alleen een personenfonds maar tevens een zakenfonds dienen te stellen, overweegt de rechtbank het volgende. KNNV voert daartoe aan dat uit het bepaalde in artikel 642t Rv volgt dat steeds wanneer een personenfonds is gesteld, tevens een zakenfonds moet worden gesteld.

3.22.

In artikel 8:1060 en 8:1065 BW noch in het Uitvoeringsbesluit en evenmin in artikel 642a e.v. Rv (waaronder artikel 642c en 642t Rv) is uitdrukkelijk bepaald dat een personenfonds alleen in combinatie met een zakenfonds kan worden gesteld. Die bepalingen zijn gebaseerd op de CLNI 2012, met name artikel 6 daarvan. Artikel 6 CLNI 2012 luidt voor zover voor de beoordeling van belang als volgt:

Artikel 6 Algemene aansprakelijkheidsgrenzen

1. De aansprakelijkheidsgrenzen voor andere vorderingen dan die genoemd in de artikelen 7 en 8, die voortkomen uit eenzelfde gebeurtenis, worden als volgt berekend:

a) met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel:
i) [..]
vi) voor drijvende en verplaatsbare werktuigen en materiaal in de zin van artikel 1, tweede lid, letter b), tweede volzin, hun waarde op het tijdstip van het voorval;

b) met betrekking tot alle andere vorderingen, de helft van de overeenkomstig letter a) berekende aansprakelijkheidsgrens;

c) wanneer de aansprakelijkheidsgrens, berekend overeenkomstig letter a), onvoldoende is voor de volledige voldoening van de daarin genoemde vorderingen, is de aansprakelijkheidsgrens berekend overeenkomstig letter b) beschikbaar voor de voldoening van het onbetaalde saldo van de in letter a) genoemde vorderingen en deelt dit onbetaalde saldo naar evenredigheid mee met de in letter b) genoemde vorderingen;

d) in geen geval kunnen de aansprakelijkheidsgrenzen lager zijn dan 400.000 rekeneenheden met betrekking tot vorderingen ter zake van dood of letsel en dan 200.000 rekeneenheden met betrekking tot alle andere vorderingen.

[2. ].

In artikel 6 CLNI 2012 is niet uitdrukkelijk bepaald dat een personenfonds niet zonder een zakenfonds kan worden gesteld. Deze verdragsbepaling dient te worden uitgelegd aan de hand van (met name) de artikelen 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht12. Op basis van die uitlegbepalingen komt naar het oordeel van de rechtbank belang toe aan het onderling verband tussen de onderdelen a), b), c) en d) van het eerste lid van artikel 6. In onderdeel a) worden de limieten bepaald voor personenschade uitgesplitst naar de diverse soorten vaartuigen. Onderdeel b) bepaalt dat de limiet voor zaakschade telkens de helft is van die voor personenschade. Onderdeel c) bevat de zogenaamde ‘overloopregel’ tussen het zakenfonds en het personenfonds. Gelet op de bewoordingen van onderdeel c), met name ‘en deelt dit onbetaalde saldo naar evenredigheid mee met de in letter b) genoemde vorderingen’ veronderstelt de regeling van onderdeel c) niet dat steeds een personenfonds in combinatie met een zakenfonds wordt gesteld, maar geeft onderdeel c) een regel voor het geval dat wel zodanige combinatie bestaat. De rechtbank ziet bevestiging voor die uitleg in onderdeel d), waarin het minimum van de limiet voor personenschade is bepaald op SDR 400.000 en niet op de optelsom van dat bedrag met de daarin genoemde minimum limiet voor zaakschade van SDR 200.000.
Ook uit de overige bepalingen van de CLNI 2012 vloeit niet voort dat een personenfonds alleen in combinatie met een zakenfonds kan worden gesteld.

3.23.

In artikel 8:1060 BW is bepaald dat het voor aansprakelijkheidsbeperking vereist is om ‘één of meer fondsen als bedoeld in artikel 642c’ Rv te stellen. Artikel 8:1060 BW noch artikel 8:1065 BW (waarin de regeling van de fondsberekeningen wordt gegeven) bevat een regeling ten aanzien van combinatie van fondsen met betrekking tot personenschade en die met betrekking tot zaakschade. In artikel 642c Rv wordt (voor een geval als het onderhavige, kort gezegd) niet meer bepaald dan dat de rechtbank het beloop van het fonds of de fondsen bepaalt, onder verwijzing naar het Uitvoeringsbesluit. In het Uitvoeringsbesluit is (wederom kort gezegd) de hiervoor aangehaalde regeling van artikel 6 CLNI 2012 (geparafraseerd) overgenomen, maar zonder de ‘overloopregel’ van onderdeel c).

3.24.

Die ‘overloopregel’ staat wel in artikel 642t Rv. Artikel 642t Rv, in onderling verband met het voorgaande artikel 642s lid 1 Rv, geeft een regeling voor de indeling van de vorderingen door de vereffenaar in de ‘staat van verdeling van het betrokken fonds’. In artikel 642t lid 2 Rv worden diverse fondsen genoemd, met vermelding welke soorten vorderingen in het betreffende fonds kunnen worden geverifieerd, met de volgende bepalingen, voor zover voor deze beoordeling van belang:

2 Indien de schuldenaar gebruik maakte van de hem [..] in artikel 1060 of artikel 1061 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid zijn de volgende regels van toepassing:

a. het personenfonds wordt aangewend ter voldoening van vorderingen betreffende personenschade;

b. het passagiersfonds [..];

c. het zakenfonds wordt aangewend ter voldoening van vorderingen betreffende zaakschade en van vorderingen betreffende personenschade voor zover deze nog onvoldaan mochten zijn na toepassing van de onder a genoemde regel;

d. het wrakkenfonds [..];

e. het waterverontreinigingsfonds [..];

f. indien een volgens de onder a tot en met e genoemde regels te verdelen bedrag niet voldoende is ter voldoening van de vorderingen waartoe het volgens deze regels wordt aangewend, worden deze vorderingen in evenredigheid gekort.

3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder personenschade verstaan alle schade voortspruitende uit dood of letsel van personen en onder zaakschade alle schade, die niet is personenschade.

4 Onder voorbehoud van het in het tweede lid, onder c, bepaalde is ieder fonds uitsluitend bestemd voor de voldoening van de vorderingen met betrekking waartoe het is gesteld.

Zoals uit deze bewoordingen blijkt, gaat het hier om de verdeling van de diverse ingediende vorderingen onder de gestelde fondsen en wordt hierin niet voorgeschreven dat steeds naast een personenfonds een zakenfonds moet worden gesteld. Maar indien die twee fondsen zijn gesteld, dan geldt de ‘overloopregel’ van artikel 642t lid 2, aanhef en onder c Rv.

3.25.

Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat het voor beperking van de aansprakelijkheid van de eigenaar of exploitant van een binnenschip voor vorderingen wegens personenschade (anders dan passagiersschade) voldoende is een personenfonds te stellen. Niet is vereist om daarnaast een zakenfonds te stellen. Maar indien naast een personenfonds ook een zakenfonds is gesteld, dan geldt de ‘overloopregel’ van artikel 642t lid 2 aanhef en onder c Rv. Het is dus ook niet zo dat, zoals KNNV aanvoert, als er geen zakenfonds is gesteld, Natuurmonumenten onbeperkt aansprakelijk is voor vorderingen wegens personenschade. Dat standpunt volgt niet uit de hierboven omschreven bepalingen en zou betekenen dat de aansprakelijkheidsgrens van het personenfonds er niet meer toe doet.

3.26.

Het meer subsidiaire verweer, dat het personenfonds ten minste SDR 450.400 dient te belopen, baseren verweersters op de omstandigheden
a) dat de aansprakelijkheidslimieten van het CLNI 2012, welke zijn overgenomen in het Uitvoeringsbesluit, door geldontwaarding sedert 2012 zijn verwaterd; en
b) dat de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) op 1 juni 2024 op de voet van artikel 20, lid 2 CLNI 2012 de aansprakelijkheidslimieten heeft aangepast, waarbij de minimum limiet voor personenschade is bepaald op SDR 450.40013.

3.27.

Die omstandigheden brengen niet mee dat in dit geval een hogere aansprakelijkheidslimiet dient te gelden, dan de in het Uitvoeringsbesluit genoemde limiet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

3.27.1.

Bij de herziening van het CLNI in 2012 is het Uitvoeringsbesluit aangepast aan de nieuwe in het CLNI 2012 genoemde aansprakelijkheidslimieten. De limieten van het CLNI 2012 zijn bij besluit van de CCR op 1 juni 2024 met de in het CLNI genoemde inflatiecorrecties verhoogd. Die verhoging treedt op 1 maart 2025 in werking14. De nieuwe aansprakelijkheidslimieten zullen dan pas gaan gelden. Het ligt in de rede dat het Uitvoeringsbesluit (tijdig) aan de nieuwe aansprakelijkheidslimieten zal worden aangepast. Het ligt niet in de rede die nieuwe limieten voordien al van toepassing te verklaren, zeker niet voor een ongeval dat zich in februari 2023, twee jaren voor 1 maart 2025, heeft voorgedaan.

3.27.2.

Hier doet zich dus niet de situatie voor waarin in internationaal verband is besloten tot verhoging van aansprakelijkheidslimieten, maar Nederland daarbij achter is gebleven.

Conclusie

3.28.

Het verzoek van verzoeksters kan daarom in deze eerste fase van de beperkingsprocedure worden toegewezen.

3.29.

Men kan zich afvragen of deze uitkomst recht doet aan de letselschade die de opstappers op de trekpont op 25 februari 2023 is overkomen. Daarbij moet men zich bedenken dat de rechtbank hierop uitkomt wegens de keuze van de Nederlandse wetgever om de internationale regeling van beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart CLNI 2012 van toepassing te verklaren op niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde drijvende objecten, zoals de trekpont. De rechter heeft die keuze te volgen.

3.30.

In het beperkte kader van deze eerste fase van de beperkingsprocedure komt de rechtbank niet toe aan verweren zoals die welke gebaseerd zijn op de door Amlin verleende aanmerkelijk ruimere dekking voor de aansprakelijkheid van Natuurmonumenten, de afwezigheid van waarschuwing(sbord)en dat de trekpont niet meer dan vijf personen kon dragen en op de gestelde, maar betwiste slechte toestand van de trekpont en de gestelde, maar eveneens betwiste aanwezigheid van een persoon vanwege Natuurmonumenten bij het ongeval van 25 februari 2023. Die verweren kunnen in een later stadium aan de orde komen, wanneer de gelegenheid zal bestaan tot bewijslevering.

3.31.

Het bedrag waartoe de aansprakelijkheid voor vorderingen waarvoor beperking wordt verzocht op grond van de artikelen 8:1060 e.v. BW en 642a e.v. Rv jo artikel 1 lid 1 sub a Uitvoeringsbesluit voorshands is beperkt, te weten het personenfonds, beloopt dus SDR 400.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag volgende op de dag van het voorval, te weten 26 februari 2023, tot en met de dag volgende op de dag waarop het fonds zal zijn gesteld. De genoemde rekeneenheid SDR is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds (IMF), naar de koers van de dag van het storten van het fonds om te rekenen in euro’s volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.

3.32.

De rechtbank zal bepalen dat Natuurmonumenten fonds dient te stellen tot het in 3.31 bedoelde totaal verloop. Ook zal de rechtbank bepalen dat het fonds wordt geacht mede te zijn gesteld door Amlin. In het verzoekschrift biedt Natuurmonumenten aan om het fonds te stellen door storting op een bankrekening ten name van de vereffenaar en de rechter-commissaris, dan wel in de consignatiekas, dan wel ter zake deugdelijk zekerheid te stellen. Nu de rechtbank niet langer gebruik maakt van een bankrekening ten name van de vereffenaar en de rechter-commissaris, zal zij bepalen dat Natuurmonumenten het fondsbedrag kan storten in de consignatiekas of hiervoor een garantie kan stellen op het Rotterdams Garantieformulier Limitatie 2020. De verschenen belanghebbenden hebben ter zitting geen bezwaren geuit tegen deze wijzen van fondsstelling.

Indien Natuurmonumenten kiest voor storting in de consignatiekas, dient zij bij de aanvraag tot consignatie een kopie van deze beschikking te sturen aan:

Ministerie van Financiën

t.a.v. de Consignatiekas

Postbus 20201

2500 EE Den Haag

e-mail: consignatiekas@minfin.nl

Zij zal in de begeleidende brief bij deze beschikking worden geïnformeerd over de praktische afhandeling.

3.33.

Voorts zal de rechtbank bepalen dat Natuurmonumenten fonds dient te stellen ter bestrijding van de kosten van de procedure zoals hierna te vermelden. Deze kosten zijn door de vereffenaar voorlopig begroot op € 7.500,00.

3.34

Verder zal de rechtbank een rechter-commissaris en een vereffenaar benoemen.

3.35

De overige verzoeken komen niet voor behandeling in aanmerking in dit stadium van de beperkingsprocedure. Wat die verzoeken betreft zal de rechtbank haar beslissingen aanhouden.

3.36

Ingevolge artikel 642c lid 5 Rv is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

4De beslissing

De rechtbank

4.1.

bepaalt het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van Natuurmonumenten ter zake van de personenschade in verband met het onder 2.1 bedoelde ongeval voorshands is beperkt op SDR 400.000, om te rekenen in euro’s naar de koers van de dag van het stellen van het fonds volgens de waarderingsmethode die door het IMF op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag volgende op de dag van het voorval, te weten 26 februari 2023, tot en met de dag volgende op de dag waarop het fonds zal zijn gesteld;

4.2.

stelt het bedrag ter bestrijding van de kosten van de beperkingsprocedure voorlopig vast op € 7.500,00;

4.3.

bepaalt dat Natuurmonumenten uiterlijk op 22 januari 2025 fonds dient te stellen tot het beloop van het in 4.1 bedoelde bedrag aan hoofdsom vermeerderd met rente en met het bedrag ter bestrijding van de kosten van de beperkingsprocedure voorlopig van

€ 7.500,00,

  1. hetzij door storting van dit totale bedrag in de consignatiekas op naam van de rechter-commissaris en de vereffenaar;

  2. hetzij door het stellen van een garantie op het Rotterdams Garantieformulier Limitatie 2020, in welk geval aan het onder 4.1 bedoelde bedrag aan hoofdsom en rente dient te worden toegevoegd de Nederlandse wettelijke rente over deze hoofdsom en rente vanaf de datum waarop deze garantie zal zijn ingediend bij de Rechtbank Rotterdam tot de datum van daadwerkelijke en volledige betaling onder deze garantie, alsmede het bedrag van € 7.500,00 ter bestrijding van de kosten van de beperkingsprocedure;

4.4.

bepaalt dat Amlin gerechtigd is om haar eventuele aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het hiervoor omschreven ongeval te beperken tot hetzelfde bedrag als waarvoor Natuurmonumenten haar aansprakelijkheid uit hoofde van het ongeval mag beperken;

4.5.

bepaalt dat het personenfonds zoals gesteld door Natuurmonumenten mede wordt geacht te zijn gesteld door Amlin;

4.6.

wijst aan als rechter-commissaris ter vaststelling van de staat van verdeling van het fonds mr. W.P. Sprenger;

4.7.

benoemt tot vereffenaar van het fonds [naam 12], [postadres], telefoonnummer [telefoonnummer], e-mailadres: [e-mailadres];

4.8.

houdt alle verdere beslissingen aan.  ECLI:NL:RBROT:2024:12919

1KB van 29 november 1996, Stb. 1996, 587, gewijzigd bij KB van 13 maart 2018, Stb. 2018, 128

24 november 1988, Trb, 1989, 43

327 september 2012, Trb. 2013, 72

4MvT, Kamerstukken II 34 622, nr. 3, p.3/4

5HR 4 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1522 (VERTROUWEN-TX68) en HR 1 mei 1981, S&S 1981, 77, (BLUE HAWK)

6Zie de rechtspraak in vorige voetnoot

7Vgl. HR 22 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3886 (woonark) en HR 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9136 (woonark).

8Vgl. HR 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7857 (drijvende steigers) en de rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2013:14080 (Van Uden).

9Parl. Gesch. Boek 8, p. 132.

10HR 11 april 1958, NJ 1958/467 (Nukoop/Saalfeld)

11Zie ook artikel 8:892 BW

12Verdrag van 23 mei 1969, Trb. 1972, 51

13Trb. 2024, 70; Vereenvoudigde procedure ter wijziging aansprakelijkheidslimieten, artikel 20 CLNI.

14Artikel G aanpassing CLNI 2012.